ECLI:NL:RBZWB:2021:3406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
02/318008-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheidsverweer op gebruik EncroChat-berichten afgewezen, verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf en geldboete voor betrokkenheid bij synthetische drugslabs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging, dat zich richtte op de rechtmatigheid van het gebruik van EncroChat-berichten, afgewezen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, maar de rechtbank oordeelde dat de Nederlandse autoriteiten op correcte wijze hebben gehandeld in samenwerking met Franse autoriteiten. De verdachte werd beschuldigd van verschillende feiten, waaronder voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en diefstal van elektriciteit. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan deze feiten op basis van bewijs dat onder andere bestond uit EncroChat-berichten, observaties en tapgesprekken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 50 maanden en een geldboete van € 20.000 op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank benadrukte de gezondheidsrisico's en de maatschappelijke schade die gepaard gaan met de productie van synthetische drugs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/318008-20
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juli 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1992 te [Geboorteplaats]
wonende te [Woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
voorbereidingshandelingen heeft verricht ten behoeve van synthetische drugsproductie op 20 mei 2020 (feit 1), schuldig is aan medeplegen van dan wel medeplichtig is aan productie van synthetische drugs (feit 2 primair en subsidiair), voorbereidingshandelingen heeft verricht ten behoeve van synthetische drugsproductie van 1 januari 2020 tot en met 15 juni 2020 (feit 3) en schuldig is aan medeplegen van diefstal van elektriciteit (feit 4).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Volgens de raadsman zijn de Nederlandse autoriteiten betrokken geweest bij het ontwikkelen van de malware waardoor er meegekeken kon worden met de communicatie in de dienst EncroChat. Bij de aanvang van het live meelezen van de communicatie was er nog geen sprake van een Joint Investigation Team. In Nederland konden daarom de onderzoekshandelingen uitsluitend plaatsvinden op basis van machtigingen op grond van artikelen 126uba en 126t van het Wetboek van Strafvordering
(hierna: Sv). Volgens de verdediging was er bij het onderzoek geen beperking ten aanzien van de persoon of groep personen die deelnamen aan de onderzochte gesprekken. Hierdoor is in strijd gehandeld met artikelen 126uba en 126t Sv.
Daarnaast is aangevoerd dat er voor de aanbieder van de dienst - OVH - een verplichting bestond om mee te werken aan het verkrijgen van de gegevens. Immers zou OVH een boete krijgen als zij geen gehoor zou geven aan de vordering van de Franse onderzoekers. Nu er sprake is van een verplichting, is volgens de verdediging Richtlijn 2002/58 van toepassing. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie genaamd La Quadrature du Net, stelt de verdediging dat het toepassen van onderhavige onderzoeksmethoden uitsluitend zijn toegelaten bij en beperkt tot situaties waarin een werkelijke dan wel reële voorzienbare bedreiging van de nationale veiligheid in het geding is. De verdediging is van mening dat een dergelijke situatie zich in onderhavig geval niet voordoet.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ook het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie van toepassing is. Onder verwijzing naar het Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie is zij van mening dat een onderzoek als het onderhavige moet worden voorafgegaan door een onafhankelijke rechterlijke toets. De machtiging die in onderzoek 26Lemont is afgegeven volstaat niet als rechterlijke toets, omdat verdachte niet als verdachte is aangemerkt in dat onderzoek. Een rechterlijke toets achteraf kan het ontbreken van een eerdere toets niet herstellen.
Gelet op voorgaande is de verdediging van mening dat er sprake is van meerdere vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 28 september 2020 voldoende inzicht geeft in de rechtmatigheid van het verkrijgen van de EncroChat-gegevens. Er is geen sprake van vormverzuimen in het onderzoek naar verdachte. Binnen een volledig Frans onderzoek naar EncroChat zijn onderzoeksbevoegdheden ingezet waardoor kopieën konden worden gemaakt van de server. De verdediging heeft geen begin van aannemelijkheid gegeven dat de Nederlandse autoriteiten hierbij betrokken zouden zijn geweest. Het vertrouwensbeginsel brengt met zich dat de in Frankrijk geldende bevoegdheden en de genomen beslissingen niet kunnen worden getoetst door de Nederlandse rechter. De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat Richtlijn 2002/58 niet van toepassing is en dat er geen sprake is van een aan een aanbieder opgelegde verplichting om gegevens te verwerken. Zij is dan ook van mening dat er geen sprake is van vormverzuimen en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal per onderwerp reageren op hetgeen door de verdediging en de officier van justitie is aangevoerd.
