ECLI:NL:RBZWB:2021:3404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
02/158315-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs en diefstal van elektriciteit

Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs en diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een schuur ter beschikking had gesteld voor de productie van synthetische drugs, maar dat er onvoldoende bewijs was voor directe betrokkenheid bij de productie zelf. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank achtte de medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs en de diefstal van elektriciteit wel bewezen. De verdachte had een zorgplicht ten aanzien van de door haar verhuurde schuur en had deze schending niet ondervangen door adequate controle of toezicht. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uur op, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de straf op haar gezondheid. De uitspraak benadrukt de ernst van de productie en handel in synthetische drugs en de rol van verhuurders in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/158315-20
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
GBA adres: [adres 1]
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte wordt verdacht van:
Feit 1 primair en subsidiair: medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs;
Feit 2 primair en subsidiair: medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van synthetische drugs;
Feit 3 primair en subsidiair: medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan medeplichtigheid aan het produceren van synthetische drugs (feit 1 subsidiair), aan medeplichtigheid aan het opzettelijk aanwezig hebben van synthetische drugs (feit 2 subsidiair) en medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit (feit 3 subsidiair).
Zij baseert zich daarbij op de diverse processen-verbaal waar uit is gebleken dat er een werkend synthetisch drugslaboratorium in de schuur op hun terrein is aangetroffen. Dat verdachte geen weet had van het lab maar dacht dat er alcohol in de schuur gestookt werd, acht de officier van justitie volstrekt onaannemelijk gelet op de geur die van het lab kwam en het feit dat zij mannen zag sjouwen met blauwe vaten.
Verdachte had een zorgplicht ten aanzien van de door haar verhuurde schuur, die zij heeft geschonden. Zij heeft de schuur zonder huurcontract verhuurd en de persoonsgegevens niet geverifieerd. De huurders verbleven op hetzelfde terrein en ze heeft water en elektriciteit ter beschikking gesteld. Zij heeft ook toen de mannen vroegen om een zwaardere elektriciteitskabel, toestemming gegeven om een elektricien aanpassingen aan de meterkast te laten doen, zonder zich ervan te vergewissen wat de aanpassingen behelsden. Dit maakt dat ook feit 3, subsidiair bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot enige bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij voor wat betreft feit 1 primair en feit 2 primair op het ontbreken van enige aanwijzing dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de productie en het voorhanden hebben van synthetische drugs en ten aanzien van feit 1, subsidiair en feit 2 subsidiair dat het enkel ter beschikking stellen van een schuur onvoldoende is voor medeplichtigheid hieraan. Er was bovendien geen sprake van opzet op het gronddelict. Ten aanzien van feit 3 primair stelt de verdediging dat het wegnemen van de stroom niet is vastgesteld, dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dat er geen oogmerk was op het wederrechtelijk toe-eigenen van de elektriciteit. De subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid kan evenmin worden bewezen nu verdachte geen opzet heeft gehad op het gronddelict en geen weet heeft gehad van de illegale aftakking.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Primair: medeplegen
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in het dossier geen bewijs aanwezig is dat verdachte direct betrokken is geweest bij het produceren van drugs in de door haar verhuurde schuur, noch dat verdachte hieraan een zodanig substantiële bijdrage heeft geleverd dat van medeplegen gesproken kan worden.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Subsidiair: medeplichtigheid
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op de behulpzaamheid zelf (hier het verhuren van de schuur) en dat haar (voorwaardelijk) opzet was gericht op het gepleegde misdrijf (hier de productie van (met)amfetamine).
Het opzet op de verhuur van de schuur als zodanig staat niet ter discussie. Deze verhuur is een onmisbare schakel geweest voor het opzetten van het lab. De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat het niet in de haak was wat er gebeurde in de schuur. Daarbij wijst de rechtbank erop dat zij en haar man pas met [naam 3] en diens neef in zee zijn gegaan toen de financiële nood hoog was terwijl ze wisten dat gezegd werd dat [naam 3] zich eerder had bezig gehouden met drugsgerelateerde zaken. Er is nooit een huurovereenkomst opgesteld en er zijn nooit zelfs maar gegevens vastgelegd van de huurder. Er kwamen bovendien steeds andere mannen in de schuur en verdachte zag hen met vaten sjouwen. Er kwam van begin af aan een vreemde geur vanuit de schuur. Zij is echter nimmer gaan kijken in de schuur om poolshoogte te nemen, maar heeft de mannen daarentegen hun gang laten gaan. Dat er een slot op de deur van de schuur was gezet doet daar niet aan af. Zij had ervoor moeten zorgen dat zij duidelijkheid kreeg. Ook het feit dat agenten met taakaccent dierenwelzijn, op het erf zijn geweest en in hun proces-verbaal niet aangeven daar een chemische lucht te hebben geroken doet daar niet aan af. Deze agenten hebben, zo blijkt uit het proces-verbaal, alleen een hele sterke stank, van kippenmest geroken. Niet blijkt dat de agenten ook op het terrein achter de woning zijn geweest en de stank van kippenmest zal waar zij waren de chemische geur hebben gemaskeerd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat schuren en loodsen in het buitengebied regelmatig worden gebruikt door criminelen om hier synthetische drugs in te produceren en verdachte heeft ook aangegeven dat zij hiervan bewust was. Zij heeft naar eigen zeggen meermalen aan de mannen gevraagd of ze toch niet met drugs bezig waren, maar liet zich (te) gemakkelijk gerust stellen als zij ontkennend antwoordden. Uit de chats blijkt zij zich met name druk hebben gemaakt over het afval wat zij opgeruimd wilde hebben. Uit de uiterlijke verschijningsvorm, dat verdachte niet is gaan kijken in en bij de schuur, niet heeft ingegrepen en niet naar de politie is gaan, terwijl onder de gegeven omstandigheden alle alarmbellen moeten zijn afgaan, leidt de rechtbank af dat verdachte de situatie welbewust heeft geaccepteerd en dus de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een synthetische drugslaboratorium in de schuur werd geëxploiteerd. Daarmee is sprake van voorwaardelijk opzet op de productie van de synthetische drugs.
De verdediging heeft bepleit dat uit de EncroChat-berichten evident blijkt dat verdachte niet heeft geweten van het drugslab in de schuur. Dit standpunt volgt de rechtbank niet, nu uit de chats juist kan worden afgeleid dat verdachte moet hebben geweten wat er gebeurde in de schuur. Er wordt immers op 7 april 2020 in de EncroChat door [naam 1] gezegd dat de verhuurders er wel vanaf weten, dat er al eerder is gewerkt en dat de verhuurders helpen met het opruimen van afval, dat er gemaakte prijsafspraken per werkweek zijn in plaats van per maand en dat de mensen alles goed vinden als je maar betaalt. De opmerking die gemaakt wordt in de EncroChat op 6 mei 2020 “Maar hun weten van niks” ziet blijkens de rest van het chatgesprek op 6 mei 2020 op het afleveren van de benodigde chemicaliën op een bepaald tijdstip.
Feit 2:
Primair: medeplegen
Ook voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de (met)amfetamine acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Subsidiair medeplichtigheid
Dat verdachte medeplichtig is aan het opzettelijk aanwezig hebben van de in de schuur op hun terrein, naast hun woonhuis, aangetroffen metamfetamine en metamfetamineolie, acht de rechtbank wel bewezen en verwijst hierbij naar de motivering zoals hierboven bij feit 1, subsidiair weergegeven.
Feit 3:
Door [bedrijf] is op 15 juni 2020 geconstateerd dat er elektriciteit is weggenomen. Er is vanuit de meterkast van het woonhuis een illegale aftakking aangebracht ten behoeve van de koelcel en de afzuiging van het drugslab. Uit de EncroChats blijkt dat op 11 mei 2020 een elektricien naar de [adres 2] in Zundert wordt gestuurd. Aanvankelijk is er niemand thuis, de bewoners blijken weg te zijn en worden enige tijd later terug verwacht. Na enige tijd wordt de elektricien afgezet op de locatie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij een wit busje zag aankomen en vervolgens de elektricien heeft binnengelaten en gevraagd heeft of het allemaal wel veilig was.
Medeplegen of medeplichtigheid?
De rechtbank ziet in deze gedraging onvoldoende om te komen tot medeplegen van de diefstal maar acht het opzettelijk hierbij behulpzaam zijn wel wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft de toegang naar de meterkast voor de kabel naar de schuur gefaciliteerd. Gelet op alle omstandigheden, de stank rond de schuur, de vaten, de onbekende mannen die op het terrein in- en uitliepen, het afval dat werd weggezet en het ontbreken van enig toezicht op de werkzaamheden van de elektricien, terwijl verdachte ook geen actie ondernam toen zij merkte dat de stroomrekening niet hoger werd, ondanks de kennelijk forse stroomafname voor de schuur, acht de rechtbank ook het voorwaardelijk opzet aanwezig op de diefstal van de elektriciteit. Verdachte heeft hiermee immers de aanmerkelijke kans aanvaard dat er stroom zou worden gestolen voor de werkzaamheden in de schuur waarvoor kennelijk extra voorzieningen nodig waren. De rechtbank acht daarom medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit bewezen.
