ECLI:NL:RBZWB:2021:3484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8157 en 20_8158
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van zorgtoeslag, kindgebonden budget, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de herziening van de zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2017 en 2018. Eiser heeft in beroep gegaan tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin zijn toeslagen voor deze jaren zijn herzien en vastgesteld op respectievelijk € 0,- voor de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag, en € 1.222,- voor de kinderopvangtoeslag in 2017. Voor 2018 is het kindgebonden budget vastgesteld op € 0,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft deze ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft op de zitting van 29 juni 2021 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de herziening van de toeslagen het toetsingsinkomen van eiser heeft gebruikt, dat door de Belastingdienst is vastgesteld op € 122.412,- voor 2017 en € 458.141,- voor 2018. Eiser betwistte de juistheid van dit toetsingsinkomen en stelde dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst/Toeslagen zich moet baseren op de door de inspecteur vastgestelde inkomensgegevens, ook al is daartegen bezwaar gemaakt.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiser de teveel ontvangen voorschotten moet terugbetalen. De beroepen van eiser zijn ongegrond verklaard, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8157 WETKB en BRE 20/8158 WETKB
uitspraak van de enkelvoudige kamer van *** UITERLIJK 10 augustus 2021 *** in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.J. de Rijke,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 1 mei 2020 (primaire besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag van eiser over 2017 herzien en vastgesteld op respectievelijk € 0,-,
€ 0,-, € 0,- en € 1.222,-.
In eveneens een besluit van 1 mei 2020 (primaire besluit II) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget van eiser over 2018 definitief berekend en vastgesteld op € 0,-.
In de besluiten van 24 juli 2020 (bestreden besluiten) heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 29 juni 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en namens de Belastingdienst/Toeslagen [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Zorgtoeslag, kindgebonden budget, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag 2017
In een besluit van 21 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag voor 2017 (opnieuw) berekend en vastgesteld op respectievelijk € 1.066,-, € 4.218,- en € 3.680,-. Aan deze berekeningen ligt een geschat (gezamenlijk) toetsingsinkomen van € 12.700,- ten grondslag.
In een besluit van 21 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2017 berekend en vastgesteld op € 5.147,-. Aan deze berekening ligt een geschat (gezamenlijk) toetsingsinkomen van € 12.500,- ten grondslag.
In een besluit van 21 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2017 (opnieuw) berekend (omdat de kinderopvanggegevens zijn gewijzigd) en vastgesteld op € 4.983,-.
In een besluit van 29 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2017 (opnieuw) berekend (omdat de toeslag is beëindigd) en vastgesteld op € 3.450,-.
In een besluit van 1 februari 2019 heeft Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag van eiser over 2017 definitief berekend en vastgesteld op respectievelijk € 1.066,-, € 4.218,-, € 3.680,- en
€ 3.450,-. Het gehanteerde (gezamenlijke) toetsingsinkomen bedraagt € 15.041,-.
Op 25 maart 2020 heeft de BRI aan de Belastingdienst/Toeslagen gemeld dat het inkomensgegeven van eiser voor 2017 is vastgesteld op € 122.412,-.
In het primaire besluit I van 1 mei 2020 heeft Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag van eiser over 2017 herzien en vastgesteld op respectievelijk € 0,-, € 0,-, € 0,- en € 1.222,-. Het gehanteerde (gezamenlijke) toetsingsinkomen bedraagt € 122.412,-. Eiser heeft over 2017 derhalve te veel voorschotten ontvangen en moet € 1.144,- aan zorgtoeslag, € 4.527,- aan kindgebonden budget, € 3.949,- aan huurtoeslag en € 2.391,- aan kinderopvangtoeslag terugbetalen; totaal € 12.011,-.
Kindgebonden budget 2018
In een besluit van 28 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (onder meer) het voorschot kindgebonden budget over 2018 berekend en vastgesteld op € 4.253,-.
Aan deze berekening ligt een geschat (gezamenlijk) toetsingsinkomen van € 12.720,- ten grondslag.
In een besluit van 22 oktober 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget over 2018 (opnieuw) berekend (i.v.m. een stopsignaal van de SVB) en vastgesteld op € 2.127,-.
Op 25 maart 2020 heeft de BRI aan de Belastingdienst/Toeslagen gemeld dat het inkomensgegeven van eiser voor 2018 is vastgesteld op € 458.141,-.
