In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, hierna te noemen [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 17 juni 2021 een verzoek ingediend voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van twaalf maanden, alsook een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel bij hun oma verblijven, omdat de moeder kampt met psychiatrische problematiek en niet in staat is om een veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad over de ontwikkeling van de minderjarigen en de onveilige situatie bij de moeder serieus genomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2021 zijn de moeder, de vader en de oma als belanghebbenden gehoord. De moeder heeft aangegeven dat ze bereid is om hulp te accepteren en dat ze hoopt dat de minderjarigen binnen een half jaar weer bij haar kunnen wonen. De vader steunt de ondertoezichtstelling, maar heeft enkele bezwaren tegen het rapport van de Raad. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de minderjarigen in een veilige omgeving moeten blijven en dat er een onafhankelijke jeugdzorgwerker moet worden aangesteld om de situatie te monitoren.
De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI, ondanks de instroomstop die deze instelling heeft. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie zorgelijk is en dat er snel actie moet worden ondernomen door de overheid om de hulpverlening te waarborgen. De ondertoezichtstelling is vooralsnog vastgesteld voor een periode van drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI en de Raad verslag moeten uitbrengen over de voortgang van de zaak.