ECLI:NL:RBZWB:2021:31

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op bezwaar inzake vergunning voor vaste standplaats op weekmarkt

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college met betrekking tot een verleende vergunning aan een derde partij voor het innemen van een vaste standplaats op de weekmarkt. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank constateerde dat het college op 14 januari 2020 een vergunning had verleend, maar dat de beslistermijn voor het bezwaar was overschreden. De eiser had het college op 2 juli 2020 in gebreke gesteld, maar het college had nog steeds geen beslissing genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.

De rechtbank droeg het college op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en vast te stellen dat het college een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd was. Daarnaast werd bepaald dat het college € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank veroordeelde het college ook tot het vergoeden van het griffierecht van € 178,- en de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 267,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8321 VEROR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college betreffende de aan [naam vergunninghouder] verleende vergunning voor het innemen van een vaste standplaats op de weekmarkt.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Bij besluit van 14 januari 2020 heeft het college aan [naam vergunninghouder] een vergunning verleend voor het innemen van een vaste standplaats op de weekmarkt te [plaatsnaam 2] met ingang van 1 februari 2020 (de vergunning).
Eiser heeft op 20 februari 2020 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij brieven van 26 februari 2020 en 14 mei 2020 is dit bezwaar aangevuld.
Bij brief van 2 juli 2020 heeft eiser het college in gebreke gesteld.
Bij brief van 1 september 2020 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Het college heeft bij brief van 24 november 2020 de op de procedure betrekking hebbende stukken ingediend. De rechtbank heeft geen verweerschrift ontvangen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). Als het bestuursorgaan een bezwaarschriftencommissie heeft ingesteld, is de beslistermijn twaalf weken na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb). Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen (artikel 7:10, derde lid, van de Awb).
In dit geval is de vergunning verleend bij brief van 14 januari 2020. Het bezwaarschrift met dagtekening 20 februari 2020 is digitaal en per post bij het college ingediend. Het college heeft een bezwaarschriftencommissie ingesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat het college de beslistermijn met zes weken heeft verdaagd. Het college had dus uiterlijk op 30 juni 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. Eiser heeft het college bij brief van 2 juli 2020 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Het college heeft niet betwist deze ingebrekestelling te hebben ontvangen. Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Niet gebleken is dat het college inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Niet gebleken is dat het college de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank zal daarom de verbeurte en de hoogte van de dwangsom vaststellen. De ingebrekestelling heeft een dagtekening 2 juli 2020. Het college heeft niet aangegeven wanneer de ingebrekestelling is ontvangen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de ingebrekestelling de dag na dagtekening bij het college is ontvangen. Vanaf de 15e dag na ontvangst van de ingebrekestelling is een dwangsom verschuldigd. Het college heeft nog altijd niet beslist op eisers bezwaar. De dwangsom is volledig volgelopen en bedraagt € 1.442,-.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar moet nemen en aan eiser moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
bezwaar;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken;
- stelt de door het college verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 5 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.