In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. M.E.P.M. Coenen, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting die zijn opgelegd aan de erflater voor de jaren 2014 tot en met 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater, geboren in België, gedurende deze jaren een pensioen ontving van een Nederlands pensioenfonds en daarnaast een AOW-uitkering vanuit Nederland. De inspecteur had eerder een vrijstellingsverklaring afgegeven voor de inhouding van loonheffingen op het pensioen, maar na ontvangst van informatie uit België over de fiscale behandeling van het pensioen, heeft de inspecteur navorderingsaanslagen opgelegd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur beschikte over een navorderingsgrond, omdat de informatie uit België een nieuw feit vormde dat rechtvaardigde dat Nederland belasting mocht heffen over de pensioenuitkeringen. De rechtbank heeft ook het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel verworpen. De rechtbank oordeelde dat de erflater niet redelijkerwijs kon vertrouwen op de eerdere toezeggingen van de inspecteur, omdat de feitelijke belastingheffing in België niet overeenkwam met de veronderstelling van de inspecteur. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.