Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs en diefstal van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1959, had een schuur verhuurd waarin een synthetisch drugslaboratorium was aangetroffen. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk de schuur ter beschikking had gesteld aan onbekende personen die daar drugs produceerden, en dat hij medeplichtig was aan de diefstal van elektriciteit die nodig was voor het lab.
Tijdens de zitting op 22 juni 2021 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie betoogde dat er voldoende bewijs was voor medeplichtigheid, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de activiteiten in de schuur en dat er geen bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de productie van drugs.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, maar dat er wel sprake was van medeplichtigheid. De verdachte had de schuur verhuurd zonder een huurovereenkomst en had geen controle uitgeoefend op de activiteiten die daar plaatsvonden. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijkheid van de productie van synthetische drugs voor de volksgezondheid en het milieu.