De toevoeging van de EncroChat-gegevens aan het dossier
In de brief van het Landelijk Parket van 28 september 2020, die is bijgevoegd bij de EncroChat-gesprekken, wordt uitgelegd op basis van welke juridische grondslag het bewijsmateriaal van de cryptotelefoons van klanten van EncroChat in het dossier is terechtgekomen. Hieruit komt de volgende gang van zaken naar voren.
Op grond van een Frans strafrechtelijk onderzoek zijn het bedrijf EncroChat en de natuurlijke personen die daaraan gelieerd zijn onderzocht. Tijdens dit onderzoek in Frankrijk zijn strafvorderlijke bevoegdheden ingezet. Er is door middel van een ‘interceptie-tool’ inzicht en informatie verkregen over de communicatie die is gedeeld op het EncroChat-forum. De Franse politie heeft onder gezag van de Franse officier van justitie, na machtiging van een Franse rechter, de interceptietool ingezet. Omdat in Nederland een soortgelijk strafrechtelijk onderzoek is opgestart, is een Joint Investigation Team (
hierna: JIT) opgericht door Nederland en Frankrijk. Het JIT richt zich op onderzoek van de verdenking rondom EncroChat en de personen die hiervan gebruik maken. In de JIT-overeenkomst is, zoals gebruikelijk, overeengekomen dat alle informatie en bewijsmiddelen die ten behoeve van het JIT worden vergaard worden gevoegd in een gezamenlijk onderzoeksdossier.
Voorafgaande aan de fase van interceptie is binnen het Nederlands strafrechtelijk onderzoek 26Lemont onder ogen gezien dat de interceptie ook informatie zou (kunnen) opleveren, die direct afkomstig was van klanten en medewerkers van EncroChat die zich in Nederland bevonden. Binnen het onderzoek 26Lemont is door het Openbaar Ministerie geoordeeld dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van gebruikers in Nederland van EncroChat-telefoons voorzienbaar was. Er is daarom zekerheidshalve besloten om naast de rechterlijke machtiging in Frankrijk, waar de informatie werd vergaard, de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van Nederlandse gebruikers eveneens ter toetsing voor te leggen aan een Nederlandse rechter-commissaris, om die inbreuk te toetsen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en de aanwezigheid van een wettelijke grondslag. Dit heeft ertoe geleid dat een vordering ex artikel 126uba Sv aan de rechter-commissaris is voorgelegd. De rechter-commissaris heeft op 27 maart 2020 besloten om deze machtiging, ex artikel 126uba Sv, te verlenen onder een zevental voorwaarden.
Ten tijde van het indienen van de vordering ex artikel 126uba Sv is een lijst van Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken naar georganiseerde misdaadverbanden overgelegd, waarvan bekend was dat gebruik werd gemaakt van toestellen in Nederland. Ten aanzien van deze lijst heeft de rechter-commissaris in Rotterdam toestemming gegeven om relevante data uit 26Lemont te delen met die andere strafrechtelijke onderzoeken. Tevens is de informatie over de georganiseerde criminaliteit, die na analyse van de Franse informatie en de daarbij gehanteerde zoeksleutels later in beeld is gekomen, ook voorgelegd aan de rechter-commissaris ter toetsing aan diens machtiging. Het toevoegen van deze later bekend geworden informatie aan in Nederland lopende strafrechtelijke onderzoeken is door de rechter-commissaris eveneens als rechtmatig beoordeeld.
Uit het procesdossier is gebleken dat in onderzoek Proteus op grond van artikel 126dd Sv stukken zijn toegevoegd uit onderzoek 26Lemont. Op 26 november 2020 heeft de zaaksofficier van justitie in onderzoek Proteus, op grond van artikel 126dd Sv, bepaald dat gegevens uit het onderzoek Proteus kunnen worden gebruikt in onderzoek Denicé.
Machtigingen artikelen 126uba Sv en 126t SvDe rechtbank stelt voorop dat het internationale vertrouwensbeginsel in deze zaak aan de orde is. Dit brengt met zich dat de inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht (in dit geval Frans recht) in beginsel niet getoetst wordt door een Nederlandse rechter. De rechtmatigheid waarmee door de Franse autoriteiten de EncroChat-gegevens zijn achterhaald staat dus in beginsel niet ter beoordeling en mag worden verondersteld aanwezig te zijn. Vervolgens mocht Frankrijk de met machtiging van hun Franse onderzoeksrechter verkregen informatie op basis van aan het Nederlands onderzoeksteam van 26Lemont verstrekken en mocht die informatie in het Nederlandse onderzoek 26Lemont worden gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat uit juridisch oogpunt, niet noodzakelijk is geweest om in Nederland nog een vordering bij een rechter-commissaris in te dienen om een machtiging te verkrijgen ingevolge artikel 126uba Sv.
De verdediging heeft betoogd dat er naast deze machtiging op basis van artikel 126uba Sv ook nog een tapmachtiging ingevolge artikel 126t Sv noodzakelijk was. De rechtbank is van oordeel dat ook een machtiging op basis van 126t Sv in dit geval niet noodzakelijk was. De afwegingen die nodig zijn om te komen tot een machtiging om het dwangmiddel te mogen inzetten heeft immers reeds in Frankrijk plaatsgevonden. Op basis van het vertrouwensbeginsel hoeft de inzet van het dwangmiddel niet (nogmaals) te worden gevorderd en door de Nederlandse rechter-commissaris te worden getoetst.
Richtlijn 2002/58
Zoals in artikel 3, eerste lid, van de EU-Richtlijn 2002/58 is bepaald, is deze EU-richtlijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap. De rechtbank overweegt dat uit artikel 1, derde lid, van EU-Richtlijn 2002/58 blijkt dat deze richtlijn niet van toepassing is op de activiteiten van de Staat op strafrechtelijk gebied. In onderhavige zaak gaat het om een door de Franse autoriteiten uitgevoerd strafrechtelijk onderzoek. Het feit dat aan OVH een boete opgelegd zou kunnen worden als zij niet mee zou werken aan de Franse vordering, doet niets af aan het feit dat in de basis sprake is van een strafrechtelijk onderzoek. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (La Quadrature du Net) ziet bovendien op een andere situatie omdat, anders dan in de onderhavige situatie, de telecomaanbieder als verdachte was aangemerkt.
De rechtbank is om voornoemde redenen van oordeel dat de Richtlijn 2002/58 in onderhavige zaak niet van toepassing is. Het verweer gebaseerd op deze richtlijn slaagt dan ook niet.
Handvest en het Prokuratuur-arrest
De rechtbank stelt vast dat in het onderzoek in Frankrijk reeds een onafhankelijke rechterlijke toets heeft plaatsgevonden door de Franse rechter. Zoals reeds overwogen zal deze toets op basis van het vertrouwensbeginsel niet (nogmaals) door de Nederlandse Rechtspraak worden beoordeeld. De EncroChat-gegevens zijn aan het onderzoek Proteus en daarna aan onderzoek Denicé toegevoegd op grond van artikel 126dd Sv. Dit betreft de wettelijke basis waarop dit soort informatie uit strafrechtelijke onderzoeken onderling gedeeld kan worden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel niet is gebleken van enig vormverzuim of ander onrechtmatig handelen. Er is dan ook geen reden om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs in een garagebox in de [Straatnaam] in Zundert (feit 1), aan het medeplegen van het produceren van synthetische drugs in de schuur aan de [Straatnaam] in Zundert (feit 2) en de voorbereidingshandelingen daarvoor (feit 3) en het medeplegen van diefstal van stroom (feit 4) en zij baseert zich daarbij op de EncroChat-berichten in combinatie met de camerabeelden, OVC-gesprekken, taps en observaties, waaruit geconcludeerd kan worden dat verdachte de encrochatgebruiker is die gebruik maakt van de naam “ [naam] ”. Daarnaast baseert zij zich ook op de processen-verbaal van bevindingen van inkijkoperaties, het aantreffen van de laboratoriumopstellingen, de rapporten van de NFI en de aangifte van [Bedrijfsnaam] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van enig strafbaar feit en wijst daarbij op het ontbreken van enig bewijsmiddel dat verdachte aan de feiten kan linken nu de EncroChats niet kunnen worden meegenomen voor het bewijs. Er is geen DNA-materiaal gevonden van verdachte bij de garagebox of in de loods aan de [Straatnaam] , hij is niet herkend door de medeverdachten en niets wijst op wetenschap van- of betrokkenheid bij de diefstal van elektriciteit. Verdachte dient daarom integraal te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
EncroChats: gebruiker [naam]
Ten aanzien van alle feiten geldt dat de EncroChats een rol spelen.
De verdediging heeft verzocht het bewijs in zijn geheel, dan wel de EncroChat-berichten uit te sluiten van het bewijs op grond van de onder punt 3 aangevoerde motiveringen. Zoals onder punt 3 reeds overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim. Om die reden ziet zij dan ook geen aanleiding om de EncroChat-berichten (gedeeltelijk) van het bewijs uit te sluiten. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of kan worden vastgesteld dat de gebruiker met gebruikersnaam [naam] verdachte betreft.
In het kader van onderzoek Proteus zijn er observaties geweest, telefoongesprekken getapt en OVC-gesprekken opgenomen. De inhoud van de chats zijn naast de observaties, tapgesprekken, OVC-bevindingen en andere bevindingen gelegd.
Op 29 april 2020 wordt gezien dat twee mannen, rijdend in een Fiat Punto met kenteken [Kenteken] bij het bedrijf [Bedrijfsnaam] stoppen. De Fiat Punto staat op naam van [naam] .
Op 1 mei 2020 worden twee mannen gezien in een Mercedes Sprinter met kenteken [Kenteken] . Te zien is dat de twee mannen spreken met [naam] en later, na een telefoontje van [naam] aan [naam] , ook met [naam] . [naam] rijdt in zijn personenauto naar de [Straatnaam] in Tilburg en wordt tot daar gevolgd door de Mercedes Sprinter.
Op 2 mei 2020 vindt een chatgesprek plaats tussen [naam] en [naam] . Van [naam] is later vastgesteld dat hij gebruik maakte van de gebruikersnaam [naam] op EncroChat. In het gesprek spreken [naam] en [naam] af op het [Straatnaam] in Tilburg. [naam] antwoordt op de vraag wie van de twee hij is, dat hij de lasser is die het maakt. En [naam] reageert op de vraag van [naam] welke auto met “jonge can gisteren” wat kan worden geïnterpreteerd als “de jongen van gisteren”.
Op 13 mei 2020 spreken [naam] en [naam] af om iets te komen ophalen, aanvankelijk rond 5 uiterlijk half 6. Dan blijkt dat de chauffeur vertraging heeft en [naam] meldt om 18:46 dat hij er over 10 minuten is. Om 18:52 wordt gezien dat een Mercedes Sprinterbus met kenteken [Kenteken] aankomt bij de [Straatnaam] in Tilburg waar [naam] opendoet. De bestuurder van de Mercedes Sprinter [Kenteken] wordt herkend als [naam] . Deze [naam] is ook herkend als één van de inzittenden van de andere Mercedes Sprinter met [Kenteken] op 1 mei 2020.
[naam] en iemand met de naam “ [naam] ” blijken een connectie van elkaar op Instagram. [naam] , ook wel [naam] , profileert zich op Instagram als personal autoshopper en noemt daar ook de bedrijfsnaam [Bedrijfsnaam] in zijn profiel.
Verdachte heeft blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel een bedrijf genaamd [Bedrijfsnaam] Het bezoekadres van het bedrijf is [Straatnaam] .
Verdachte is op 13 juni 2020 gecontroleerd in Breda en hij heeft toen verklaard dat hij een transportbedrijf heeft in Hierden. Ook heeft hij verklaard dat hij een vriendin heeft genaamd [naam] en dat hij bij haar en haar ouders aan de [Straatnaam] in Hierden woont. Uit de GBA -gegevens blijkt er op de [Straatnaam] in Hierden iemand te wonen die [naam] heet.
Ook zit er een foto in de chat, waaruit blijkt dat [naam] op 25 april 2020 op een andere telefoon een berichtje krijgt van iemand die in de telefoon als [naam] opgeslagen staat, die hem “schat” noemt.
Uit bevindingen, voortkomend uit onderzoek 26Lemont, blijkt het account [naam] door zijn contacten opgeslagen te zijn als onder andere [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Verdachtes voornaam is [Verdachte] , hij is van Marokkaanse afkomst en woont in Zundert.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een bedrijf heeft genaamd [Bedrijfsnaam] . Het is een bedrijf dat onder andere in export van auto’s doet. Verdachte heeft geen antwoord willen geven op de vraag of hij een vriendin heeft genaamd [naam] en evenmin of het Instagram-account [naam] , zijn account betreft.
Dat alles tezamen maakt dat de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte de gebruiker is van het account met als gebruikersnaam [naam] .
Feit 1
Op grond van de observaties in combinatie met de taps en OVC-gesprekken stelt de rechtbank vast dat verdachte de man is die op 29 april 2020 met [naam] en op 1 mei 2020 met [naam] bij het bedrijf [Bedrijfsnaam] is geweest en daar heeft geregeld dat er drie ketels werden gemaakt door [naam] . De ketels werden op 13 mei 2020 opgehaald aan de [Straatnaam] door [naam] -aangestuurd door verdachte- en vervolgens gebracht naar de garageboxen in de [Straatnaam] in Zundert. In de garagebox, die wordt gehuurd door [naam] , een oom van verdachte, wordt op 20 mei 2020 een productieopstellling aangetroffen met hardware en 150 liter methanol. Volgens het LFO betrof het een niet in werking zijnd laboratorium.
Op 20 mei 2020 worden ketels herkend door [naam] en [naam] als er een nieuwsbericht met foto’s komt van de ontdekte spullen in de garagebox. Op 27 juni 2020 bespreekt verdachte de ontdekking van zijn garagebox met [naam] op diens kantoor van [Bedrijfsnaam] . Verdachte zegt dat hij net de spullen van [naam] maat had toen de politie de box ontdekte en dat hij voor veel geld spullen in de garagebox had staan.
De rechtbank acht gelet op deze omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze productieopstelling en chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad.
Feit 2
Op 15 juni 2020 is in een schuur aan de [Straatnaam] te Zundert een inwerking zijnd laboratorium aangetroffen. De aangetroffen materialen zijn bemonsterd. Het NFI heeft gerapporteerd dat er onder andere metamfetamine, BMK, methanol en caustic soda in de monsters zijn gevonden. In totaal bleek er onder andere 13,05 kilo witte kristallen metamfetamine te staan in verschillende bakken en 70 liter metamfetamineolie in verschillende jerrycans.
Medeverdachten [naam] en [naam] , die woonachtig waren aan de [Straatnaam] te Zundert, hebben verklaard dat ene [naam] , die ze al 30 jaar kennen, hen heeft benaderd om de schuur te verhuren aan zijn neef. [naam] achternaam weten [naam] en [naam] niet en de naam van de neef ook niet, maar ze weten wel dat [naam] circa 50 jaar oud is, in wijk De Berk woont en in een witte Kia rijdt. Van de neef weten ze geen naam, maar wel dat deze circa 26 jaar oud is en in Zundert woont.
Uit onderzoek is gebleken dat met [naam] , [naam] wordt bedoeld. [naam] rijdt in een witte Kia. Hij heeft ontkend iets met de verhuur van de schuur te maken te hebben gehad, maar heeft wel verklaard dat de persoon die is aangehouden, verdachte, zijn neef is. Verdachte was begin 2020, toen [naam] en [naam] de schuur verhuurden, 27 jaar oud.
Uit de onderschepte EncroChat-berichten en de verklaringen van medeverdachten [naam] en [naam] concludeert de rechtbank dat verdachte sinds begin januari 2020 de beschikking had over de schuur van [naam] en [naam] . Hoewel de rechtbank uit de EncroChat-berichten niet kan opmaken dat verdachte zelf de drugs heeft geproduceerd, kan wel worden vastgesteld dat hij de initiator was, dat hij de locatie heeft geregeld, de koks regelde, de betalingen verrichtte, in de gaten hield dat er werd opgeruimd, de elektricien regelde en uiteindelijk ook kon beschikken over het eindproduct (“binnenkort heb ik weer ICE”). De rechtbank acht de nauwe en bewuste samenwerking met andere, onbekend gebleven personen, bewezen. Personen die door [naam] onder andere worden omschreven als de blonde jongen met de krullen, een andere blonde jongen en de man met het Limburgse accent en de knie-brace. Door [naam] werd gesproken over zes mannen, twee ouderen en de rest van rond de 30 jaar, die zich in en om de loods bevonden.
Feit 3
Ook ten aanzien van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen stelt de rechtbank op basis van de EncroChat-berichten vast dat verdachte de schuur aan de [Straatnaam] in Zundert heeft aangeboden aan verschillende potentiële gebruikers en dat hij met de aanwezige productieopstelling en aanwezige chemicaliën, waaronder BMK (een precursor voor (met)amfetamine) voorbereidingshandelingen heeft verricht.
Feit 4
Uit de EncroChat-berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte (‘ [naam] ’) met ‘ [naam] ’ regelt dat de elektricien het huis aan de [Straatnaam] in Zundert in kan. Hij geeft aan dat hij liever eerder had geweten dat de elektricien in huis moest zijn, dan had hij de bewoners de avond ervoor kunnen inlichten. [naam] heeft verklaard dat hij toestemming heeft gegeven om de elektriciteit te laten aanpassen door een elektricien van de mannen die de schuur van hem huurden en dat er omstreeks begin mei een elektricien is langsgekomen. Dat er daadwerkelijk stroom is afgenomen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de aangifte van [Bedrijfsnaam] .
De rechtbank leidt hieruit af dat op 11 mei 2020 de meterkast in het pand aan de [Straatnaam] zodanig is aangepast dat er elektriciteit buiten de meter om is afgenomen. Uit de EncroChat-berichten blijkt dat het verdachte was die ervoor zorgde dat de elektricien de werkzaamheden kon verrichten; hij heeft ervoor gezorgd dat deze in de woning kon door contact te (laten) leggen met de eigenaar, hij hield contact over de aankomst van de elektricien en uiteindelijk heeft hij ook de elektricien binnen gelaten op de locatie. Verdachte was, zo blijkt uit de EncroChat-berichten, degene die het reilen en zeilen op de locatie beheerde en kan derhalve ook verantwoordelijk worden gehouden voor de diefstal van de elektriciteit. De rechtbank ziet in deze handelingen de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven andere personen, zodat het medeplegen van de diefstal bewezen kan worden.
