ECLI:NL:RBZWB:2021:3611

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
02/091035-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel

Op 19 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987 en wonende te Roosendaal, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en verschillende drugsmisdrijven. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in maart en april 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere de export, handel en het voorhanden hebben van aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs, waaronder amfetamine, cocaïne, hasjiesj en hennep, alsook witwassen van een geldbedrag van € 13.500,- en valsheid in geschrift.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 15 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 betrokken was bij de uitvoer van 44,58 kilo amfetamine en 1,06 kilo cocaïne, en in de periode van 26 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 bij de uitvoer van 144,73 kilo hasjiesj. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 16 kilo hennep en het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze activiteiten, onderbouwd door camerabeelden en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de impact van de drugshandel op de samenleving. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen gelast, waaronder telefoons en voertuigen, en heeft de teruggave van andere in beslag genomen voorwerpen gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/091035-19
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1987 te [Geboorteplaats]
wonende te Roosendaal, [Woonadres]
raadsvrouw mr. Weski, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 11, 12 en 16 maart 2021, 20 april 2021 en 17 mei 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1
verdachte samen met anderen in de periode van 15 tot en met 27 maart 2019 ongeveer
44 kilo amfetamine en 1 kilo cocaïne heeft geëxporteerd, verhandeld of voorhanden gehad;
Feit 2
verdachte samen met anderen in de periode van 26 tot en met 27 maart 2019 ongeveer 144 kilo hasjiesj heeft geëxporteerd, verhandeld of voorhanden gehad;
Feit 3
verdachte samen met anderen in de periode van 14 tot en met 15 maart 2019 ongeveer 16 kilo hennep heeft verhandeld, vervoerd of voorhanden gehad;
Feit 4
verdachte in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 al dan niet als leider deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het exporteren, verhandelen en voorhanden hebben van soft- en harddrugs.
Feit 5
verdachte in de periode van 1 december 2018 tot en met 15 april 2019 een geldbedrag van
€ 13.500,- heeft witgewassen;
Feit 6
verdachte samen met anderen in de periode van 1 december 2018 tot en met 15 april 2019 valsheid in geschrift heeft gepleegd;
Feit 7
verdachte samen met anderen op 17 juni 2020 ongeveer 12 kilo hennep voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 tot en met 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] deze tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de opgenomen camerabeelden in de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur. Hieruit blijken de handel, de vaste rolpatronen en de professionaliteit van [Verdachte] en zijn medeverdachten. Hetgeen op de camerabeelden is te zien wordt bevestigd door de getuigen [Getuige 1] en [Getuige 2] en de eigen verklaring van verdachte ter zitting dat hij wist wat er in de loods gaande was. Ook het gedrag van verdachten dat op de camerabeelden te zien is, komt overeen met hetgeen [Getuige 1] en [Getuige 2] hebben verklaard. Uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden opgemaakt dat het om hennep ging. Uit de verklaring van getuige [Getuige 3] blijkt voorts dat er niet alleen in de loods maar ook in café [Bedrijfsnaam 1] te Roosendaal zaken werden gedaan. Zaken die in de loods werden uitgevoerd.
Dat er niet enkel sprake is geweest van hennephandel, blijkt uit het feit dat er ook cocaïne ( [Naam 3] ) en amfetamine ( [Naam 2] ) is afgevangen. Beide onderscheppingen vonden vlak voor of over de Belgische grens plaats waarbij gebruik werd gemaakt van buitenlandse voertuigen, zodat ten aanzien van deze leveringen verdachte de opzet had de drugs te exporteren.
Feit 4
Dat sprake is van opzet en een samenwerkingsverband met een rolverdeling als onderdelen van een crimineel samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11b Opiumwet kan op basis van de camerabeelden en de verklaring van [Getuige 1] worden vastgesteld. De beelden tonen een geroutineerde werkwijze binnen een professioneel samenwerkingsverband waarbij een rolverdeling tussen verdachten aanwezig is. De duurzaamheid van het samenwerkingsverband kan worden opgemaakt uit het onderzoek Verdejo en ook uit de in het dossier gevoegde stukken waaruit een tijdslijn naar voren komt die start in november 2015.
De officier van justitie acht niet bewezen dat [Verdachte] als leider van de criminele organisatie fungeerde.
Feiten 5 en 6
De officier van justitie acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat [Verdachte] ten behoeve van het aangaan van een huurovereenkomst een geldbedrag van € 13.500,- contant heeft betaald en een vervalste loonstrook heeft overgelegd.
Feit 7
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] op 17 juni 2020
12 kilo hennep voorhanden heeft gehad. [Verdachte] heeft bekend dat hij dit in zijn schuur had liggen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 tot en met 4
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen aangezien het dossier onvoldoende redengevend wettig bewijs bevat en verzoekt [Verdachte] van deze feiten vrij te spreken. Uit niets in het dossier blijkt van wetenschap of handelingen van enigerlei gewicht in de vorm van opzet en medeplegen betreffende enigerlei vorm van verdovende middelen.
Ook ten aanzien van de uitvoer (feiten 1, 2 en 4) is niet gebleken van opzet tot medeplegen. Uit niets in het dossier kan worden opgemaakt dat hij een intellectuele of materiële bijdrage heeft geleverd.
Er is slechts sprake van een uitleg die het Openbaar Ministerie geeft aan de camerabeelden, waarop te zien zou zijn dat [Verdachte] in de loods aanwezig is, soms iets in zijn handen heeft en er een enkele keer aan heeft geroken. Het dossier bevat geen verklaringen omtrent opdrachten of handelen van enig gewicht en intensiteit met anderen in een nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 5
De verdediging verzoekt [Verdachte] van dit feit vrij te spreken nu niet in voldoende redengevende mate is gebleken van een mogelijk criminele herkomst van het bedrag. Het geld hebben [Verdachte] en zijn echtgenote gekregen van de bruiloftsgasten op hun huwelijk.
Feit 6
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat [Verdachte] van alle strafvervolging moet worden ontslagen. De stukken die door [Verdachte] in het kader van het huren van de woning zijn overgelegd, hadden geen extern gebruik tot doel en zijn zo ook niet gebruikt. Subsidiair verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken bij gebreke aan direct redengevend bewijs.
Feit 7
De verdediging is van mening dat de resultaten van de doorzoeking van de woning van verdachte moeten worden uitgesloten van het bewijs aangezien deze doorzoeking ernstig disproportioneel was en op onvoldoende gerechtvaardigde gronden heeft plaatsgevonden, aangezien mevrouw [Naam 1] ook gewoon had kunnen worden uitgenodigd voor een gesprek.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemeen
Het onderzoek “Verdejo” is op 1 februari 2019 aangevangen onder meer naar aanleiding van waarnemingen bij een loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur op 26 en 27 november 2018. Gezien werd dat een voertuig, waarin eerder bij een controle professioneel aangebrachte verborgen ruimtes en een cryptotelefoon waren aangetroffen (en welk voertuig vervolgens was voorzien van een baken), geparkeerd stond aan de [Straatnaam] . Later werd gezien dat ook andere voertuigen die te relateren waren aan hennephandel en voertuigen met tenaamgestelden en/of bestuurders met antecedenten op het gebied van de Opiumwet bij de [Straatnaam] kwamen, parkeerden en vertrokken.
Blijkens gegevens van de Kamer van Koophandel stond het bedrijf “ [Bedrijfsnaam 2] ” met als enig eigenaar [Medeverdachte 1] (hierna: [Medeverdachte 1] ) op genoemd adres geregistreerd. [Medeverdachte 1] bleek antecedenten te hebben op het gebied van de Opiumwet. Er werden geen bedrijfsactiviteiten bij de loods waargenomen.
Van 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019, werden camerabeelden opgenomen in de loods.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [Medeverdachte 1] en de constateringen van de politie vast dat de loods niet werd gebruikt als autobedrijf
.Noch uit waarnemingen, noch uit boekhouding of enigerlei ander gegeven is gebleken dat er in de loods werkzaamheden in het kader van een autobedrijf werden uitgevoerd. De enkele verklaring van getuige [Getuige 4] dat er een brug in de loods stond en dat hij wel eens heeft gezien dat er aan auto’s werd gesleuteld is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
Op basis van de omschrijving van deze beelden in de processen-verbaal van bevindingen camerabeelden, stelt de rechtbank vast dat alle verdachten in het onderzoek Verdejo op de camerabeelden te zien zijn.
