Op 6 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G.J.P.M. Mooren, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit besluit, genomen op 8 maart 2021, weigerde verzoeker in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het door hem opgegeven adres. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij meent dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet op het betreffende adres woonachtig zou zijn. Tijdens de zitting op 24 juni 2021 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. L.F.M. van Gansen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hij oordeelt dat het college een motiveringsgebrek heeft gemaakt in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat verzoeker niet op het opgegeven adres woont. Hij heeft daarbij ook de omstandigheden van verzoeker in aanmerking genomen, waaronder het feit dat verzoeker afhankelijk is van familie en vrienden voor zijn levensonderhoud en momenteel niet verzekerd is voor ziektekosten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het college gelast verzoeker per 21 mei 2021 in te schrijven in de BRP. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.