ECLI:NL:RBZWB:2021:3402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
02-114202-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van het vervoeren van ketels die bestemd waren voor de productie van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 en 13 mei 2020 hardware en chemicaliën voor de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, waaruit bleek dat de verdachte op de hoogte was van de aard van de goederen die hij vervoerde. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk wist wat hij vervoerde en dat hij betrokken was bij de voorbereidingshandelingen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf van 150 uur op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nog jong was en een blanco strafblad had. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-114202-21
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 tot en met 20 mei 2020 te Tilburg en/of Zundert samen met anderen voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs heeft verricht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 mei 2020 en 13 mei 2020 hardware en chemicaliën voor de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad. Zij baseert zich daarbij op de bevindingen in het procesdossier en de verklaring van verdachte ter zitting. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet anders kan dan dat verdachte wist was hij vervoerde. Hiermee heeft verdachte het voorwaardelijke opzet op het tenlastegelegde gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, zodat verdachte vrijgesproken moet worden. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte in de garagebox aan de [adres 2] te Zundert is geweest. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de goederen die op 20 mei 2020 zijn aangetroffen dezelfde goederen zijn als de goederen die op 1 en 13 mei 2020 door verdachte zijn vervoerd. De ketels op zichzelf waren geen strafbare goederen en het voorhanden hebben van de ketels kan dan ook geen voorwaardelijk opzet op de productie van synthetische drugs opleveren. Voorts kan niet worden bewezen dat er sprake is van medeplegen, omdat de nauwe en bewuste samenwerking niet kan worden aangetoond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 1 mei 2020 met [naam 1] bij het bedrijf [bedrijf] aanwezig was en dat er in zijn bijzijn is besproken wat er in de laadbak stond. Verdachte bevond zich, zo blijkt uit de camerabeelden, samen met de andere personen achter de bus en heeft in de bus gekeken. Op 13 mei 2020 heeft verdachte een bus gehuurd en heeft hij spullen van Tilburg naar een garagebox aan de [adres 2] in Zundert gebracht. De stelling dat hij niet wist wat hij vervoerde, volgt de rechtbank niet. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij had gezien dat hij iets van metaal vervoerde. Hij reed voorzichtiger nadat de bus was volgeladen en gelet op zijn aanwezigheid op 1 mei 2020 bij de bespreking bij Jerbri metaal, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat hij wist wat hij vervoerde en waar het voor bestemd was. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist wat hij vervoerde. Dit kan echter niet te kloppen. Uit het observatieverslag blijkt namelijk dat is gezien dat verdachte op 13 mei 2020 rond 19:18 uur, terwijl hij onderweg was van Tilburg naar Zundert, stilstond en uit de laadruimte is gestapt. Het betroffen gebruikte ketels, waar amfetamineresten op zijn aangetroffen. De politie herkende de ketels als productieketels en rook in de garagebox amfetamine-achtige lucht. De stelling dat hij niet wist wat er in de laadruimte van de bus heeft gezeten, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Uit de EncroChat-berichten blijkt dat [naam 1] , zijnde [naam 1] , [verdachte] als chauffeur heeft ingezet op 13 mei 2020.
Op 14 mei 2020 is een inkijk geweest bij de garagebox waar verdachte zijn lading had afgezet. Er is met een zintuigversterkend middel in de garagebox gekeken. Er is toen weliswaar niet gezien dat er (drie) ketels in de garagebox stonden, maar dat sluit niet uit dat de ketels er wel hebben gestaan. Op 20 mei 2020 zijn er vervolgens wel (meer dan) drie ketels aangetroffen in de garagebox. Nadat de politie de opstelling in de garagebox heeft geruimd en dit bericht in het nieuws is verschenen, hebben [naam 2] en [naam 3] bovendien over de ketels gesproken. Zij herkennen de garagebox en de ketels als zijnde de ketels die zij hebben geregeld voor [naam 1] .
Verdachte wist kortom wat hij op 1 mei 2020 en 13 mei 2020 vervoerde, te weten ketels bedoeld voor de productie van (met)amfetamine. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode voorbereidingshandelingen heeft verricht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 mei 2020 te Tilburg en Zundert, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, vervaardigen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (met)amfetamine, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers heeft hij opzettelijk daartoe,
- onderdelen van een productieopstelling, bedoeld voor de productie van (met)amfetamine laboratoriumbenodigdheden en/of hardware voorhanden gehad en vervoerd en afgeleverd
te wetenmeerdere ketels.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de straf te matigen ten opzichte van de eis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, door eerst mee te gaan toen voor die productie bestemde ketels werden weggebracht om te worden aangepast en daarna die ketels enkele dagen later weer op te halen en bij een garagebox af te leveren. Het gebruik van synthetische drugs brengt ernstige gezondheidsrisico's mee. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van synthetische drugs nog ander gevaar. De rechtbank wijst op de schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van bij de productie van synthetische drugs vrijkomende chemische afvalstoffen en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie synthetische drugs aanwezig is.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf rekening met de rol van verdachte, die beperkt is gebleven tot het ophalen, vervoeren en afleveren van enkele ketels. Daarnaast is gekeken naar de persoonlijke omstandigheden. Verdachte is nog jong en heeft ook een (nagenoeg) blanco strafblad. De rechtbank zal daarom een taakstraf opleggen voor de duur van 150 uur en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden
hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd
zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen en mr. J. van Eekelen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juli 2021.
Mr. Joosen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen