ECLI:NL:RBZWB:2021:3510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5327 en 20_5329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten inzake aanvragen bijzondere bijstand voor rechtshulp

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers met betrekking tot zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtshulp, op grond van de Participatiewet. De rechtbank heeft de beroepen versneld behandeld en partijen uitgenodigd voor een zitting op 2 juni 2021, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Eiser had aanvragen ingediend op 24 en 27 september 2019, maar Baanbrekers heeft op 7 november 2019 besloten deze aanvragen niet in behandeling te nemen wegens ontbrekende informatie. Eiser heeft Baanbrekers in gebreke gesteld en beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 7 november 2019 op de aanvraag met kenmerk 20191005 betrekking had, maar niet op de aanvraag met kenmerk 20191072. Eiser stelde dat het besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, waardoor de beroepstermijn niet was gaan lopen.

De rechtbank oordeelt dat het besluit van 7 november 2019 aan eiser is verzonden en dat er geen sprake was van niet tijdig beslissen op het moment van indiening van het beroepschrift. Daarom verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Ook het verzoek om vaststelling van dwangsommen wordt ongegrond verklaard, omdat er geen dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank concludeert dat beide beroepen niet-ontvankelijk zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/5327 en 20/5329 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2021 in de zaken tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer,
en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door Baanbrekers inzake zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtshulp, op grond van de Participatiewet.
Het beroep met zaaknummer BRE 20/5327 betreft de aanvraag om bijzondere bijstand met kenmerk 20191005 en het beroep met zaaknummer BRE 20/5329 de aanvraag om bijzondere bijstand met kenmerk 20191072.
De rechtbank heeft besloten de beroepen versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de beroepen op de zitting van de rechtbank op 2 juni 2021. Beide partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Bij brieven van 24 september 2019 (kenmerk 20191005) en 27 september 2019 (kenmerk 20191072) heeft eiser aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp.
Op verzoek van Baanbrekers heeft eiser op 23 oktober 2019 een (formeel) aanvraagformulier ingediend, waarop beide aanvragen zijn vermeld. Tevens zijn declaraties overgelegd.
Bij brief van 31 oktober 2019 heeft Baanbrekers eiser verzocht ontbrekende gegevens (bankafschriften, loonstroken en eventuele gegevens omtrent een uitkering) in te dienen vóór 7 november 2019.
Bij besluit van 7 november 2019 heeft Baanbrekers besloten de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand niet in behandeling te nemen, omdat hij niet alle benodigde informatie heeft ingediend.
Eiser heeft Baanbrekers bij brief van 27 december 2019 in gebreke gesteld betreffende het niet tijdig beslissen op zijn aanvragen om bijzondere bijstand.
Bij brieven van 13 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op zijn aanvragen.
Bij besluit van 14 april 2020 heeft Baanbrekers zich (onder andere) op het standpunt gesteld dat met het besluit van 7 november 2019 op de aanvraag met kenmerken 20191005 en 20191072 is beslist, waardoor geen dwangsommen zijn verbeurd (de dwangsombeschikking).
Bij brief van 17 april 2020 heeft Baanbrekers een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 20 juli 2020 en 1 februari 2021 heeft de gemachtigde van eiser op het verweerschrift gereageerd. Bij brief van 31 maart 2021 heeft Baanbrekers een nadere reactie ingediend.
2.
Wettelijk kader
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3.
Het besluit van 7 november 2019
De vraag die voorligt is, of in het besluit van 7 november 2019 op slechts één of op allebei de aanvragen is beslist.
Baanbrekers stelt dat het besluit ziet op de aanvraag (volgens aanvraagformulier), dus voor beide kenmerken 20191005 en 20191072. Eiser stelt dat het besluit alleen ziet op de aanvraag met kenmerk 20191005 en niet op de aanvraag met kenmerk 20191072.
4.
Kenmerk 20191005 (zaaknummer BRE 20/5327)
Het besluit van 7 november 2019 is genomen voordat beroep is ingesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat met dit besluit is beslist op de aanvraag met kenmerk 20191005. Dit betekent dat het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat op het moment van indiening geen sprake was van niet tijdig beslissen.
Eiser stelt dat bij indiening van het beroep wel sprake was van niet tijdig beslissen, omdat het besluit van 7 november 2019 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Alvorens beroep in te stellen is Baanbrekers in gebreke gesteld. Nu Baanbrekers niet binnen twee weken na de ingebrekestelling heeft beslist, zijn dwangsommen verbeurd. Eiser verzoekt de rechtbank de aan hem verschuldigde dwangsommen vast te stellen en Baanbrekers te veroordelen in de proceskosten.
