ECLI:NL:RBZWB:2021:3438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2175 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP)

Op 6 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G.J.P.M. Mooren, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit besluit, genomen op 8 maart 2021, weigerde verzoeker in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het door hem opgegeven adres. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij meent dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet op het betreffende adres woonachtig zou zijn. Tijdens de zitting op 24 juni 2021 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. L.F.M. van Gansen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hij oordeelt dat het college een motiveringsgebrek heeft gemaakt in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat verzoeker niet op het opgegeven adres woont. Hij heeft daarbij ook de omstandigheden van verzoeker in aanmerking genomen, waaronder het feit dat verzoeker afhankelijk is van familie en vrienden voor zijn levensonderhoud en momenteel niet verzekerd is voor ziektekosten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het college gelast verzoeker per 21 mei 2021 in te schrijven in de BRP. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2175 BRP VV

uitspraak van 6 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. G.J.P.M. Mooren,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 maart 2021 (bestreden besluit) van het college inzake zijn inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 juni 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.F.M. van Gansen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 14 januari 2021 een inlichtingenformulier Hervestiging ingediend bij de gemeente Tilburg. Verzoeker heeft hierbij een huurovereenkomst overgelegd voor de woonruimte [adres] .
Op 18 januari 2021 heeft het college verzoeker verzocht om aanvullende stukken te overleggen en vragen te beantwoorden. Verzoeker heeft naar aanleiding daarvan enkele stukken overgelegd (waaronder de getekende huurovereenkomst, een bewijs van betaling, foto’s en emailberichten) en informatie gegeven.
Bij brief van 8 februari 2021 heeft het college het voornemen kenbaar gemaakt dat aan de aangifte van verzoeker geen gevolg zal worden gegeven, omdat verzoeker niet op dat adres woonachtig zou zijn.
Bij primair besluit van 8 maart 2021 heeft het college aangegeven dat de aangifte hervestiging wordt afgewezen. Het college wijst op artikel 2.19 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp). Het college stelt dat uit inlichtingen en controles blijkt dat verzoeker niet op het betreffende adres woonachtig is.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 april 2021 bezwaar gemaakt.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat niet duidelijk is waarop is gebaseerd dat hij niet woonachtig is op het betreffende adres. Het besluit is onvoldoende gemotiveerd. Zijn uitkering wordt niet meer betaald, omdat hij niet is ingeschreven. Daardoor is hij aangewezen op familie en vrienden om te voorzien in zijn levensonderhoud. Daarnaast is hij op dit moment niet verzekerd voor zijn ziektekosten. Verzocht wordt om verzoeker alsnog met terugwerkende kracht in te schrijven in de BRP.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge artikel 2.19, eerste lid, van de Wet brp worden aan de aangifte van verblijf en adres van degene die rechtmatig verblijf geniet, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres heeft in de betrokken gemeente, gegevens betreffende het verblijf in Nederland, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland ontleend.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil dat sprake is van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen.
6. Ter zitting is namens het college gesteld dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De voorzieningenrechter volgt deze stelling en ziet zich thans voor de vraag gesteld of dit aanleiding is om een voorlopige voorzieningen te treffen.
Hierbij is van belang of het college naar verwachting in staat is om dit gebrek te repareren in de beslissing op bezwaar.
Namens het college is ter zitting gesteld dat geen nader onderzoek zal worden gedaan, maar dat aan de hand van de informatie die er nu ligt nadere argumenten aan de beslissing ten grondslag zullen worden gelegd. De voorzieningenrechter is echter niet overtuigd dat het college de motivering op basis van het onderzoek zoals dat er thans ligt rond zal krijgen.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. De toezichthouder heeft geen rapport opgemaakt, maar slechts de bevindingen in een emailbericht vastgelegd. Er is geen huisbezoek afgelegd bij verzoeker en er is niet met verzoeker gesproken. Ter zitting is namens het college gesteld dat het ongeloofwaardig is dat verzoeker enkel op dekens sliep en dat deze dekens ook niet op de foto’s bij de wasmachine te zien waren. Gelet op de situatie waaruit verzoeker komt, acht de voorzieningenrechter dit niet ongeloofwaardig. Omdat het college verzoeker niet heeft gehoord, heeft hij ook geen verklaring kunnen geven waarom geen dekens te zien zijn op de foto bij de wasmachine. Het is niet ondenkbaar dat deze dekens elders hingen te drogen. Daarnaast is ook door de schuldhulpverlener bevestigd dat verzoeker in eerste instantie geen bed had in zijn nieuwe kamer. Door de toezichthouder is geen nadere relevante informatie opgevraagd bij deze schuldhulpverlener, terwijl deze persoon het college wellicht van betekenisvolle informatie had kunnen voorzien.
Voorts zijn de afgelegde verklaringen van onder andere de huisgenoten niet op papier gezet dan wel ondertekend. Ook blijkt uit de stukken niet wat de vraagstelling precies is geweest. Het emailbericht van medebewoner [naam medebewoner] waarin zij verklaart dat verzoeker wel op het adres woonachtig is, is volgens het college onvindbaar. Het is ook de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom aan deze verklaring minder waarde wordt toegekend dan aan de tegenstrijdige verklaring van een vriend van een bewoner die niet op het adres woonachtig is.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de verrichte waarnemingen ten aanzien van de auto en de constatering dat verzoeker een aantal keer niet aanwezig was op het adres niet doorslaggevend zijn.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er voldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen
.Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen. Omdat tijdelijke inschrijving in de BRP niet bestaat, houdt de voorlopige voorziening in dat de voorzieningenrechter het college gelast verzoeker per 21 mei 2021, de datum waarop de voorlopige voorziening is gevraagd, in te schrijven in de BRP.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het college wordt
opgedragen verzoeker per 21 mei 2021 in de schrijven in de BRP;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 6 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.