Eendaadse samenloop
Wat betreft het medeplegen van het produceren van metamfetamine (feit 2) en de voorbereidingshandelingen (feit 3) is sprake van eendaadse samenloop, omdat het om dezelfde handelingen gaat en beide strafbepalingen dezelfde rechtsbelangen beschermen. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de strafoplegging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 20 mei 2020 te Zundert om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van één of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende (met)amfetamine, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers heeft hij opzettelijk daartoe,
- onderdelen van een productieopstelling, bedoeld voor de productie van (met)amfetamine en (een) hoeveelheid laboratoriumbenodigdheden en hardware voorhanden gehad,
te wetenzes, ketels en twee, stoomgenerators (waarvan één gemodificeerd bierfust) en meerdere koelers en één met amfetamine vervuilde centrifuge, drie, brander-steunen en
-een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder 150 liter methanol;
2
in de periode van 01 januari 2020 tot en met 15 juni 2020 te Zundert, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en vervaardigd, een grote hoeveelheid, metamfetamine en metamfetamine-olie en een hoeveelheid amfetamine zijnde metamfetamine, en amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 juni te Zundert, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, vervaardigen van hoeveelheden van een materiaal bevattende (met)amfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben hij en zijn mededaders opzettelijk daartoe,
- ( onderdelen van een in werking zijnde productieopstelling, bedoeld voor de productie van (met)amfetamine en laboratoriumbenodigdheden en hardware voorhanden gehad, waaronder meerdere vaten en meerdere jerrycans en een drukreactieketel en een destillatieopstelling en luchtafzuigingen en
- een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder 152 liter BMK(precursor) en 70 liter olieachtige vloeistof bevattende metamfetamine;
4
op 15 juni 2020 te Zundert, tezamen en in vereniging met anderen, stroom/elektriciteit,
dietoebehoorde aan [Bedrijfsnaam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen stroom/elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Zoals hierboven reeds aangegeven, zal de rechtbank rekening houden met de eendaadse samenloop van feit 2 en feit 3.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden met aftrek van voorarrest en daarnaast een geldboete van € 20.000,=.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel vrijspraak. Mocht de rechtbank toch tot enige bewezenverklaring komen, dan volstaat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van (met)amfetamine op twee locaties, het medeplegen van de productie van metamfetamine en amfetamine en het medeplegen van diefstal van elektriciteit.
Het gebruik van synthetische drugs brengt ernstige gezondheidsrisico's mee. Metamfetamine staat bekend als één van de meest desastreuze drugs. Het is zeer verslavend en pleegt een aanslag op de gezondheid van de gebruiker. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van synthetische drugs nog ander gevaar. De rechtbank wijst op de schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van bij de productie vrijkomende chemische afvalstoffen en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie synthetische drugs aanwezig is. Bij het laboratorium op het afgelegen terrein aan de [Straatnaam] , was er gevaar voor de bewoners.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
Het is algemeen bekend dat er veel geld wordt verdiend in de handel in synthetische drugs. Er is in totaal 13 kilo harddrugs alleen al in de schuur aan de [Straatnaam] aangetroffen. Een eindproduct met een straatwaarde van circa € 150.000,=. Was dit nog verder bewerkt, zo blijkt uit het dossier, dan had het een straatwaarde van ongeveer 1,3 miljoen euro kunnen hebben. Uit de chats is gebleken dat verdachte snel geld wilde maken. Hij had alleen last van het ruimen van de garagebox vanwege de spullen die er stonden, die hem geld hadden gekost. Met de officier van justitie meent de rechtbank dat alleen een forse gevangenisstraf opleggen in dit geval onvoldoende indruk zal maken en hem er dus niet van zal weerhouden door te gaan met deze lucratieve handel. Verdachte is immers al eerder veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens drugshandel. De handel in synthetische drugs is dusdanig lucratief dat het incalculeren van een gevangenisstraf bij de bedrijfsvoering lijkt te horen. Door naast een gevangenisstraf, ook een geldboete op te leggen, beoogt de rechtbank het ook financieel minder aantrekkelijk te maken voor verdachte.
Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgevallen worden opgelegd en rekening gehouden met de hoeveelheid synthetische drugs en de precursoren die zijn aangetroffen, de vermoedelijk duur van de productie, de professionaliteit van het laboratorium en de rol van verdachte in het geheel. De rechtbank ziet verdachte als de initiator van de drugslabs gelet op de inhoud van de EncroChat-berichten. Verdachte heeft al een strafblad, is eerder veroordeeld wegens drugsgerelateerde delicten en ook zijn (ontkennende) proceshouding weegt niet mee in zijn voordeel. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 50 maanden, met aftrek van het voorarrest en daarnaast een geldboete van € 20.000,=.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47, 55, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4:diefstal door twee of meerdere verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 50 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 20.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
135 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en
mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen en mr. J. van Eekelen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juli 2021.
Mr. Joosen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen