ECLI:NL:RBZWB:2021:3610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
02-091219-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor deelname aan een criminele organisatie en drugshandel

Op 19 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en drugshandel. De verdachte, geboren in 1981 en woonachtig te [adres verdachte], werd bijgestaan door raadsman mr. Moszkowicz. De zaak werd inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in maart en april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. Wiegant, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere de export, handel en het voorhanden hebben van aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs, waaronder amfetamine, cocaïne en hasjiesj, in de periode van 15 maart tot en met 15 april 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde in drugs en dat er sprake was van een gestructureerde samenwerking, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van de uitvoer van 44,58 kilogram amfetamine, 1,06 kilogram cocaïne en 144,73 kilogram hasjiesj, evenals het voorhanden hebben van 3,12 kilogram hennep en 12,54 kilogram hennep. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-091219-21
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. Moszkowicz, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 11, 12 en 16 maart 2021, 20 april 2021 en 10 mei 2021 waarbij de officier van justitie, mr. C. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1
verdachte samen met anderen in de periode van 15 tot en met 27 maart 2019 ongeveer
44 kilo amfetamine en 1 kilo cocaïne heeft geëxporteerd, verhandeld of voorhanden gehad;
Feit 2
verdachte samen met anderen in de periode van 26 tot en met 27 maart 2019 ongeveer
144 kilo hasjiesj heeft geëxporteerd, verhandeld of voorhanden gehad;
Feit 3
verdachte samen met anderen in de periode van 14 maart tot en met 15 april 2019 ongeveer 16 kilo hennep (14 en 15 maart 2019), ongeveer 12 kilo en 3 kilo hennep (15 april 2019) heeft verhandeld, vervoerd of voorhanden gehad;
Feit 4
verdachte in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het exporteren, verhandelen en voorhanden hebben van soft- en harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding
De verdediging heeft bij pleidooi verzocht de toewijzing van de vordering nadere omschrijving te heroverwegen en alsnog af te wijzen.
De rechtbank ziet geen reden deze beslissing te heroverwegen. Zij verwijst daarbij naar hetgeen eerder ter zitting d.d. 11 maart 2021 hieromtrent is overwogen.
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 tot en met 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] deze tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de opgenomen camerabeelden in de loods aan de [adres] te Etten-Leur. Hieruit blijken de handel, de vaste rolpatronen en de professionaliteit van [verdachte] en zijn medeverdachten. Hetgeen op de camerabeelden is te zien wordt bevestigd door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3]. Ook het gedrag van verdachten dat op de camerabeelden te zien is, komt overeen met hetgeen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard. Uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden opgemaakt dat het om hennep ging. Uit de verklaring van getuige [getuige 3] blijkt voorts dat er niet alleen in de loods maar ook in café [café] te Roosendaal zaken werden gedaan. Zaken die in de loods werden uitgevoerd.
Dat er niet enkel sprake is geweest van hennephandel, blijkt uit het feit dat er ook cocaïne ([naam 2]) en amfetamine ([naam 1]) is afgevangen. Beide onderscheppingen vonden vlak voor of over de Belgische grens plaats waarbij gebruik werd gemaakt van buitenlandse voertuigen, zodat ten aanzien van deze leveringen [verdachte] de opzet had de drugs te exporteren.
Feit 4
Dat sprake is van opzet en een samenwerkingsverband met een rolverdeling als onderdelen van een crimineel samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11b Opiumwet kan op basis van de camerabeelden en de verklaring van [getuige 1] worden vastgesteld. De beelden tonen een geroutineerde werkwijze binnen een professioneel samenwerkingsverband waarbij een rolverdeling tussen verdachten aanwezig is. De duurzaamheid van het samenwerkingsverband kan worden opgemaakt uit het onderzoek Verdejo en ook uit de in het dossier gevoegde stukken waaruit een tijdslijn naar voren komt die start in november 2015.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de volgende aspecten:
-
Herkenning [verdachte]
De herkenningen door verbalisanten moeten niet betrouwbaar worden geacht, zodat ook niet geconcludeerd kan worden dat één van de personen in de loods [verdachte] is geweest. Het is onduidelijk hoe goed verbalisant [verbalisant] ambtshalve kende voor hij tot zijn herkenning kwam en evenmin is duidelijk waar hij [verdachte] aan herkende. De overige verbalisanten herkennen hem van een foto maar of het ook daadwerkelijk [verdachte] was die op deze foto was afgebeeld is niet te controleren. Ook de herkenningen op de camerabeelden moeten als niet betrouwbaar worden geacht aangezien deze voortborduren op de herkenningen die zijn gedaan bij de observaties.
De verdediging verzoekt [verdachte] om deze reden vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Indien de rechtbank een andersluidend oordeel hieromtrent is toegedaan, wijst de verdediging op het volgende:
-
Stelselmatige observatie
De verdediging is van mening dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv nu de loods aan de [adres] te Etten-Leur stelselmatig is geobserveerd zonder dat daarvoor een bevel ex artikel 126g Sv is afgegeven. Om deze reden verzoekt de verdediging primair alle processen-verbaal die zijn gebaseerd op de desbetreffende observaties van het bewijs uit te sluiten.
-
Schending ondervragingsrecht
De verdediging stelt zich op het standpunt dat zij de getuigen [getuige 1] en [medeverdachte 1] niet effectief heeft kunnen ondervragen aangezien zij zich tijdens hun verhoor ter zitting op hun verschoningsrecht hebben beroepen. De aard en de ernst van dit verzuim rechtvaardigen dat toepassing wordt gegeven aan artikel 359a Sv lid 1 sub b Sv. Dit betekent dat hun eerdere verklaringen afgelegd bij de politie van het bewijs moeten worden uitgesloten.
-
Inhoudelijk
Feiten 1 tot en met 4
In algemene zin heeft de verdediging aangevoerd dat de waarnemingen door de verbalisanten van de camerabeelden, noch op zichzelf noch in samenhang met andere bewijsmiddelen tot bewijs leiden van betrokkenheid van [verdachte] , zodat ook niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan worden gekomen. De verdediging verzoekt [verdachte] reeds hierom vrij te spreken.
Feit 1
De verdediging verzoekt de rechtbank voorts ten aanzien van dit feit niet tot een bewezenverklaring over te gaan van 45 kilo amfetamine aangezien er is nagelaten voldoende monsters van de aangetroffen stof te nemen. Alvorens deze hoeveelheid bewezen te kunnen verklaren, zal er een deskundige moeten worden aangewezen die zich uit zal laten of de genomen monsters voldoende zijn om tot een bewezenverklaring van de totale hoeveelheid te kunnen komen. Nu niet is gebleken van een representatieve monstername kan er niets anders of meer bewezen worden verklaard dan ongeveer 3 kilogram amfetamine.
Ten aanzien van de cocaïne stelt de verdediging zich op het standpunt dat de enkele observatie dat [verdachte] een pakket in zijn handen heeft gehad, onvoldoende is om de opzet te kunnen bewijzen op de uitvoer van cocaïne.
De verdediging verzoekt [verdachte] van dit feit vrij te spreken.
Feit 2
Ook ten aanzien van dit feit is de verdediging van mening dat op basis van het beeldmateriaal niet kan worden aangenomen dat [verdachte] wetenschap had van de inhoud van de pakketten, waardoor er ook geen sprake kan zijn van opzettelijk handelen. Nog afgezien daarvan kan slechts betrokkenheid worden vastgesteld bij het aantal pakketten dat [verdachte] ook daadwerkelijk in handen heeft gehad.
Feit 3
De verdediging verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken.
16 kilo hennep
De verdediging is van mening dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de pakketten ook inderdaad hennep bevatten.
3,12 kilo hennep
De verdediging is van mening dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] bij dit feit betrokken is geweest en wijst daarbij op de verklaring van getuige [getuige 2] zoals afgelegd ter zitting d.d. 16 maart 2021. Zo de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] wel betrokken is geweest bij dit feit, kan er op basis van de beelden slechts worden vastgesteld dat [verdachte] niet meer heeft gedaan dan het vullen van één strijkzak. Er kan aldus niet worden aangetoond met welke hoeveelheid [verdachte] in verband is te brengen.
12,54 kilo hennep
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet kan worden geconcludeerd dat [verdachte] wetenschap had van de inhoud van de zakken. De enkele vaststelling dat hij ‘doende was met de zakken’ is hiervoor onvoldoende.
Feit 4
De verdediging verzoekt [verdachte] van dit feit vrij te spreken aangezien niet aan de vereisten is voldaan zoal genoemd in artikel 11b van de Opiumwet. Nu niet kan worden bewezen dat [verdachte] en zijn medeverdachten zich bezighielden met de handel in verdovende middelen, kan de organisatie dit ook niet als doel hebben. Bovendien kan niet worden gesteld dat er sprake is geweest van een organisatie. Er is geen sprake van een samenwerkingsverband dat enigszins gestructureerd en min of meer duurzaam is. Ook van ‘deelname aan’ is niet gebleken nu niet is gebleken dat er sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet.
Zo de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit komt, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de tenlastelegging onder feit 4 partieel nietig is voor wat betreft de periode die voorafgaat aan het eerste geconcretiseerde transport, te weten medio maart 2019.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Herkenning
De verdediging heeft de ambtshalve herkenning van [verdachte] door verbalisant [verbalisant] en de herkenning door de overige verbalisanten vanaf een foto en op de camerabeelden betwist. Deze grief treft echter geen doel.
Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld en niet slechts op basis van een gezicht, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen. Aldus spelen verschillende elementen daarbij een rol, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen en niet altijd onder woorden is te brengen. Eén van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kan beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon of waargenomen personen. Hoe meer men van de betrokken persoon of personen een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant] nu deze aangeeft hem ambtshalve te kennen. Informatie hoe lang en hoe goed hij [verdachte] kende acht de rechtbank niet noodzakelijk. De rechtbank ziet ook geen aanleiding eraan te twijfelen dat het een foto met een afbeelding van [verdachte] was, aan de hand waarvan verbalisanten hem hebben herkend en dat verbalisanten hem op de beelden hebben herkend. Temeer daar het dossier ook de verklaring van [medeverdachte 2] d.d. 26 augustus 2019 bevat waarin hij aangeeft dat [verdachte] op de beelden te zien is en de verklaring van getuige [getuige 4] ter zitting d.d. 16 maart 2021 waarbij hij heeft aangegeven dat [verdachte] regelmatig in de loods aanwezig was.
Stelselmatige observatie
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van dusdanige inbreuk op de privacy dat een bevel ex artikel 126g Sv op [verdachte] had moeten worden afgegeven. Een bevel ex artikel 126g Sv is slechts dan noodzakelijk als door stelselmatige observatie sprake blijkt van een min of meer complete beeldvorming van het privéleven van een persoon. Hiervan is niet gebleken. De beelden zijn gemaakt in een loods die dagdagelijks door diverse personen werd bezocht en waarvan [verdachte] niet de huurder of eigenaar was. Nu de camera bovendien statisch was, slechts een deel van deze loods bestreek en daarbij geen geluidsopnames werden gemaakt, hebben de opnames naar het oordeel van de rechtbank niet geleid tot een min of meer complete beeldvorming van het privéleven van [verdachte] en er is dan ook geen sprake geweest van stelselmatige observatie van zijn persoon. De rechtbank ziet dan ook geen reden de processen-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven van het bewijs uit te sluiten. De daarnaast beschreven observaties in de periode voor de cameraopnames vonden plaats aan de openbare weg rond de loods en vormen om dezelfde reden en ook in combinatie met de camerabeelden niet een dusdanige inbreuk op de privacy dat daarvoor een bevel ex artikel 126g noodzakelijk was. Het verweer wordt verworpen.
Schending ondervragingsrecht
De door de verdediging genoemde getuigen zijn ter terechtzitting gehoord maar hebben zich beroepen op het hen als verdachte toegekende verschoningsrecht. Daardoor is de verdediging beperkt in de mogelijkheid middels ondervraging van de getuigen, de door de getuigen bij de politie afgelegde verklaringen op hun betrouwbaarheid te toetsen en deze aan te vechten. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet heeft geleid tot schending van het recht op een eerlijk proces. Zowel [getuige 1] als [medeverdachte 1] kunnen, gelet op het overig, in bijlage II weergegeven, bewijs, in deze niet worden aangemerkt als een beslissende getuige (“sole and decisive). Daarbij merkt de rechtbank op dat de verhoren van beide getuigen middels audiovisuele registratie zijn opgenomen. Als de verklaringen wel als “sole and decisive” zouden moeten worden aangemerkt, geldt dat de verdediging op basis van artikel 34 lid 2 Sv, de mogelijkheid heeft gehad een verzoek te doen tot kennisname van de opnames van deze verhoren. Er is derhalve een mogelijkheid geweest voor de verdediging om ter compensatie van de beperking van het ondervragingsrecht de betrouwbaarheid van de verklaringen aan de hand van de opnames op een andere wijze te beoordelen.
De rechtbank is gezien het hiervoor overwogene van oordeel dat geen sprake is geweest van schending van het recht op een eerlijk proces en dat er daarom ook geen aanleiding is om te komen tot bewijsuitsluiting. Het verweer wordt verworpen.
Algemeen
Het onderzoek “Verdejo” is op 1 februari 2019 aangevangen onder meer naar aanleiding van waarnemingen bij een loods aan de [adres] te Etten-Leur op 26 en 27 november 2018. Gezien werd dat een voertuig, waarin eerder bij een controle professioneel aangebrachte verborgen ruimtes en een cryptotelefoon waren aangetroffen (en welk voertuig vervolgens was voorzien van een baken), geparkeerd stond aan de [adres] . Later werd gezien dat ook andere voertuigen die te relateren waren aan hennephandel en voertuigen met tenaamgestelden en/of bestuurders met antecedenten op het gebied van de Opiumwet bij de [adres] kwamen, parkeerden en vertrokken.
Blijkens gegevens van de Kamer van Koophandel stond het bedrijf “ [bedrijf] ” met als enig eigenaar [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) op genoemd adres geregistreerd. [medeverdachte 2] bleek antecedenten te hebben op het gebied van de Opiumwet. Er werden geen bedrijfsactiviteiten bij de loods waargenomen.
Van 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019, werden camerabeelden opgenomen in de loods.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [medeverdachte 2] en de constateringen van de politie vast dat de loods niet werd gebruikt als autobedrijf
.Noch uit waarnemingen, noch uit boekhouding of enigerlei ander gegeven is gebleken dat er in de loods werkzaamheden in het kader van een autobedrijf werden uitgevoerd. De enkele verklaring van getuige [getuige 4] dat er een brug in de loods stond en dat hij wel eens heeft gezien dat er aan auto’s werd gesleuteld is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
Op basis van de omschrijving van deze beelden in de processen-verbaal van bevindingen camerabeelden, stelt de rechtbank vast dat alle verdachten in het onderzoek Verdejo op de camerabeelden te zien zijn.
Uit de beelden blijkt dat verdachten in de genoemde periode op meerdere momenten in wisselende samenstellingen in de loods aanwezig waren.
Uit de beschrijving van de camerabeelden komt ook duidelijk het beeld naar voren van een soepele samenwerking tussen de verdachten. Er is sprake van een modus operandi. Op momenten dat een derde de loods betreedt, treden verdachten als groep naar voren waarbij ieder zijn eigen rol vervult. Gezien wordt onder meer dat derden door de aanwezige verdachten worden begroet, de roldeuren worden gesloten, camera’s die zicht hebben op hetgeen buiten de loods plaatsvindt worden aangezet en worden bekeken, handschoenen worden aangedaan en er spullen worden overgeladen van de ene naar de andere auto. Sommige verdachten helpen daar dan bij en anderen staan ernaar te kijken. In wisselende samenstellingen worden handelingen door de verdachten verricht, die ook per moment en per verdachte kunnen variëren.
Handel in softdrugs
Op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn auto’s, waarvan gezien was dat deze uit de loods aan de [adres] te Etten-Leur kwamen rijden, afgevangen, waarna in die voertuigen softdrugs werden aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er in de loods in ieder geval gehandeld werd in softdrugs. De rechtbank wijst hierbij op de processen-verbaal van bevindingen van de camerabeelden, de verklaring van [medeverdachte 2] bij de politie dat de loods werd gebruikt als overslagplaats voor hennep, de verklaringen van getuigen [medeverdachte 1] , [getuige 2] , [getuige 1] en [medeverdachte 3] en de processen-verbaal onderzoek verdovende middelen.
(Mede)plegen
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachten bij deze handel in softdrugs betrokken zijn geweest en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, waaruit hun rol heeft bestaan. Vanwege het hiervoor geschetste beeld dat volgt uit de camerabeelden, waarbij de verdachten op verschillende momenten en in wisselende samenstellingen in de loods aanwezig waren, beoordeelt de rechtbank deze vraag aan de hand van het beoordelingskader van het tenlastegelegde medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in vereniging’ is vereist dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij vooral op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Niet is vereist dat een verdachte de gehele delictsomschrijving vervult, ook zonder dat verdachte uitvoeringshandelingen verricht, kan hij onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Dit moet worden beoordeeld aan de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. Bovendien moet blijken dat het opzet van de verdachte zowel op de feitelijke gedraging als op – in dit geval – de handel in drugs was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de strafbare handelingen ten aanzien van de softdrugs pleegde in vereniging met anderen. Er werd dusdanig als groep opgetreden dat dit kan worden geduid als een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachten waren in wisselende samenstelling vaak in een loods aanwezig, kennelijk met de bedoeling een bijdrage aan de handel in drugs te leveren. Als groep zijn op veel momenten handelingen verricht: Rolluiken gaan dicht, camera’s gaan aan, mensen begroeten elkaar en pakketten worden uitgeladen, de inhoud wordt gekeurd door ruiken en bekijken en - soms na te zijn omgepakt - in een ander voertuig geladen. Op een oppervlakte van slechts enkele vierkante meters, staan verdachten allemaal (en soms letterlijk) met hun neus boven op deze handelingen, die worden verricht voor, tijdens en/of nadat er een derde de loods in komt gereden. De aandacht van alle aanwezigen richt zich op hetgeen er op dat moment in de loods plaatsvindt. Deze feiten en omstandigheden, te zien gedurende de gehele periode van observatie, in onderling verband en in samenhang te zien, vertonen een nauwe samenwerking waarbij men klaarblijkelijk helemaal op elkaar is ingespeeld. Kennelijk was het voor een ieder duidelijk wat er door wie moest gebeuren en werd daar ook naar gehandeld zonder dat hierover overleg ter plaatse nodig was. Het kan niet anders zijn dan dat dit na onderlinge afstemming plaatsvond. Ook wanneer de bijdrage van een verdachte op enig moment enkel bestond uit het op korte afstand toekijken, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het terugkerende patroon en de genoemde omstandigheden waarbij deze verdachten op andere momenten wel een actieve bijdrage hadden, sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen. Verdachten waren (behoudens die gevallen waarin de rechtbank ten aanzien van en bepaalde verdachte tot vrijspraak komt) met maar één doel samen aanwezig in de loods, namelijk om de handel in drugs soepel te laten verlopen en zij traden als zodanig ook als groep op jegens de andere bezoekers van de loods.
Dat verdachten er enkel waren om te chillen zonder dat zij ook daadwerkelijk een rol hadden, zoals door en aantal verdachten is gesteld, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Naast het feit dat uit de camerabeelden een ander beeld naar voren komt, is het ook moeilijk te rijmen met de handel in softdrugs die in de loods plaatsvond. Handel in drugs gaat gepaard met grote risico’s, vanwege de waarde die dergelijke stoffen vertegenwoordigen en vanwege de veelal grote contante geldbedragen die hiermee gemoeid zijn. Gelet hierop zal men er alles aan doen om ontdekking door de politie of concurrenten te voorkomen. Dit betekent dat om dit risico zo klein mogelijk te houden enkel rechtstreeks betrokkenen tot dit proces zullen worden toegelaten. Pottenkijkers die enkel in de loods aanwezig zijn om te chillen zullen daarbij niet worden getolereerd.
Wetenschap handel in softdrugs
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] wetenschap had van de aard van de activiteiten die in de loods plaatsvonden en overweegt daartoe het volgende.
Het betreft een feit van algemene bekendheid dat hennep een sterke geur met zich meebrengt. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte in de nabijheid van de pakketten hennep heeft gestaan en/of handelingen heeft verricht met betrekking tot deze pakketten. [verdachte] moet een hennepgeur hebben geroken en wist aldus dat er sprake was van handel in hennep. Dat er een sterke geur in de loods aanwezig was, blijkt ook uit de camerabeelden waarop is te zien dat er na een transactie kennelijk luchtverfrisser in de loods werd gespoten, een handeling die kennelijk was bedoeld om de sterke geur in de loods te maskeren.
Tenlastegelegde feiten
De rechtbank overweegt meer toegespitst op de aan verdachte ten laste gelegde feiten het volgende.
44,58 kilogram amfetamine (feit 1)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 15 maart 2019 vanuit de loods aan de [adres] te Etten-Leur 44,48 kilogram amfetamine in de Santa Fé met Belgisch kenteken van [naam 1] is gelegd, waarna deze richting de Belgische grens is gereden. [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] waren op dat moment in de loods aanwezig. Op camerabeelden is te zien dat papieren zakken en een groen-gele zak vanuit een Renault Traffic, met als bestuurder [medeverdachte 1] , worden overgeladen naar de Santa Fé. [medeverdachte 2] zet de camera in de loods aan, laat de Renault Traffic binnen, pakt de groen-gele zak (de rechtbank begrijpt: tas) van de grond en legt deze in de Santa Fé. [verdachte] en [medeverdachte 3] groeten [medeverdachte 1] . Vervolgens staan ze samen met [medeverdachte 4] bij het overhevelen van de tassen van de Santa Fé naar de Renault Traffic te kijken.
Van de in de door de politie in de Renault Traffic aangetroffen pakketten zijn er drie bemonsterd. Volgens de testuitslag bevatten de bemonsterde pakketten amfetamine.
De rechtbank ziet geen aanleiding eraan te twijfelen dat ook de overige pakketten amfetamine bevatten. De pakketten zijn bij elkaar in tassen aangetroffen, komen vanuit dezelfde locatie en zijn allemaal op eenzelfde wijze verpakt. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de niet bemonsterde pakketjes iets anders zouden bevatten dan amfetamine. De door de raadsman daarvoor aangevoerde argumenten leiden niet tot een andere conclusie.
Zoals hierboven is overwogen kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] niet wist dat er amfetamine verhandeld werd en dat er (dus) ook geen bewijs voor opzet is. De rechtbank deelt dit standpunt niet.
Op het moment dat de papieren zakken en de groen/gele tas van de ene naar de andere auto werden overgeladen, stond [verdachte] daar letterlijk met zijn neus bovenop en heeft hij gezien dat er tassen in de kofferbak werden gezet. De verpakking van de amfetamine, te weten in doorzichtige bakken, betreft een duidelijk andere wijze van verpakken dan de wijze waarop de hennep werd verpakt. Immers waren de aangetroffen pakketten hennep aan de buitenzijde nog voorzien van zwarte tape. Bij het zien van deze pakketten, had [verdachte] redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze pakketten iets anders bevatten dan softdrugs. Aan de hand van de beschrijving en afdrukken van de beelden in het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte deze verpakking ook daadwerkelijk heeft gezien nu niet is gebleken dat de papieren zakken en de groene/gele tas op dat moment open stonden. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte vol opzet had. Wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet.
Uit de beelden en de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat er kennelijk vooral softdrugs in de loods werden verhandeld. Gelet echter op het karakter van de handelingen die in de loods plaatsvonden, te weten de bij wet verboden handel in drugs, waarbij de drugs in een verborgen ruimte in de auto worden gelegd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat zich in de pakketten ook harddrugs konden bevinden ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Behalve het verschil in de wijze van verpakken was immers de modus operandi met betrekking tot deze handel gelijk aan die van de softdrugs. Op het moment dat je weet dat er handel in softdrugs wordt gedreven, aanvaard je, wanneer je jezelf niet van het tegendeel vergewist, bewust de aanmerkelijke kans, en neem je het risico, dat een pakket ook een andere variant kan bevatten, zoals harddrugs.
Uitvoer
Ook ten aanzien van de (verlengde) uitvoer is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ten minste voorwaardelijk opzet bij verdachte. De loods waar de drugs werd verhandeld, bevindt zich niet ver van de Belgische grens. Dit gegeven in samenhang bezien met het feit dat er een auto met Belgisch kenteken met een buitenlandse, Engels sprekende, bestuurder is gekomen om de pakketten mee te nemen, maakt dat er een aanmerkelijk risico bestaat dat deze met de pakketten in zijn auto de grens over zal gaan. Door zich met deze overdracht van drugs in te laten heeft [verdachte] de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage leverde aan de (verlengde) uitvoer van amfetamine.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 44,58 kilo amfetamine.
1,06 kilo cocaïne (feit 1) en 144,73 kilo hash (feit 2)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 26 maart 2019 in de loods aan de [adres] te Etten-Leur, in een Russische Audi met als bestuurder [naam 2] , in verborgen ruimtes 144,73 kilo hash en 1,06 kilogram cocaïne is gelegd waarna dit voertuig op 27 maart 2019 te 07.35 uur de grensovergang bij België is gepasseerd. Vanuit de VW Golf van [medeverdachte 2] worden pakketten in de buurt van de Audi op de grond van de loods gelegd. [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] waren op 26 maart 2019 in de loods aanwezig. Op de camerabeelden is waar te nemen dat [medeverdachte 2] de VW Golf de loods in rijdt en Orlov begroet. Na het arriveren van [medeverdachte 2] , lopen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de loods in en begroeten [naam 2] . Vervolgens pakken [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] pakketten uit de achterbak van de VW Golf en leggen deze op de grond van de loods naast de Russische Audi. [medeverdachte 4] kijkt naar het uitladen van de pakketten. Nadat [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de loods verlaten, worden de pakketten door Orlov en twee onbekenden geopend, herverdeeld en herverpakt en in verborgen ruimtes in de Audi gelegd.
Zoals hierboven is overwogen kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen.
Voorts is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat [verdachte] wist dat er sprake was van handel in softdrugs.
Ten aanzien van de harddrugs (1,06 kilo cocaïne):
Uit de beelden en de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat er kennelijk vooral softdrugs in de loods werden verhandeld. De softdrugs werden op dezelfde wijze verpakt als de cocaïne. Op het oog kon er aldus niet worden vastgesteld of het pakket hennep of cocaïne bevatte. Gelet echter op het karakter van de handelingen die in de loods plaatsvonden, te weten de bij wet verboden handel in softdrugs, is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van de cocaïne sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat zich in de pakketten ook harddrugs konden bevinden ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De modus operandi met betrekking tot deze handel was immers gelijk aan die van de softdrugs. De verdachten opereerden op dezelfde manier. Op het moment dat je weet dat er handel in softdrugs wordt gedreven, aanvaard je, wanneer je jezelf niet van het tegendeel vergewist, bewust de aanmerkelijke kans en neem je het risico dat een pakket ook een andere soort drugs kan bevatten, zoals cocaïne.
Uitvoer
Ook ten aanzien van de uitvoer is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. De loods waar de drugs werd verhandeld, bevindt zich niet ver van de Belgische grens. Dit gegeven in samenhang bezien met het feit dat er een auto met Russisch kenteken met een buitenlandse bestuurder die de Nederlandse taal niet sprak, uit de loods is weggereden, bestaat er een aanmerkelijke kans dat deze auto met de drugs de grens overgaat. [verdachte] heeft deze aanmerkelijke kans dat de hash en de cocaïne uitgevoerd zouden worden aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 1,06 kilo cocaïne en 144,73 kilo hash.
Feit 3
3,12 kilo hennep
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 15 april 2019 in een Volkswagen Passat met als bestuurder [getuige 2] , 3,12 kilo hennep is aangetroffen. Op de camerabeelden van de loods aan de [adres] te Etten-Leur is te zien dat de VW Passat die dag de loods in reed. [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] voegen zich vervolgens bij [getuige 2] , waarna op de beelden is te zien dat alle verdachten met de strijkzakken in de weer gaan. Een doorzichtige zak wordt vervolgens in een zilveren strijkzak in een rode koffer gedaan. In de loods wordt door de politie binnengetreden, waarna er in de kofferbak van de VW Passat 3,12 kilo hennep wordt aangetroffen. De verklaring van [getuige 2] bevestigt hetgeen op de beelden is waar te nemen.
Zoals hierboven reeds is overwogen kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen. In dit geval is te zien dat er strijkzakken naar beneden worden gegooid, dat ze worden opgepakt en opengehouden. Alle aanwezigen hebben hier een actieve rol gespeeld, waarbij een duidelijke samenwerking is waar te nemen.
Voorts is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat [verdachte] , wist dat er sprake was van handel in softdrugs.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 15 april 2019 in vereniging met anderen 3,12 kilo hennep voorhanden heeft gehad.
12,54 kilo hennep
De rechtbank stelt vast dat op 15 april 2019 12,54 kilo hennep van de bestelbus van [getuige 1] is overgeladen naar de auto van [verdachte] .
Op de camerabeelden is te zien dat op 15 april 2019 zes strijkzakken van de bestelbus van [getuige 1] over worden geladen in de Minicooper van [verdachte] . [verdachte] had de Minicooper de loods in gereden, de achterklep geopend en staat erbij te kijken als [medeverdachte 2] zwarte glimmende zakken uit de dozen uit de bestelbus haalt en deze in de kofferbak van de Minicooper plaats. In de kofferbak van de Minicooper wordt vervolgens 12,54 kilo hennep aangetroffen. [getuige 1] bevestigt hetgeen op de camerabeelden is te zien. Hij heeft verklaard dat hij op 15 april 2019 12 kilogram Amnesia heeft geleverd.
De rechtbank gaat uit van de eerste verklaring die [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd. [getuige 1] heeft daarbij gedetailleerd en concreet verklaard en ondanks de cautie ten aanzien van zichzelf ook belastend verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen. Temeer daar [getuige 1] geen reden heeft aangegeven waarom hij later terug is gekomen op de verklaring zoals hij die in eerste instantie heeft afgelegd.
Zoals hierboven reeds is overwogen, kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen. In dit geval kan uit de beelden worden geconcludeerd dat [verdachte] ook in deze overdracht een rol vervult. [verdachte] rijdt de Minicooper naar binnen, opent de achterklep en staat te kijken als [medeverdachte 2] vervolgens de hennep vanuit de bestelbus van [getuige 1] in de Minicooper van [verdachte] overlaadt. Er is duidelijk sprake van samenwerking.
Voorts is de rechtbank zoals eerder overwogen van oordeel dat [verdachte] , wist dat sprake was van handel in softdrugs.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 15 april 2019 in vereniging met anderen 12,54 kilo hennep voorhanden heeft gehad.
16 kilo hennep
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [getuige 1] , op 14 en 15 maart 2019, 16 kilo hennep naar de loods heeft gebracht. Op de camerabeelden is te zien dat op 14 maart 2019 een Renault met Bulgaars kenteken, met als bestuurder [getuige 1] , de loods binnen komt gereden waarna een doos met een zwarte strijkzak aan [medeverdachte 2] en [verdachte] wordt overhandigd. Op 15 maart 2019 wordt [getuige 1] wederom bij de loods gezie, waarbij er uit de Renault 7 dozen en een big bag worden gehaald en worden ingeladen in de Ford Mondeo van [medeverdachte 7] . Ook uit de verklaring van [getuige 1] blijkt de betrokkenheid van [verdachte] .
Uit de verklaring van [getuige 1] leidt de rechtbank voorts af dat hij op 14 maart 2019 1 kilo hennep als testmonster heeft gebracht en op 15 maart 2019 15 kilo hennep.
Zoals hierboven overwogen, gaat de rechtbank uit van de eerste verklaring die [getuige 1] heeft afgelegd.
Zoals hierboven reeds is geconcludeerd, kunnen de handelingen als medeplegen worden gekwalificeerd. Op 14 maart 2019 kijken en ruiken [medeverdachte 2] en [verdachte] aan hetgeen in de zwarte strijkzak zit die uit de Renault van [getuige 1] is gekomen. De zak wordt vervolgens meegenomen naar het kantoor waar alle aanwezigen, waaronder [medeverdachte 3] , zich op dat moment bevinden. Wanneer deze de loods heeft verlaten, legt [medeverdachte 2] de zwarte strijkzak weer in de loods. Op 15 maart 2019 zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] wederom in de loods aanwezig. Die dag komt de Renault van [getuige 1] de loods ingereden en worden er 7 dozen en een tas met opdruk Action uitgeladen. Op de beelden is onder meer te zien dat de verdachten de dozen openen, zwarte glimmende zakken er uit halen en deze vervolgens in de Ford Mondeo van [medeverdachte 7] laden. Ook hier is wederom duidelijk sprake van samenwerking.
Voorts is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat [verdachte] wist dat sprake was van handel in softdrugs.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van 16 kilo hennep
.
Criminele organisatie
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen. Een betrokkene moet weten –in de zin van voorwaardelijke opzet- dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidenen concrete misdrijven is evenmin vereist. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand-en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, dat er in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 sprake is geweest van een gestructureerde samenwerking gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in als bedoeld in artikel 11, tweede en vierde lid en artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Uit de camerabeelden blijkt dat alle 7 in de tenlastelegging genoemde verdachten in de periode van 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019 zeer regelmatig, en sommigen zelfs vrijwel dagelijks, aanwezig zijn geweest in de loods aan de [adres] te Etten-Leur en dat zij daar, in wisselende samenstellingen, activiteiten hebben verricht die verband houden met de handel in hennep. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de handel niet beperkt bleef tot enkele dagen, maar dat sprake was van en een komen en gaan van leveranciers en afnemers en een continu proces van ontvangst en levering van partijen drugs, waarbij iedere genoemde verdachte gedurende de gehele periode op vele dagen was betrokken. Gedurende 54 observatiedagen werden 31 afzonderlijke transacties waargenomen tijdens 23 dagen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook de duurzaamheid van de organisatie.
Bijna dagelijks is op de camerabeelden te zien dat er handelingen worden verricht die te maken hebben met de handel in softdrugs, maar ook is gebleken dat sprake was van handel in harddrugs. Naast de feiten die aan verdachten in het onderzoek ‘Verdejo’ apart ten laste zijn gelegd, blijkt van veel meer handelingen en aanwezigheid van verdachte daarbij
.De rechtbank gaat er vanuit dat ook deze handelingen verband houden met de handel in drugs. Dat op deze momenten de pakketten niet zijn afgevangen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Op de beelden worden immers handelingen en gedragingen waargenomen, die vergelijkbaar zijn met gedragingen die zijn waargenomen met betrekking tot de afzonderlijk tenlastegelegde feiten en de pakketten die wel zijn afgevangen. Hierbij kan tevens worden vastgesteld dat niet alleen de handelingen maar ook de verpakkingen die op de beelden te zien zijn, gelijk zijn aan de verpakkingen zoals deze zijn gezien bij de bewezenverklaarde tenlastegelegde feiten. De rechtbank ziet gelet hierop dan ook geen enkele aanleiding om eraan te twijfelen dat de pakketten drugs bevatten en dat het ging om op deze drugs gerichte activiteiten waar verdachten zich op dat moment mee bezig hielden. Als deze gedragingen van [verdachte] een andere activiteit behelsden dan hierboven geschetst, had het op de weg van [verdachte] gelegen een verklaring hieromtrent te geven. [verdachte] heeft dit echter nagelaten.
Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is van stelselmatige activiteiten met een vaste modus operandi, waarbij alle verdachten, in wisselende samenstellingen, actief waren betrokken met het doel drugs te verhandelen. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat handel in en de uitvoer van zowel soft-als harddrugs het oogmerk waren van de organisatie
.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen met betrekking tot softdrugs kunnen worden aangemerkt als te zijn begaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op het grote aantal transacties in een betrekkelijk korte tijd, de vaste manier van werken en de mate waarin de verdachten op elkaar zijn ingespeeld. Een en ander is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het erbij deden”, maar van professionals.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter.
Alle verdachten hebben in de tenlastegelegde periode deelgenomen aan deze organisatie. De bijdrage die verdachte leverde, is naar het oordeel van voldoende intensiteit en duur geweest, waardoor hij kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie volgt reeds uit de bewijsmiddelen.
Nu het dossier enkel camerabeelden bevat, kan, bij het ontbreken van een (voor het bewijs bruikbare) verklaring van verdachte en zijn medeverdachten, een duidelijke rolverdeling naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Wel kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat er sprake was van een structuur waarbij [verdachte] wist wat er gedaan moest worden. Samen met de anderen wordt er op een geroutineerde wijze gezorgd dat de handelingen die op dat moment van hen worden verwacht, worden uitgevoerd.
Periode
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring de periode moet worden beperkt tot 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019, aangezien dit de periode betreft waarin de loods middels camerabeelden is geobserveerd.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. De aanleiding van het onderzoek ‘Verdejo’ is onder andere geweest, de controle van een Chrysler Grand Voyager met verborgen ruimtes en met als bestuurder [naam 3] op 20 november 2018. Na het plaatsen van een peilbaken wordt dit voertuig op 26 en 27 november 2018 gezien aan de [adres] te Etten-Leur. Daarna werden de verdachten in het onderzoek ‘Verdejo’ op verschillende data bij de loods gezien. Tevens is waargenomen dat er auto’s af en aan rijden. Auto’s en bestuurders die te relateren zijn aan hennephandel. Op 8 januari 2019 werd op het adres van voornoemde [naam 3] 38 kilo hennep en 1 kilo hash aangetroffen.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat er vanaf november 2018 handelingen en gedragingen zijn waargenomen, vergelijkbaar met gedragingen zoals gezien bij de feiten die ten laste zijn gelegd. Ondanks dat er niet bij alle waarnemingen sprake is geweest van een ‘afvang’, kan er naar het oordeel van de rechtbank wel worden bewezen dat er ook in de periode van november tot en met 21 februari 2019 al sprake was van drugshandel binnen een criminele organisatie waaraan [verdachte] een bijdrage leverde.
Gelet op bovenstaande ziet de rechtbank geen reden de dagvaarding partieel nietig te verklaren.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 15 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet
- 44,58 kilogramamfetamine, zijnde amfetamine een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 1,06 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 26 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 te Etten-Leur, tezamen en in vereniging met anderenopzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als
bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet 144,73 kilogram,gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet
behorende lijst II;
Feit 3
in de periode van 14 maart 2019 tot en met 15 april 2019 te Etten-Leur,
tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad
een grote hoeveelheid hennep, te weten:
- een hoeveelheid van ongeveer 16 kilo hennep (14 en 15 maart 2019),
en
- een hoeveelheid van 12,54 kilo hennep (15 april 2019),
en
- een hoeveelheid van 3,12 kilo hennep (15 april 2019),
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
Feit 4
in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 te Etten-Leur heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit
hem verdachte enmedeverdachten [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede enderde en vierde en vijfde lid, namelijk (in de uitoefening van een
bedrijf of beroep) opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 aanhef en
onder A en B en C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van:
- grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- grote hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan
geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
en
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde
en vijfde lid, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en B en C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van:
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De tenlastelegging bevatte kennelijke taal-/schrijffouten, die in de bewezenverklaring zijn hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van de periode dat [verdachte] in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Bij een bewezenverklaring verzoekt de verdediging een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen of een taakstraf. De overtreding met betrekking tot de stelselmatige observatie, zal tevens moeten leiden tot strafvermindering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich binnen een crimineel samenwerkingsverband schuldig gemaakt aan de handel in softdrugs (hennep/hash) en de (verlengde) uitvoer van hard- en softdrugs (amfetamine/cocaïne/hash). Daarnaast is ook het medeplegen van export van amfetamine, cocaïne en hash en het voorhanden hebben van hennep op meerdere momenten bewezen verklaard. Het samenwerkingsverband fungeerde als tussenhandelaar tussen de teler/producent en de afnemer van de drugs en de werkwijze van de deelnemers aan deze organisatie komt op de rechtbank professioneel over. De organisatie werkte als een geoliede machine en het kan niet anders dan dat daar veel geld in om ging. Dat dit ook daadwerkelijk het geval was volgt ook uit de verklaring van [getuige 1] .
Door de uitvoer van drugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden en kunnen de uitvoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne en amfetamine stoffen zijn die verslavend werken, schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en waarvan het gebruik vanwege de randverschijnselen schade voor de samenleving in Nederland en in het buitenland oplevert. De handel en het gebruik van deze verdovende middelen brengen vele vormen van (zware) criminaliteit met zich mee. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte aan, ook omdat hij kennelijk vanuit financiële motieven heeft gehandeld en zich niet om deze gevolgen heeft bekommerd. Ook softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade aan de gezondheid. Dit is dan ook de reden dat de verstrekking van softdrugs is in Nederland aan banden gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van een organisatie die gedurende een langere periode een flink aantal transacties heeft gedaan. Gedurende de observatie middels camerabeelden is immers gebleken van 31 transacties in een periode van 52 dagen. Bij 26 transacties wordt [verdachte] op de camerabeelden waargenomen. Ondanks dat niet is gebleken welke rol hij binnen de criminele organisatie had, kan op basis van zijn aanwezigheid in de loods en hetgeen op de camerabeelden is waargenomen wel worden vastgesteld dat [verdachte] niet enkel hand- en spandiensten verrichtte maar dat er sprake was van een grotere rol in het geheel. Ook het gegeven dat naar het oordeel van de rechtbank is gehandeld vanuit een beroep of bedrijf acht de rechtbank strafverzwarend.
Uit de justitiële documentatie van [verdachte] blijkt dat hij al eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor overtreding van de Opiumwet. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden wederom de fout in te gaan. De rechtbank houdt hiermee in het nadeel van verdachte rekening.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten maakt dat hier slechts één straf op zijn plaats is, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een behoorlijke duur. Zij acht dit ook noodzakelijk. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de periode dat [verdachte] in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging tevens rekening gehouden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst tot aan de dag van de uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding het bevel tot voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, gezien de aard en duur van de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid en vijfde lid en artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. E. Vliegenberg en mr. A. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2021.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen