Op 6 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I. Stolting, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2020, waarin het UWV weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV een zorgvuldige medische beoordeling heeft uitgevoerd. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) hebben het dossier van eiseres bestudeerd en haar medisch onderzocht. Eiseres had gezondheidsklachten die haar werk als verzorgende IG beïnvloedden, maar de rechtbank oordeelde dat de vastgestelde beperkingen niet zodanig waren dat zij geen passende arbeid kon verrichten. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van eiseres en dat er geen reden was om aan de conclusies van het UWV te twijfelen.
De rechtbank benadrukte dat de subjectieve beleving van eiseres niet beslissend is voor de vaststelling van haar beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gerapporteerd en dat de door eiseres ingebrachte medische gegevens niet voldoende waren om de conclusies van het UWV te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV de WIA-uitkering terecht had geweigerd per 22 augustus 2019.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.