In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2021, werd het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ongegrond verklaard. Eiseres had op 2 september 2019 een aanvraag ingediend voor AOW, die door de SVB werd afgewezen omdat zij niet verzekerd was voor de AOW. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 13 januari 2020, waartegen eiseres in beroep ging. Tijdens de zitting op 4 juni 2021 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot, en vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen namens de SVB.
De rechtbank oordeelde dat eiseres, die sinds 21 februari 2006 in Nederland woont, niet verzekerd was voor de AOW omdat zij onder de Duitse sociale verzekeringswetgeving valt. De SVB had eerder ontheffing verleend van de verzekeringsplicht voor de Nederlandse volksverzekeringen op basis van EG-Verordening 1408/71. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aan de voorwaarden voor AOW-pensioen voldeed, aangezien zij niet verzekerd was voor de AOW gedurende de relevante periode.
Eiseres voerde aan dat zij recht had op AOW omdat haar echtgenoot wel een AOW-pensioen ontvangt, maar de rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van gelijke gevallen. De ontheffing van de SVB voor eiseres was gebaseerd op andere wettelijke bepalingen dan die voor haar echtgenoot. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.