ECLI:NL:RBZWB:2021:3439

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
02-254928-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van een minderjarige via prostitutie

Op 7 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door uitbuiting van een minderjarige via prostitutie. De verdachte, geboren in 2001, heeft het slachtoffer, een 17-jarig meisje, enkele dagen in haar woning opgenomen. Gedurende deze periode zijn er foto's van het slachtoffer in lingerie gemaakt, die vervolgens op verschillende sekssites zijn geplaatst. In drie dagen tijd is het slachtoffer door de verdachten naar vier seksafspraken gebracht, waarbij zij steeds het door klanten betaalde bedrag aan de verdachten moest afdragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de seksuele handelingen van het slachtoffer, dat nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan mensenhandel en heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 100 uur opgelegd. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel, omdat zowel de verdachte als de deskundige hebben aangegeven dat dit geen meerwaarde heeft.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 5.888,00 gevorderd, waarvan € 888,00 voor materiële schade en € 5.000,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft de materiële schade van € 200,00 toegewezen, maar de vordering voor immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard, omdat nader onderzoek noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook drie telefoonautomaten verbeurd verklaard die onder de verdachte in beslag zijn genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/254928-19
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 2001 te [Geboorteplaats- en Land]
ingeschreven op het adres [Adres]
raadsman: mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder is [Naam 1] reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het prostitueren van een minderjarige.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] hadden al vanaf het eerste contact met de [Slachtoffer] de bedoeling om haar te prostitueren, hetgeen blijkt uit de door hen verrichte handelingen.
Zij hebben daarbij nauw en bewust samengewerkt zodat ook het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 18 oktober 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Goes en Middelburg en Vlissingen en Zierikzee
tezamen en in vereniging met een ander
A) een ander, te weten [Slachtoffer] (geboren op [Geboortedag slachtoffer] 2002)
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [Slachtoffer] (sub 2˚) en
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [Slachtoffer] handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die [Slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen(sub 5˚) en
B) telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [Slachtoffer] (geboren op [Geboortedag slachtoffer] 2002), met een derde tegen betaling (sub 8˚),
immers heeft verdachte en/of haar mededader
- die [Slachtoffer] onderdak geboden in een woning en
- erotische foto's van die [Slachtoffer] gemaakt (gekleed in lingerie) en advertenties geplaatst of laten plaatsen van die [Slachtoffer] waarin seksuele diensten met die [Slachtoffer] werden aangeboden en
- die [Slachtoffer] meermalen in de gelegenheid gebracht tot het verrichten van seks tegen betaling/prostitutiewerkzaamheden en daartoe afspraken gemaakt of laten maken en
- die [Slachtoffer] meermalen in een auto meegenomen en vervoerd naar een locatie waar zij seks zou hebben met een klant en
- het door [Slachtoffer] verdiende geld ingenomen en beheerd en
- zorg gedragen voor begeleiding en toezicht op de prostitutiewerkzaamheden van die [Slachtoffer] en
- prijzen bepaald waartegen die [Slachtoffer] seksuele handelingen zou verrichten met de klanten
terwijl die [Slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaar. Zij heeft voorts gevorderd aan verdachte op te leggen een contactverbod met [Slachtoffer] , in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke straf. De proeftijd moet daarbij worden vastgesteld op één jaar,
nu verdachte al sinds begin 2020 in een schorsingstoezicht loopt zonder dat zich incidenten hebben voorgedaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in oktober 2019, samen met haar toenmalige vriend [Medeverdachte] , schuldig gemaakt aan mensenhandel door uitbuiting via prostitutie van [Slachtoffer] die toen 17 jaar oud was. Verdachte en [Medeverdachte] hebben [Slachtoffer] enkele dagen opgenomen in hun woning, waar foto’s zijn gemaakt van [Slachtoffer] in lingerie. Deze foto’s zijn op diverse sekssites gezet en er zijn seksafspraken gemaakt. In drie dagen tijd is [Slachtoffer] door verdachte en [Medeverdachte] naar vier seksafspraken gebracht, waarbij [Slachtoffer] steeds het door klanten betaalde bedrag heeft afgedragen aan verdachte en [Medeverdachte] . Zowel verdachte als [Medeverdachte] hebben een onmisbare rol vervuld bij het plegen van het feit.
Verdachte heeft zich door zo te handelen schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten gedurende lange tijd psychische en emotionele schade kunnen ondervinden. Ook [Slachtoffer] geeft aan dat zij last heeft van wat haar is overkomen, zoals beschreven in de brief van 2 maart 2021 van [Naam 2] . Daarin is te lezen dat [Slachtoffer] kampt met schaamte, angstklachten en slaapproblemen en dat zij moeite heeft met het inschatten van de betrouwbaarheid van mensen. [Slachtoffer] wil therapie gaan volgen, maar is bang dat haar klachten zullen verergeren als zij deze stap zet. Zij zit nog midden in het proces van herstel.
Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur het uitgangspunt, zoals door de officier van justitie is geëist. De rechtbank komt echter tot een lagere straf, gezien het navolgende.
Verdachte was zelf net 18 jaar oud ten tijde van het plegen van het feit. Zij en [Slachtoffer] kenden elkaar al langer en hadden vriendschappelijk contact met elkaar. [Slachtoffer] heeft zelf verklaard dat verdachte haar had gevraagd of zij seks wilde hebben tegen betaling en [Slachtoffer] wilde dat wel. In die zin is er geen dwang of geweld gebruikt jegens [Slachtoffer] .
Daarnaast is de periode en het aantal keren dat [Slachtoffer] is geprostitueerd van beperkte omvang. In een tijdsbestek van enkele dagen heeft [Slachtoffer] vier seksafspraken gehad.
De rechtbank slaat voorts acht op de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt, in het bijzonder op het Psychologisch onderzoek Pro Justitia van 23 maart 2020,
het reclasseringsadvies van 3 juni 2020 en het voortgangsverslag van 12 maart 2021.
Volgens de psycholoog is bij verdachte sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische trekken. Niet kan worden gezegd in welke mate het ten laste gelegde precies aan verdachte kan worden toegerekend, maar ontoerekenbaarheid lijkt niet aan de orde te zijn. Dit oordeel van de psycholoog maakt de rechtbank tot de hare. Verdachte heeft geen schoolopleiding gevolgd, heeft geen vast inkomen, heeft geen steunnetwerk en er is sprake van hechtingsproblematiek. De psycholoog schat het risico op recidive op korte termijn in als laag en op langere termijn als matig. Er bestaat geen aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De psycholoog adviseert een reclasseringstoezicht te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
De reclassering schrijft dat verdachte een belaste jeugd heeft gehad en dat zij vanaf haar veertiende jaar in instellingen is verbleven.
Ook de reclassering ziet geen aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij schat het recidiverisico in als laag-gemiddeld en adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf met oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden.
Op de zitting heeft de deskundige dit advies bijgesteld, in die zin dat de reclassering geen meerwaarde meer ziet in oplegging van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank begrijpt uit de gegeven adviezen dat verdachte, evenals het slachtoffer [Slachtoffer] , een kwetsbare jonge vrouw was en nog steeds is.
In het voordeel van verdachte wordt meegewogen dat het een feit uit 2019 betreft en dat zij al sinds 22 januari 2020 in een schorsingstoezicht loopt zonder dat zich noemenswaardige incidenten hebben voorgedaan.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk passend en geboden. Gelet op de periode die verdachte al in een schorsingstoezicht loopt, verbindt de rechtbank een proeftijd van één jaar aan het voorwaardelijk strafdeel. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient in mindering te worden gebracht op het onvoorwaardelijk strafdeel. Dit betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. Gezien de ernst van het feit en de rol van verdachte in het geheel, zal de rechtbank verdachte tevens veroordelen tot een taakstraf van 100 uur.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu zowel verdachte als de deskundige hebben aangegeven dat dit geen meerwaarde heeft.
Voor oplegging van een contactverbod met [Slachtoffer] , zoals de officier van justitie heeft gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding. Sinds het plegen van het feit heeft verdachte geen contact meer gehad met [Slachtoffer] en verdachte heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij daar ook geen enkele behoefte aan heeft.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.888,00, waarvan
€ 888,00 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade.
De gevorderde vergoeding voor de materiële schade
De rechtbank is tot een bewezenverklaring gekomen van het ten laste gelegde. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde vergoeding ter hoogte van € 200,00 voor de kapotte telefoon acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De gevorderde vergoeding ter hoogte van € 600,00 voor gederfde inkomsten zal worden afgewezen. Deze gelden zijn onrechtmatig verdiend door de benadeelde partij en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde vergoeding ter hoogte van € 88,00 voor vermiste goederen zal worden afgewezen, nu de rechtbank van oordeel is dat deze gestelde schade niet in voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank in totaal een bedrag van € 200,00 zal toewijzen ter zake van materiële schade.
De gevorderde vergoeding voor de immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering ter hoogte van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert,
nu het dossier aanwijzingen bevat dat [Slachtoffer] reeds met psychische problematiek kampte zodat voor een gedegen beoordeling nader onderzoek noodzakelijk is. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
De schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 23 oktober 2019.

8.Het beslag

De volgende voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring: drie telefoonautomaten (goednummers 2109696, 2109902, 2109885). Gebleken is dat deze voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen en dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 5º en 8º omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 200,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente te berekenen vanaf 23 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het toegewezen bedrag ter hoogte van € 200,00;
- wijst af het overig gevorderde ter zake van materiële schade;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade en bepaalt dat de vordering voor dit gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] € 200,00 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente te berekenen vanaf 23 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag ter hoogte van € 200,00;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd de drie onder verdachte in beslag genomen telefoonautomaten (2109696, 2109902, 2109885);
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juli 2021.
Mr. H. Skalonjic en mr. D.S.G. Froger zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.