ECLI:NL:RBZWB:2021:35

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5841
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

Op 6 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I. Stolting, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2020, waarin het UWV weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV een zorgvuldige medische beoordeling heeft uitgevoerd. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) hebben het dossier van eiseres bestudeerd en haar medisch onderzocht. Eiseres had gezondheidsklachten die haar werk als verzorgende IG beïnvloedden, maar de rechtbank oordeelde dat de vastgestelde beperkingen niet zodanig waren dat zij geen passende arbeid kon verrichten. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van eiseres en dat er geen reden was om aan de conclusies van het UWV te twijfelen.

De rechtbank benadrukte dat de subjectieve beleving van eiseres niet beslissend is voor de vaststelling van haar beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gerapporteerd en dat de door eiseres ingebrachte medische gegevens niet voldoende waren om de conclusies van het UWV te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV de WIA-uitkering terecht had geweigerd per 22 augustus 2019.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5841 WIA

uitspraak van 6 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. I. Stolting,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als verzorgende IG. Voor dat werk is zij september 2017 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten.
In een besluit van 15 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 22 augustus 2019 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 22 augustus 2019 (datum in geding.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiseres bestudeerd, van haar op 5 juli 2019 de anamnese afgenomen en haar psychisch en lichamelijk onderzocht.
De verzekeringsarts rapporteert op 9 juli 2019 dat de oude fysieke klachten waarmee eiseres in 2012 de wachttijd voor de WIA heeft vervuld onverminderd aanwezig zijn en daarna niet wezenlijk verergerd zijn. Eiseres heeft geen specifieke behandeling behalve het gebruik van 2 hulpmiddelen gericht op stabilisatie en ondersteuning, namelijk een rugkorset en een polsspalk. Eiseres heeft voor haar psychische klachten, waardoor de stressbestendigheid verminderd zou zijn, geen behandeling.
Op basis van zijn eigen onderzoek vindt de verzekeringsarts het plausibel dat de stressbestendigheid en fysieke belastbaarheid verminderd zijn, maar niet in die mate dat eiseres daardoor geen loonvormende arbeid zou kunnen doen. Er is gelet op de geobjectiveerde afwijkingen en aandoeningen geen medische indicatie om forse beperkingen aan te nemen wat betreft de fysieke en sociaal-emotionele belastbaarheid. Eiseres voldoet niet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. Zij is aangewezen op licht-matig fysiek belastend en niet stressvol werk.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 juli 2019.
De verzekeringsarts b&b Van Hooff heeft het dossier bestudeerd, waaronder de medische informatie die eiseres in bezwaar heeft ingediend. Ook heeft hij eiseres gezien en gesproken tijdens de hoorzitting op 21 januari 2020.
De verzekeringsarts b&b rapporteert op 14 februari 2020 dat eiseres met de rug- en polsklachten haar eigen werk als verzorgende heeft gedaan, waardoor het niet aannemelijk is dat zij hiermee geen passende arbeid zou kunnen verrichten. In de FML wordt ruim voldoende rekening gehouden met de klachten enerzijds en anderzijds met het feit dat er geen duidelijk medisch substraat voor is gevonden. Een dagverhaal is een subjectieve bevinding. Het lage activiteitenpatroon van eiseres wordt vooral bepaald door haar persoonlijkheid, omgevingsfactoren en gedragsspiraal. Gezien de geringe afwijkingen is niet aan te nemen dat zij niet tot meer in staat is. Het blijven bevestigen van het inactieve gedrag werkt anti-revaliderend.
De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met het medicijngebruik (persoonlijk risico).
Er is geen reden om bovenop de reeds vastgestelde beperkingen een urenbeperking vast te stellen. Dat zou zelfs anti-revaliderend werken.
Volgens eiseres is sprake van PTSS. De huisarts heeft op 25 september 2019 echter geen symptomen van PTSS vermeld en heeft niet die diagnose gesteld. De huisarts verwees eiseres naar de POH-GGZ. Eiseres kwam op 7 oktober 2019 bij de POH-GGZ, maar ook die stelde niet de diagnose PTSS. De huisarts geeft weliswaar aan dat eiseres vanaf 15 augustus 2019 bekend is met PTSS, maar eiseres is tussen januari 2019 en 25 september 2019 niet bij de huisarts geweest. Bovendien heeft eiseres met de klachten altijd gewerkt, terwijl ze bij de POH-GGZ zei dat de klachten sinds de overval in 2002 aanwezig zijn. Eiseres wordt daarom niet zwaarder beperkt geacht voor het persoonlijk en sociaal functioneren.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij zich door het WV niet serieus genomen voelt.
Het onderzoek was onzorgvuldig omdat het zo kort duurde en omdat oudere rapporten worden gekopieerd in de nieuwe. Ook heeft vanaf 2012 het onderzoek in bezwaar steeds plaats gevonden door de verzekeringsarts b&b Van Hooff.
Eiseres heeft lichamelijke en psychische klachten en is daardoor meer beperkt dan de verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Zij heeft veel pijn en gebruikt daarvoor Oxicodon. Ook heeft eiseres een recidiverende depressie licht, PTSS en een persoonlijkheidsstoornis. In verband met de depressie gebruikt zij Mirtazapine. Dat zij op 6 april 2020 nog niet onder behandeling was voor de psychische klachten kwam door de wachttijd van minstens 12 weken. De persoonlijkheidsstoornis kan niet worden behandeld zolang de PTSS niet is behandeld. Het UWV stelt ten onrechte dat geen sprake is van PTSS en heeft daarom ten onrechte hiervoor geen beperkingen aangenomen. Bovendien lijkt het dat het UWV ook geen rekening houdt met de persoonlijkheidsstoornis. Het UWV heeft bovendien onvoldoende aandacht gegeven aan de beperkingen die voortvloeien uit de medicatie die eiseres gebruikt.
4.3.1
De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een medisch adviseur, zoals een verzekeringsarts of een verzekeringsarts b&b, in het algemeen op dat advies mag afgaan, op voorwaarde dat is gebleken dat dit advies volledig is, geen tegenstrijdigheden bevat en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van de betrokkene om medische stukken in te dienen die aan het medisch advies doen twijfelen.
4.3.2
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Beide verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd, waarbij de verzekeringsarts b&b ook beschikte over de medische informatie die eiseres in bezwaar heeft ingediend. Beide verzekeringsartsen hebben eiseres bovendien gezien en gesproken en daarover uitgebreid gerapporteerd. De rechtbank is, in tegenstelling tot eiseres, van oordeel dat de verzekeringsartsen meer hebben gedaan dan alleen het kopiëren van gedeelten uit eerdere rapporten. De rechtbank voegt hieraan toe dat een verzekeringsarts van het UWV gelet op zijn specifieke deskundigheid in staat wordt geacht om in een betrekkelijk korte tijd een goed beeld te krijgen van de gezondheidssituatie van een betrokkene en vervolgens de beperkingen voor arbeid vast te stellen. Anders dan eiseres stelt, is zij sinds 2012 niet steeds in bezwaar door verzekeringsarts b&b Van Hooff onderzocht. Uit het dossier blijkt dat het onderzoek in bezwaar in januari 2013 weliswaar is gedaan door verzekeringsarts b&b Van Hooff, maar het is in augustus 2015 gedaan door verzekeringsarts b&b Hermans en in december 2015 door verzekeringsarts b&b Lemmers. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts b&b medische feiten over de datum in geding heeft gemist. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts b&b dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres op de datum in geding. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts b&b onvolledig is of tegenstrijdigheden bevat.
4,3,3 De rechtbank overweegt vervolgens dat de subjectieve beleving van een betrokkene van haar klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid.
4.4.4
Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de rug- en polsklachten en de psychische - en slaapklachten. In verband met de klachten zijn in alle rubrieken van de FML beperkingen vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom de lichamelijke klachten geen reden zijn om meer beperkingen vast te stellen. Bij het opstellen van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Ook is er rekening mee gehouden dat eiseres op de datum in geding een rugkorset en een polsspalk droeg. Het gebruik van Oxicodon heeft er toe geleid dat een beperking is aangenomen voor persoonlijk risico. Eiseres heeft niet met concrete objectieve medische gegevens onderbouwd dat vanwege het gebruik van Oxicodon meer beperkingen vastgesteld hadden moeten worden.
De informatie van de physician assistant van 8 februari en 12 april 2018 die eiseres in beroep heeft ingediend, heeft zij ook al in bezwaar ingediend, en is toen door de verzekeringsarts b&b bij de beoordeling betrokken.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts b&b over de lichamelijke klachten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b ook inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom de psychische- en slaapklachten geen reden zijn om meer beperkingen vast te stellen. Bij het opstellen van de FML is ook met het geobjectiveerde deel van deze klachten rekening gehouden.
De rechtbank overweegt over de door eiseres gestelde noodzaak van een urenbeperking, dat hiervoor volgens vaste rechtspraak pas aanleiding is als met het vaststellen van beperkingen in de andere rubrieken van de FML niet voldoende aan de voor de betrokkene geldende mogelijkheden tegemoet kan worden gekomen. De criteria voor het aannemen van een beperking voor werktijden, zoals een urenbeperking, zijn neergelegd in de Standaard Duurbelasting in Arbeid (Standaard). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in het rapport van 14 februari 2020 inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom er, gelet op de Standaard, geen aanleiding is om naast de overige beperkingen en de beperking voor ’s nachts werken een verdergaande beperking voor werktijden, vast te stellen.
De rechtbank ziet in de medische gegevens die eiseres in beroep heeft ingediend geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen in verband met de psychische – en slaapklachten hebben aangenomen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b op 14 december 2020 heeft gerapporteerd dat er volgens de brief van 2 november van de psychiater en van 2 [de rechtbank leest: 19] november 2020 van de psycholoog sprake is van een recidiverende depressie licht, en dat daarmee rekening is gehouden door de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML. De verzekeringsarts b&b leest wel dat er kenmerken zijn van een PTSS, maar niet dat sprake is van de diagnose PTSS conform de DSM-V. De rechtbank voegt daaraan toe dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:574) een diagnose niet bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar dat het gaat om zijn of haar beperkingen als gevolg van een ziekte of gebrek. Hieruit volgt dat ook wanneer de verzekeringsartsen wel waren uitgegaan van de diagnose PTSS, dit niet per se tot meer of zwaardere beperkingen had hoeven leiden. Dit geldt ook met betrekking tot het al dan niet gesteld zijn van de diagnose persoonlijkheidsstoornis. Overigens leest de rechtbank met de verzekeringsarts b&b in de brief van de psychiater van 2 november 2020 niet dat de psychiater de diagnoses PTSS en persoonlijkheidsstoornis heeft gesteld. Dat de psychiater in een eerdere brief van 12 juni 2020 wel schrijft over PTSS betreft naar het oordeel van de rechtbank een werkhypothese.
De rechtbank constateert verder dat eiseres op de zitting bij de rechtbank heeft bevestigd dat zij tussen januari 2019 en september/oktober 2019 niet bij de huisarts is geweest voor haar PTSS-achtige klachten. Bovendien heeft eiseres vanaf 2002 met al haar psychische klachten, ongeacht de diagnose, gewerkt.
De rechtbank stelt ook vast dat volgens het rapport van de verzekeringsarts b&b van 14 februari 2020 eiseres tijdens de hoorzitting heeft gezegd dat zij vanaf 11 oktober 2019 Mirtazapine gebruikt. Dat is na de datum in geding 22 augustus 2019. De verzekeringsarts b&b hoefde daarom geen rekening te houden met het gebruik van deze medicatie.
Dat de psycholoog op 19 november 2020 de draagkracht van eiseres als wisselend en de stemming als labiel bestempelt, past naar het oordeel van de rechtbank bij het beeld dat naar voren komt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b in de bezwaarprocedure en bij de medische gegevens die eiseres in bezwaar heeft ingediend.
De rechtbank concludeert dat niet gebleken is dat in de FML van 5 juli 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053), receptionist (Sbc-code 315120) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting van de arbeidsdeskundige in het resultaat functiebeoordeling van 31 juli 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 24 februari 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geselecteerde functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseesr tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 22 augustus 2019.
7.
Conclusie, proceskosten en proceskosten
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 6 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.