In het primaire besluit II van 1 mei 2020 heeft Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget van eiser over 2018 definitief berekend en vastgesteld op € 0,-. Het gehanteerde (gezamenlijke) toetsingsinkomen bedraagt € 458.141,-. Eiser heeft over 2018 derhalve te veel voorschot ontvangen en moet € 2.197,- aan kindgebonden budget terugbetalen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.
In de bestreden besluiten van 24 juli 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft bepaald dat de
de zorgtoeslag, de huurtoeslag, het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag over 2017 definitief vastgesteld dienen te worden op respectievelijk € 0,-, € 0,-, € 0,- en € 1.222,-, zodat eiser de door hem ontvangen voorschotten (grotendeels) moet terugbetalen (BRE 20/8157).
Tussen partijen is verder in geschil of de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft bepaald dat
het kindgebonden budget over 2018 definitief vastgesteld dient te worden op € 0,-, zodat eiser het door hem ontvangen voorschot moet terugbetalen (BRE 20/8158).
3.
Wettelijk kader
Artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling (Awir) bepaalt dat ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen als bedoeld in artikel 8 van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking wordt genomen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir bepaalt dat onder inkomensgegevens wordt verstaan: inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
Artikel 26 van de Awir bepaalt dat indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
Op grond van artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt onder inkomensgegeven verstaan:
1° indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
4.
Beoordeling
4.1
Eiser stelt – samengevat – dat het door de Belastingdienst/Toeslagen gehanteerde toetsingsinkomen evident onjuist is. De inspecteur voor de inkomstenbeslasting heeft volgens hem onvoldoende onderzoek gedaan. Volgens eiser is dit een bijzondere omstandigheid waar de Belastingdienst/Toeslagen rekening mee dient te houden bij het bepalen van zijn draagkracht.
4.2
De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bij het bepalen van de draagkracht, de aanslag inkomstenbelasting moet volgen zoals die door de inspecteur voor de inkomstenbelasting is vastgesteld (zie AbRS 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491). Bij de definitieve vaststelling van het recht op een toeslag moet de Belastingdienst/Toeslagen zich baseren op het toetsingsinkomen. Dit is het inkomensgegeven zoals vastgesteld in de BRI.
4.3
Uit de overgelegde meldingen uit de BRI blijkt dat het (gezamenlijk) toetsingsinkomen van eiser voor 2017 € 122.412,- en voor 2018 € 458.141,- bedraagt. Op grond van voormelde jurisprudentie dient de Belastingdienst/Toeslagen deze inkomensgegevens te gebruiken als grondslag voor de besluiten, zelfs als hiertegen door belanghebbende bezwaar of beroep is ingesteld (zie AbRS 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1321).
Ter zitting is gebleken dat eiser reeds bezwaar heeft gemaakt bij de inspecteur voor de inkomstenbelasting tegen de aanslagen inkomstenbelasting. Een eventueel daaruit voortvloeiende wijziging van de inkomensgegevens zal dan mogelijk op grond van artikel 20 van de Awir kunnen leiden tot een herziening van de vaststelling van het recht op toeslag. Tot die tijd dient de Belastingdienst/Toeslagen echter aan te sluiten bij voormelde inkomensgegevens.
4.4
Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat terugvordering van de teveel door hem ontvangen voorschotten onevenredig is, omdat het onderzoek door de inspecteur voor de inkomstenbelasting onvoldoende is geweest, volgt de rechtbank dat standpunt niet. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft verklaard dat (automatisch) uitstel van betaling is verleend aan eiser op het moment dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten. Dit uitstel blijft van kracht tot het moment dat duidelijkheid bestaat over de uitkomst van de procedure bij de inspecteur voor de inkomstenbelasting.
5.
Conclusie
5.1
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft bepaald dat de zorgtoeslag, de huurtoeslag, het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag over 2017 definitief vastgesteld dienen te worden op respectievelijk € 0,-, € 0,-, € 0,- en € 1.222,-. Tevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht bepaald dat het kindgebonden budget over 2018 definitief vastgesteld dient te worden op € 0,-. Hieruit volgt dat eiser de teveel door hem ontvangen voorschotten over 2017 en 2018 moet terugbetalen.
5.2
De beroepen zijn ongegrond.
5.3.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op *** en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.