Eendaadse samenloop
Wat betreft de medeplichtigheid aan het produceren van (met)amfetamine (feit 1 subsidiair) en de medeplichtigheid aan het opzettelijk aanwezig hebben (feit 2 subsidiair) is sprake van eendaadse samenloop, omdat het om dezelfde handelingen gaat en beide strafbepalingen dezelfde rechtsbelangen beschermen. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de strafoplegging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.subsidiair
tot op heden onbekend gebleven personen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 juni 2020 te Zundert, opzettelijk hebben bereid en bewerkt en verwerkt en
vervaardigd, een grote hoeveelheid, metamfetamine en een grote hoeveelheid metamfetamine-olie en amfetamine zijnde metamfetamine en amfetamine middelen als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, bij het plegen van welke misdrijven zij, verdachte, in de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 juni 2020 te Zundert, opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die onbekend gebleven personen een schuur ter beschikking te stellen;
2
subsidiair
tot op heden onbekend gebleven personen op 15 juni 2020 te Zundert, opzettelijk aanwezig hebben gehad, ongeveer 13 kilogram metamfetamine en een grote hoeveelheid, metamfetamine-olie en een hoeveelheid amfetamine, zijnde metamfetamine en amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op 15 juni 2020 te Zundert, opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die tot op heden onbekend gebleven personen een schuur ter beschikking te stellen;
3
subsidiair:
[naam 2] en een of meer onbekend gebleven personen op 15 juni 2020 te Zundert, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een hoeveelheid
stroom/elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf] waarbij [naam 2] en die onbekend gebleven personen het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking, bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk een pand voor die diefstal ter beschikking te stellen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor alle feiten en stelt zich subsidiair op het standpunt dat als de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, er voor de strafmaat rekening gehouden moet worden met de persoonlijke omstandigheden en het rapport van de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de productie van (met)amfetamine door geruime tijd een schuur ter beschikking te stellen, zonder zich af te vragen of te onderzoeken wat er in die schuur gebeurde. In de schuur bevond zich een werkend lab dat gebruikt is voor de productie van metamfetamine. Er was ruim 13 kilo metamfetamine en 70 liter metamfetamineolie aanwezig in de schuur. Daarnaast heeft verdachte de diefstal van elektriciteit mogelijk gemaakt.
De productie van en handel in drugs dient krachtig te worden bestreden in verband met de schadelijkheid voor de volksgezondheid en het milieu. Met de productie, die in het lab heeft plaatsgevonden is schade toegebracht aan de gezondheid van anderen. In het lab is veel drugsafval aangetroffen, wat schadelijk is voor het milieu. Ook moet niet uit het oog worden verloren dat met de productie en handel in drugs veel geld wordt verdiend, dat “gewit” moet worden en zo ontwrichtend werkt in de legale bovenwereld. Tenslotte schuwen drugscriminelen niet om wapens te gebruiken om hun lucratieve handel te beschermen.
De rechtbank overweegt dat dergelijke synthetische drugslabs in het buitengebied geen uitzondering zijn. Deze worden daar door criminelen opgezet omdat schuren vaak leeg staan en uit het zicht en zodat de geur die bij de productie van chemische processen vrijkomt kan worden verdoezeld door de ook aanwezige mestlucht. Het probleem dat boeren en tuinders worden benaderd om voor een bedrag hun loodsen of schuren beschikbaar te stellen, is groot, zo blijkt ook uit diverse media. Als men wegkijkt en/of toestemt met een dergelijke gevaarlijke situatie, zoals verdachte heeft gedaan, blijft dit probleem in stand.
Zoals de officier van justitie ter zitting reeds heeft aangegeven, staan op dergelijke feiten, met deze hoeveelheden synthetische drugs forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Het zijn slechts de bijzondere, in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden, die de rechtbank hebben doen besluiten hiervan in substantiële zin ten gunste van verdachte af te wijken. Verdachte heeft geleden onder de tijd die zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte is al een jaar haar huis niet in mogen gaan. De reclassering heeft gesteld dat een gevangenisstraf een grote aanslag zal hebben op haar mentale en fysieke gezondheid. Het recidiverisico bij verdachte is laag en verdachte is gebaat is bij een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht en een COVA-training.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een aanzienlijke taakstraf voor de duur van 200 uur op te leggen, met aftrek van voorarrest en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, met de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, om de ernst van de feiten te benadrukken. De stelling van de verdediging dat er geen aanleiding is om verdachte een COVA-training te laten volgen, nu zij toch niemand meer vertrouwt, wordt niet gevolgd. De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte ter voorkoming van herhaling weerbaarder wordt en een COVA-training en het reclasseringstraject kan daartoe bijdragen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 49, 55,57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de primair onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair:medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2: subsidiair:medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:subsidiair:medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland te Breda en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een COVA of andere gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, aangeboden door de reclassering, of soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- heft op het geschorste bevel gevangenhouding.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en
mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen en mr. J. van Eekelen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juli 2021.
Mr. Joosen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.