Niet in geschil is dat het besluit van 7 november 2019 op 8 november 2019 aan eiser is verzonden en niet, zoals verzocht, (ook) aan de gemachtigde van eiser.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde namens eiser de aanvraag heeft ingediend. Baanbrekers was dus bekend met het optreden van de gemachtigde voor eiser. Een geval als dit, waarbij het besluit uitsluitend aan eiser is toegezonden, heeft normaal gesproken tot gevolg dat dat besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Uit vaste rechtspraak kan worden afgeleid dat als gevolg van de niet juiste bekendmaking de bezwaar- of beroepstermijn in dergelijke gevallen niet is gaan lopen. Daaruit volgt echter niet dat als een bestuursorgaan een besluit heeft gegeven zonder dit tevens aan de gemachtigde te verzenden, dwangsommen verschuldigd zijn. Deze rechtspraak over de bekendmaking van besluiten en de betreffende wetsartikelen zien op de procedurele belangen van een belanghebbende [1] . Met artikel 4:17 van de Awb wordt daarentegen beoogd de burger een rechtsmiddel te geven om het bestuursorgaan aan te sporen tot tijdige besluitvorming. Met de verzending van het besluit van 7 november 2019 aan eiser is dat besluit niet langer uitgebleven en heeft het in artikel 4:17 van de Awb vervatte rechtsmiddel in zoverre het door de wetgever beoogde effect gehad. [2]
Nu het besluit van 7 november 2019 aan eiser is verzonden en eiser niet heeft betwist het besluit te hebben ontvangen, was op het moment van toezending van de ingebrekestelling (27 december 2019) en ook bij indiening van het beroepschrift (13 maart 2020) geen sprake van niet tijdig beslissen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen met zaaknummer BRE 20/5327 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank merkt eisers verzoek om vaststelling van de dwangsom aan als een betwisting van de dwangsombeschikking van 14 april 2020. Tegen deze dwangsombeschikking hoeft niet afzonderlijk bezwaar te worden gemaakt (artikel 4:19, eerste lid van de Awb). Hiervoor is al vastgesteld dat op het moment van indiening van de ingebrekestelling geen sprake was van niet tijdig beslissen. Baanbrekers heeft daarom bij besluit van 14 april 2020 op goede gronden geoordeeld dat geen dwangsommen verschuldigd zijn. Het beroep voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking zal daarom ongegrond worden verklaard.
5.
Kenmerk 20191072 (zaaknummer BRE 20/5329)
Eiser stelt dat het besluit van 7 november 2019 niet ziet op de aanvraag van 27 september 2019 met kenmerk 20191072, omdat in het besluit enkel de aanvraag van 24 september 2019 wordt genoemd.
De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 7 november 2019 weliswaar niet de aanvraag van 27 september 2019 is benoemd, maar dat daartegenover uit meerdere omstandigheden blijkt dat het besluit ook op deze aanvraag ziet. Daartoe overweegt de rechtbank dat in het besluit is verwezen naar het aanvraagformulier. De brief waarin Baanbrekers eiser heeft verzocht een aanvraagformulier in te dienen, heeft als referentie 14909/190075.
(De gemachtigde van) eiser heeft op het aanvraagformulier beide aanvragen ingevuld. Baanbrekers heeft vervolgens bij brief van 31 oktober 2019 aanvullende stukken opgevraagd over de aanvragen op het aanvraagformulier. Deze brief en het besluit van 7 november 2019 bevatten dezelfde voornoemde referentie. Het enkele niet noemen van de datum 27 september 2019 is daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat het besluit van 7 november 2019 niet zou zien op de aanvraag van 27 september 2019.
Nu met het besluit van 7 november 2019 ook een besluit is genomen op de aanvraag van 27 september 2019 was ook in dit geval bij toezending van de ingebrekestelling (27 december 2019) en bij indiening van het beroepschrift (13 maart 2020) geen sprake van niet tijdig beslissen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen met zaaknummer BRE 20/5329 dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het beroep voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking zal eveneens ongegrond worden verklaard.
6.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat beide beroepen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, omdat geen sprake is van niet tijdig beslissen. Voor zover de beroepen (mede) zijn gericht tegen het dwangsombesluit, zullen deze beroepen ongegrond verklaard worden.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de dwangsombeschikking van 14 april 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 12 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Vgl. het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969.
2.Zie onder andere de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1296 en van 14 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1361.