3.6Het college heeft zich hangende beroep op het standpunt gesteld dat het certificate of birth en de beide Chinese paspoorten niet als brondocumenten kunnen worden aangemerkt.
Eiseres heeft dat betwist. Zij heeft daarbij gewezen op het feit dat Bureau Documenten van de Immigratie en Naturalisatiedienst de echtheid van deze documenten positief heeft beoordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in reactie hierop terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat de echtheid van het certificate of birth en de beide Chinese paspoorten positief is beoordeeld, niet betekent dat de juistheid van de inhoud daarvan ook vaststaat.
Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken volgt dat om van de juistheid van de inhoud van het certificate of birth te kunnen uitgaan van belang is dat aangetoond is op welk(e) brondocument(en) de notaris zijn verklaring in het certificate of birth heeft gebaseerd. Als brondocument kan uitsluitend gelden een verklaring van het Public Security Bureau, een complete hukou, dat wil zeggen een huishoudregistratieboekje, waarin zowel de personalia van betrokkene staan als die van zijn beide ouders, of een verklaring van het ziekenhuis, waaruit duidelijk blijkt dat de gegevens mogen worden gebruikt voor registratie in het hukou-registratiesysteem. De notaris moet een 'certified true copy' van het brondocument maken dat ten grondslag ligt aan zijn verklaring over de gegevens van de betrokkene en zijn ouders.
Hier ontbreekt een kopie van dat brondocument, zodat het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat de juistheid van de inhoud van het certificate of birth niet vast staat, en dat document daarom niet als brondocument kan worden aangemerkt. In het licht van het feit dat eiseres’ verzoek strekt tot een volledige identiteitswijziging, gaat de rechtbank daarbij voorbij aan de niet onderbouwde stelling van eiseres ter zitting, inhoudende dat het Algemeen Ambtsbericht niet strookt met de Chinese wetgeving, omdat een notaris volgens de Chinese wetgeving ook op basis van secundair bewijs een certificate of birth kan opmaken en dat de notaris in of bij het certificate of birth niet hoeft te vermelden wat de basis is van de in het certificate of birth vermelde gegevens.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de juistheid van de inhoud van de Chinese paspoorten vast staat heeft eiseres gewezen op rechtspraak van de Afdeling, inhoudende dat een geldig Chinees paspoort van hogere rangorde is dan de verklaring onder ede en dat in beginsel van de juistheid van een door de Chinese autoriteiten afgegeven paspoort moet worden uitgegaan (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1626). In reactie daarop heeft het college naar voren gebracht dat hier aanleiding is om van dat uitgangspunt af te wijken, omdat er sprake is van inconsistenties. Zonder nadere toelichting ziet de rechtbank niet in waaruit de inconsistenties zouden bestaan. Uit het ambtsbericht uit 2012 en 2018 waarop eiseres in haar zienswijze heeft gewezen, blijkt dat Chinese onderdanen die in het buitenland verblijven op basis van een kopie van het oorspronkelijke paspoort of een ander origineel document waaruit de Chinese nationaliteit en identiteit van de aanvrager blijkt een nieuw paspoort kunnen krijgen. Mede gelet op het feit dat eiseres een kopie van een verlopen Chinees paspoort op naam van [naam voornaam 2] [naam geslachtsnaam 2] heeft overgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van eiseres in haar zienswijze dat de Chinese autoriteiten de identiteit hebben vastgesteld alvorens een nieuw Chinees paspoort te verstrekken.
Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet vast staat dat de inhoud van het Chinese paspoort juist is.
Dat kan worden uitgegaan van de echtheid en juistheid van het geldige Chinese paspoort dat door eiseres is overgelegd, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het college het verzoek van eiseres ten onrechte heeft afgewezen. Met het college is de rechtbank van oordeel dat niet vast staat dat de Chinese paspoorten, maar ook het certificate of birth, ook op eiseres zien. Het verwantschapsonderzoek waar eiseres op heeft gewezen en het gezichtsvergelijkend onderzoek maken dat niet anders.
Dat op basis van het verwantschapsonderzoek nagenoeg zeker is dat eiseres een dochter is van de persoon die zich heeft geïdentificeerd als [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , betekent niet dat het certificate of birth en de Chinese paspoorten ook betrekking hebben op eiseres. Nog los van het feit dat de achternaam van de moeder in het certificate of “ [naam geslachtsnaam 1] ” in plaats van “ [naam geslachtsnaam 1] ” luidt, kan bij gebrek aan enig inzicht in de gezinssamenstelling niet worden vastgesteld dat eiseres dezelfde dochter is van [naam moeder] , als de in het certificate of birth vermelde dochter met de naam [naam voornaam 2] [naam geslachtsnaam 2] . Ook op basis van het gezichtsvergelijkend onderzoek kan bij gebrek aan inzicht in de gezinssamenstelling niet worden vastgesteld of eiseres dezelfde persoon is als de persoon op het certificate of birth en de beide Chinese paspoorten. In het gezichtsvergelijkend onderzoek zijn de gezichten op de foto’s op het certificate of birth en de beide Chinese paspoorten vergeleken met de gezichten op foto’s op de huidige verblijfsvergunning van eiseres en het huidige Nederlandse rijbewijs. Bij dit vergelijkend onderzoek zijn diverse morfologische overeenkomsten aangetroffen. Significante en karakteristieke morfologische verschillen zijn niet aangetroffen. De conclusie luidt (samengevat) dat deze bevindingen veel waarschijnlijker zijn wanneer de persoon op de foto’s op de Chinese documenten dezelfde is als de persoon op de foto’s op de Nederlandse documenten, dan wanneer deze persoon niet dezelfde persoon is,
en zij ook geen directe verwanten zijn(cursivering rechtbank)
.
In zoverre verschilt eiseres’ situatie wezenlijk van de situatie in de uitspraken van de Afdeling waarnaar eiseres heeft verwezen (ECLI:NL:RVS:2020:611 en ECLI:NL:RVS:2020:1145). In die uitspraken had de betrokkene ter onderbouwing van het verzoek om wijziging van de inschrijving ook de hukou (“huishoudregistratieboekje”) verstrekt. Daaruit kon de gezinssamenstelling worden afgeleid. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet vast staat dat de documenten die eiseres ter onderbouwing van haar verzoek heeft overgelegd, ook eiseres betreffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiseres met de door haar overgelegde documenten niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de persoonsgegevens die in de Brp staan vermeld onjuist zijn.
4. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).
Eiseres heeft daarnaast verzocht om vergoeding van reiskosten. Gelet op artikel 1, onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Bpb worden reiskosten in beginsel vergoed op basis van de reis per openbaar vervoer, tweede klas. De kosten van openbaar vervoer vanuit IJzendijke naar Middelburg bedragen € 12,96 enkele reis (bron: www.9292.nl). De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van reiskosten van eiseres daarom toewijzen tot een bedrag van € 25,92.
De rechtbank zal het college veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.521,92.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.521,92.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 30 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.