[Verdachte] heeft dit ter zitting van 20 april 2021 ook bevestigd.
Uit de beelden blijkt dat verdachten in de genoemde periode op meerdere momenten in wisselende samenstellingen in de loods aanwezig waren.
Uit de beschrijving van de camerabeelden komt ook duidelijk het beeld naar voren van een soepele samenwerking tussen de verdachten. Er is sprake van een modus operandi. Op momenten dat een derde de loods betreedt, treden verdachten als groep naar voren waarbij ieder zijn eigen rol vervult. Gezien wordt onder meer dat derden door de aanwezige verdachten worden begroet, de roldeuren worden gesloten, camera’s die zicht hebben op hetgeen buiten de loods plaatsvindt worden aangezet en worden bekeken, handschoenen worden aangedaan en er spullen worden overgeladen van de ene naar de andere auto. Sommige verdachten helpen daar dan bij en anderen staan ernaar te kijken. In wisselende samenstellingen worden handelingen door de verdachten verricht, die ook per moment en per verdachte kunnen variëren.
Handel in softdrugs
Op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn auto’s, waarvan gezien was dat deze uit de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur kwamen rijden, afgevangen, waarna in die voertuigen softdrugs werden aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er in de loods in ieder geval gehandeld werd in softdrugs. De rechtbank wijst hierbij op de processen-verbaal van bevindingen van de camerabeelden, de verklaring van [Medeverdachte 1] bij de politie dat de loods werd gebruikt als overslagplaats voor hennep, de verklaringen van getuigen [Getuige 5] , [Getuige 2] , [Getuige 1] en [Verdachte] en de processen-verbaal onderzoek verdovende middelen.
(Mede)plegen
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachten bij deze handel in softdrugs betrokken zijn geweest en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, waaruit hun rol heeft bestaan. Vanwege het hiervoor geschetste beeld dat volgt uit de camerabeelden, waarbij de verdachten op verschillende momenten en in wisselende samenstellingen in de loods aanwezig waren, beoordeelt de rechtbank deze vraag aan de hand van het beoordelingskader van het tenlastegelegde medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in vereniging’ is vereist dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij vooral op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Niet is vereist dat een verdachte de gehele delictsomschrijving vervult, ook zonder dat verdachte uitvoeringshandelingen verricht, kan hij onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Dit moet worden beoordeeld aan de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. Bovendien moet blijken dat het opzet van de verdachte zowel op de feitelijke gedraging als op – in dit geval – de handel in drugs was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de strafbare handelingen ten aanzien van de softdrugs pleegde in vereniging met anderen. Er werd dusdanig als groep opgetreden dat dit kan worden geduid als een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachten waren in wisselende samenstelling vaak in een loods aanwezig, kennelijk met de bedoeling een bijdrage aan de handel in drugs te leveren. Als groep zijn op veel momenten handelingen verricht: rolluiken gaan dicht, camera’s gaan aan, mensen begroeten elkaar en pakketten worden uitgeladen, de inhoud wordt gekeurd door ruiken en bekijken en - soms na te zijn omgepakt - in een ander voertuig geladen. Op een oppervlakte van slechts enkele vierkante meters, staan verdachten allemaal (en soms letterlijk) met hun neus boven op deze handelingen, die worden verricht voor, tijdens en/of nadat er een derde de loods in komt gereden. De aandacht van alle aanwezigen richt zich op hetgeen er op dat moment in de loods plaatsvindt. Deze feiten en omstandigheden, te zien gedurende de gehele periode van observatie, in onderling verband en in samenhang te zien, vertonen een nauwe samenwerking waarbij men klaarblijkelijk helemaal op elkaar is ingespeeld. Kennelijk was het voor een ieder duidelijk wat er door wie moest gebeuren en werd daar ook naar gehandeld zonder dat hierover overleg ter plaatse nodig was. Het kan niet anders zijn dan dat dit na onderlinge afstemming plaatsvond. Ook wanneer de bijdrage van een verdachte op enig moment enkel bestond uit het op korte afstand toekijken, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het terugkerende patroon en de genoemde omstandigheden waarbij deze verdachten op andere momenten wel een actieve bijdrage hadden, sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen. Verdachten waren (behoudens die gevallen waarin de rechtbank ten aanzien van en bepaalde verdachte tot vrijspraak komt) met maar één doel samen aanwezig in de loods, namelijk om de handel in drugs soepel te laten verlopen en zij traden als zodanig ook als groep op jegens de andere bezoekers van de loods.
Dat verdachten er enkel waren om te chillen zonder dat zij ook daadwerkelijk een rol hadden, zoals door en aantal verdachten is gesteld, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Naast het feit dat uit de camerabeelden een ander beeld naar voren komt, is het ook moeilijk te rijmen met de handel in softdrugs die in de loods plaatsvond. Handel in drugs gaat gepaard met grote risico’s, vanwege de waarde die dergelijke stoffen vertegenwoordigen en vanwege de veelal grote contante geldbedragen die hiermee gemoeid zijn. Gelet hierop zal men er alles aan doen om ontdekking door de politie of concurrenten te voorkomen. Dit betekent dat om dit risico zo klein mogelijk te houden enkel rechtstreeks betrokkenen tot dit proces zullen worden toegelaten. Pottenkijkers die enkel in de loods aanwezig zijn om te chillen zullen daarbij niet worden getolereerd.
Wetenschap handel in softdrugs
De rechtbank is van oordeel dat [Verdachte] wetenschap had van de aard van de activiteiten die in de loods plaatsvonden en overweegt daartoe het volgende.
De wetenschap van [Verdachte] blijkt uit zijn verklaring ter zitting, dat hij op sommige momenten heeft gezien en/of geroken dat er hennep in een pakket zat. De beelden ondersteunen dat. De rechtbank leidt hieruit de wetenschap bij [Verdachte] af dat er sprake was van hennephandel. Dat [Verdachte] niet op alle momenten zelf zou hebben vastgesteld dat er softdrugs in pakketten zat, acht de rechtbank niet van belang. Zoals hierboven is vastgesteld, was er sprake van een bepaalde modus operandi. Dit in samenhang bezien met het feit dat [Verdachte] zelf heeft waargenomen dat er in sommige pakketten hennep zat, acht de rechtbank voldoende om te kunnen oordelen dat [Verdachte] ook bij de andere pakketten moet hebben geweten dat deze hennep bevatten.
Het betreft een feit van algemene bekendheid dat hennep een sterke geur met zich meebrengt. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte in de nabijheid van de pakketten hennep heeft gestaan en/of handelingen heeft verricht met betrekking tot deze pakketten. [Verdachte] moet een hennepgeur hebben geroken en wist aldus dat er sprake was van handel in hennep. Dat er een sterke geur in de loods aanwezig was, blijkt ook uit de camerabeelden waarop is te zien dat er na een transactie kennelijk luchtverfrisser in de loods werd gespoten, een handeling die kennelijk was bedoeld om de sterke geur in de loods te maskeren.
Tenlastegelegde feiten
De rechtbank overweegt meer toegespitst op de aan verdachte ten laste gelegde feiten het volgende.
44,58 kilo amfetamine (feit 1)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 15 maart 2019 vanuit de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur 44,48 kilogram amfetamine in de Santa Fé met Belgisch kenteken van [Naam 2] is gelegd, waarna deze richting de Belgische grens is gereden. [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] , [Verdachte] en [Medeverdachte 3] waren op dat moment in de loods aanwezig. Op camerabeelden is te zien dat papieren zakken en een groen-gele zak vanuit een Renault Traffic, met als bestuurder [Getuige 5] , worden overgeladen naar de Santa Fé. [Medeverdachte 1] zet de camera in de loods aan, laat de Renault Traffic binnen, pakt de groen-gele zak (de rechtbank begrijpt: tas) van de grond en legt deze in de Santa Fé. [Medeverdachte 2] en [Verdachte] groeten [Getuige 5] . Vervolgens staan ze samen met [Medeverdachte 3] bij het overhevelen van de tassen van de Santa Fé naar de Renault Traffic te kijken.
Zoals hierboven is overwogen kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [Verdachte] niet wist dat er amfetamine
verhandeld werd en dat er (dus) ook geen bewijs voor opzet is. De rechtbank deelt dit standpunt niet.
Op het moment dat de papieren zakken en de groen/gele tas van de ene naar de andere auto werden overgeladen, stond [Verdachte] daar letterlijk met zijn neus bovenop en heeft hij gezien dat er tassen in de kofferbak werden gezet. De verpakking van de amfetamine, te weten in doorzichtige bakken, betreft een duidelijk andere wijze van verpakken dan de wijze waarop de hennep werd verpakt. Immers waren de aangetroffen pakketten hennep aan de buitenzijde nog voorzien van zwarte tape. Bij het zien van deze pakketten, had [Verdachte] redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze pakketten iets anders bevatten dan softdrugs. Aan de hand van de beschrijving en afdrukken van de beelden in het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte deze verpakking ook daadwerkelijk heeft gezien nu niet is gebleken dat de papieren zakken en de groene/gele tas op dat moment open stonden. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte vol opzet had. Wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet.
Uit de beelden en de verklaring van [Medeverdachte 1] blijkt dat er kennelijk vooral softdrugs in de loods werden verhandeld. Gelet echter op het karakter van de handelingen die in de loods plaatsvonden, te weten de bij wet verboden handel in drugs, waarbij de drugs in een verborgen ruimte in de auto worden gelegd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat zich in de pakketten ook harddrugs konden bevinden ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Behalve het verschil in de wijze van verpakken was immers de modus operandi met betrekking tot deze handel gelijk aan die van de softdrugs. Op het moment dat je weet dat er handel in softdrugs wordt gedreven, aanvaard je, wanneer je jezelf niet van het tegendeel vergewist, bewust de aanmerkelijke kans, en neem je het risico, dat een pakket ook een andere variant kan bevatten, zoals harddrugs.
Uitvoer
Ook ten aanzien van de (verlengde) uitvoer is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ten minste voorwaardelijk opzet bij verdachte. De loods waar de drugs werd verhandeld, bevindt zich niet ver van de Belgische grens. Dit gegeven in samenhang bezien met het feit dat er een auto met Belgisch kenteken met een buitenlandse, Engels sprekende, bestuurder is gekomen om de pakketten mee te nemen, maakt dat er een aanmerkelijk risico bestaat dat deze met de pakketten in zijn auto de grens over zal gaan. Door zich met deze overdracht van drugs in te laten heeft [Verdachte] de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage leverde aan de (verlengde) uitvoer van amfetamine.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 44,58 kilo amfetamine.
1,06 kilo cocaïne (feit 1) en 144,73 kilo hash (feit 2)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 26 maart 2019 in de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur, in een Russische Audi met als bestuurder [Naam 3] , in verborgen ruimtes 144,73 kilo hash en 1,06 kilogram cocaïne is gelegd waarna dit voertuig op 27 maart 2019 te 07.35 uur de grensovergang bij België is gepasseerd. Vanuit de VW Golf van [Medeverdachte 1] worden pakketten in de buurt van de Audi op de grond van de loods gelegd. [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] , [Verdachte] en [Medeverdachte 3] waren op 26 maart 2019 in de loods aanwezig. Op de camerabeelden is waar te nemen dat [Medeverdachte 1] de VW Golf de loods in rijdt en [Naam 3] begroet. Na het arriveren van [Medeverdachte 1] , lopen [Verdachte] en [Medeverdachte 3] de loods in en begroeten [Naam 3] . Vervolgens pakken [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] en [Verdachte] pakketten uit de achterbak van de VW Golf en leggen deze op de grond van de loods naast de Russische Audi. [Medeverdachte 3] kijkt naar het uitladen van de pakketten. Nadat [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] , [Verdachte] en [Medeverdachte 3] de loods verlaten, worden de pakketten door [Naam 3] en twee onbekenden geopend, herverdeeld en herverpakt en in verborgen ruimtes in de Audi gelegd.
Zoals hierboven is overwogen kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen.
Voorts is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat [Verdachte] wist dat er sprake was van handel in softdrugs.
Ten aanzien van de harddrugs (1,06 kilo cocaïne):
Uit de beelden en de verklaring van [Medeverdachte 1] blijkt dat er kennelijk vooral softdrugs in de loods werden verhandeld. De softdrugs werden op dezelfde wijze verpakt als de cocaïne. Op het oog kon er aldus niet worden vastgesteld of het pakket hennep of cocaïne bevatte. Gelet echter op het karakter van de handelingen die in de loods plaatsvonden, te weten de bij wet verboden handel in softdrugs, is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van de cocaïne sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat zich in de pakketten ook harddrugs konden bevinden ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De modus operandi met betrekking tot deze handel was immers gelijk aan die van de softdrugs. De verdachten opereerden op dezelfde manier. Op het moment dat je weet dat er handel in softdrugs wordt gedreven, aanvaard je, wanneer je jezelf niet van het tegendeel vergewist, bewust de aanmerkelijke kans en neem je het risico dat een pakket ook een andere soort drugs kan bevatten, zoals cocaïne.
Uitvoer
Ook ten aanzien van de uitvoer is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. De loods waar de drugs werd verhandeld, bevindt zich niet ver van de Belgische grens. Dit gegeven in samenhang bezien met het feit dat er een auto met Russisch kenteken met een buitenlandse bestuurder die de Nederlandse taal niet sprak, uit de loods is weggereden, bestaat er een aanmerkelijke kans dat deze auto met de drugs de grens overgaat. [Verdachte] heeft deze aanmerkelijke kans dat de hash en de cocaïne uitgevoerd zouden worden aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 1,06 kilo cocaïne en 144,73 kilo hash.
16 kilo hennep
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [Getuige 1] , op 14 en 15 maart 2019, 16 kilo hennep naar de loods heeft gebracht. Op de camerabeelden is te zien dat op 14 maart 2019 een Renault met Bulgaars kenteken, met als bestuurder [Getuige 1] , de loods binnen komt gereden waarna een doos met een zwarte strijkzak aan [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] wordt overhandigd. Op 15 maart 2019 wordt [Getuige 1] wederom bij de loods gezie, waarbij er uit de Renault 7 dozen en een big bag worden gehaald en worden ingeladen in de Ford Mondeo van [Medeverdachte 4] .
Uit de verklaring van [Getuige 1] leidt de rechtbank voorts af dat hij op 14 maart 2019 1 kilo hennep als testmonster heeft gebracht en op 15 maart 2019 15 kilo hennep.
Zoals hierboven reeds is geconcludeerd, kunnen de handelingen als medeplegen worden gekwalificeerd. Op 14 maart 2019 kijken en ruiken [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] aan hetgeen in de zwarte strijkzak zit die uit de Renault van [Getuige 1] is gekomen. De zak wordt vervolgens meegenomen naar het kantoor waar alle aanwezigen, waaronder [Verdachte] , zich op dat moment bevinden. Wanneer deze de loods heeft verlaten, legt [Medeverdachte 1] de zwarte strijkzak weer in de loods. Op 15 maart 2019 zijn [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] en [Verdachte] wederom in de loods aanwezig. Die dag komt de Renault van [Getuige 1] de loods ingereden en worden er 7 dozen en een tas met opdruk Action uitgeladen. Op de beelden is onder meer te zien dat de verdachten de dozen openen, zwarte glimmende zakken er uit halen en deze vervolgens in de Ford Mondeo van [Medeverdachte 4] laden. Ook hier is wederom duidelijk sprake van samenwerking.
Voorts is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat [Verdachte] wist dat sprake was van handel in softdrugs.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van 16 kilo hennep.
Criminele organisatie
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen. Een betrokkene moet weten –in de zin van voorwaardelijke opzet- dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidenen concrete misdrijven is evenmin vereist. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, dat er in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 sprake is geweest van een gestructureerde samenwerking gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in als bedoeld in artikel 11, tweede en vierde lid en artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Uit de camerabeelden blijkt dat alle 7 in de tenlastelegging genoemde verdachten in de periode van 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019 zeer regelmatig, en sommigen zelfs vrijwel dagelijks, aanwezig zijn geweest in de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur en dat zij daar, in wisselende samenstellingen, activiteiten hebben verricht die verband houden met de handel in hennep. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de handel niet beperkt bleef tot enkele dagen, maar dat sprake was van en een komen en gaan van leveranciers en afnemers en een continu proces van ontvangst en levering van partijen drugs, waarbij iedere genoemde verdachte gedurende de gehele periode op vele dagen was betrokken. Gedurende 54 observatiedagen werden 31 afzonderlijke transacties waargenomen tijdens 23 dagen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook de duurzaamheid van de organisatie.
Bijna dagelijks is op de camerabeelden te zien dat er handelingen worden verricht die te maken hebben met de handel in softdrugs, maar ook is gebleken dat sprake was van handel in harddrugs. Naast de feiten die aan verdachten in het onderzoek ‘Verdejo’ apart ten laste zijn gelegd, blijkt van veel meer handelingen en aanwezigheid van verdachte daarbij
.De rechtbank gaat er vanuit dat ook deze handelingen verband houden met de handel in drugs. Dat op deze momenten de pakketten niet zijn afgevangen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Op de beelden worden immers handelingen en gedragingen waargenomen, die vergelijkbaar zijn met gedragingen die zijn waargenomen met betrekking tot de afzonderlijk tenlastegelegde feiten en de pakketten die wel zijn afgevangen. Hierbij kan tevens worden vastgesteld dat niet alleen de handelingen maar ook de verpakkingen die op de beelden te zien zijn, gelijk zijn aan de verpakkingen zoals deze zijn gezien bij de bewezenverklaarde tenlastegelegde feiten. De rechtbank ziet gelet hierop dan ook geen enkele aanleiding om eraan te twijfelen dat de pakketten drugs bevatten en dat het ging om op deze drugs gerichte activiteiten waar verdachten zich op dat moment mee bezig hielden. Als deze gedragingen van [Verdachte] een andere activiteit behelsden dan hierboven geschetst, had het op de weg van [Verdachte] gelegen een verklaring hieromtrent te geven. [Verdachte] heeft dit echter nagelaten.
Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is van stelselmatige activiteiten met een vaste modus operandi, waarbij alle verdachten, in wisselende samenstellingen, actief waren betrokken met het doel drugs te verhandelen. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat handel in en de uitvoer van zowel soft-als harddrugs het oogmerk waren van de organisatie
.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen met betrekking tot softdrugs kunnen worden aangemerkt als te zijn begaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op het grote aantal transacties in een betrekkelijk korte tijd, de vaste manier van werken en de mate waarin de verdachten op elkaar zijn ingespeeld. Een en ander is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het erbij deden”, maar van professionals.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter.
Alle verdachten hebben in de tenlastegelegde periode deelgenomen aan deze organisatie. De bijdrage die verdachte leverde, is naar het oordeel van voldoende intensiteit en duur geweest, waardoor hij kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie volgt reeds uit de bewijsmiddelen.
Nu het dossier enkel camerabeelden bevat, kan, bij het ontbreken van een (voor het bewijs bruikbare) verklaring van verdachte en zijn medeverdachten, een duidelijke rolverdeling naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Met de officier van justitie is de rechtbank om deze reden van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [Verdachte] als leider van de organisatie fungeerde, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Wel kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat er sprake was van een structuur waarbij [Verdachte] wist wat er gedaan moest worden. Samen met de anderen wordt er op een geroutineerde wijze gezorgd dat de handelingen die op dat moment van hen worden verwacht, worden uitgevoerd.
Periode
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring de periode moet worden beperkt tot 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019, aangezien dit de periode betreft waarin de loods middels camerabeelden is geobserveerd.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. De aanleiding van het onderzoek ‘Verdejo’ is onder andere geweest, de controle van een Chrysler Grand Voyager met verborgen ruimtes en met als bestuurder [Naam 4] op 20 november 2018. Na het plaatsen van een peilbaken wordt dit voertuig op 26 en 27 november 2018 gezien aan de [Straatnaam] te Etten-Leur. Daarna werden de verdachten in het onderzoek ‘Verdejo’ op verschillende data bij de loods gezien. Tevens is waargenomen dat er auto’s af en aan rijden. Auto’s en bestuurders die te relateren zijn aan hennephandel. Op 8 januari 2019 werd op het adres van voornoemde [Naam 4] 38 kilo hennep en 1 kilo hash aangetroffen.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat er vanaf november 2018 handelingen en gedragingen zijn waargenomen, vergelijkbaar met gedragingen zoals gezien bij de feiten die ten laste zijn gelegd. Ondanks dat er niet bij alle waarnemingen sprake is geweest van een ‘afvang’, kan er naar het oordeel van de rechtbank wel worden bewezen dat er ook in de periode van november tot en met 21 februari 2019 al sprake was van drugshandel binnen een criminele organisatie waaraan [Verdachte] een bijdrage leverde.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Feit 5
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [Verdachte] zich in de periode van 1 december 2018 tot en met 15 april 2019 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 13.500,-.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het geldbedrag dat door verdachte is vervoerd en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet kan anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
[Verdachte] heeft contant een huurbedrag van € 13.500,- betaald, voornamelijk in geldbiljetten van € 500,-.
De hoogte van het contante geldbedrag dat is betaald en de wijze waarop het is betaald, namelijk voornamelijk met, in het legale betalingsverkeer ongebruikelijke, coupures van
€ 500,- leveren naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een vermoeden op dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag
[Verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij dit geld bij zijn bruiloft had gekregen van de gasten.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet en verifieerbaar is. De rechtbank acht deze verklaring bovendien hoogst onwaarschijnlijk. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de bruiloftsgasten dusdanig hoge bedragen cadeau hebben gegeven en daarbij deze ook nog in coupures van € 500,- hebben betaald. Enig inzicht in de (verdere) herkomst van het geldbedrag - zoals het verstrekken van gegevens over de personen van wie het geldbedrag afkomstig is - is door [Verdachte] niet gegeven.
Conclusie
Het door [Verdachte] geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen levert onvoldoende aanknopingspunten voor een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Feit 6
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Op basis van de verklaringen van verdachte en van getuige [Getuige 6] kan worden vastgesteld dat [Verdachte] bij de huur van het huis gebruik heeft gemaakt van een vals opgemaakte arbeidsovereenkomst en van een valse salarisspecificatie ten einde een woning te kunnen huren.
Dat er geen sprake was van misleiding omdat de verhuurder op de hoogte zou zijn geweest van de valsheid van de opgemaakte documenten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier worden opgemaakt. De enkele verklaring van [Verdachte] hieromtrent, acht de rechtbank onvoldoende. Niet valt niet in te zien welk belang een verhuurder zou hebben bij het verzoeken om valse documenten. Het betreffen documenten waar in het maatschappelijk verkeer betekenis aan wordt toegekend en die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Feit 7
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning van [Verdachte] op 15 april 2019 onrechtmatig ofwel disproportioneel zou zijn geweest. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Op het moment dat er een doorzoeking plaatsvond aan het woonadres van [Verdachte] , bestond er een verdenking van witwassen jegens [Naam 1] , de vrouw van verdachte. De rechter-commissaris heeft op basis van deze verdenking geoordeeld dat een doorzoeking gerechtvaardigd was en de doorzoeking geleid. Het enkele feit dat de doorzoeking is gedaan door veel verbalisanten, maakt de doorzoeking niet onrechtmatig of disproportioneel. Dat de doorzoeking plaatsvond op een voor [Naam 1] zeer onwenselijk moment maakt dat niet anders. Het standpunt van de verdediging, dat het uitnodigen voor een gesprek van verdachte [Naam 1] een voor de hand liggend alternatief was geweest voor de doorzoeking, deelt de rechtbank niet. Deze grief treft aldus geen doel.
Conclusie
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 11,98 kilo hennep.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 15 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 te Etten-Leur, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als
bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet
- 44,58 kilogram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- 1,06 kilogramcocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Feit 2
in de periode van 26 maart 2019 tot en met 27 maart 2019 te Etten-Leur, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet,144,73 kilogram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst
II;
Feit 3
in de periode van 14 maart 2019 tot en met 15 maart 2019 te Etten-Leur, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid van ongeveer 16 kilo hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 4
in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 te Etten-Leur heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit
hem verdachte enmedeverdachten [Medeverdachte 2] en [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 5] en [Medeverdachte 6] en [Medeverdachte 4] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede en derde en vierde en vijfde lid, namelijk (in de uitoefening van een
bedrijf of beroep) opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 aanhef en
onder A en B en C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van:
- grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- grote hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan
geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
en
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde
en vijfde lid, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en B en C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van:
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 5
in de periode van 1 december 2018 tot en met 15 april 2019 in Sprundelvoorwerpen, te weten een geldbedrag van in totaal € 13.500,
voorhanden heeft gehad
enheeft overgedragen, terwijl hij wist dat dit geldbedrag, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 6
in de periode van 1 december 2018 tot en met 15 april 2019 te Sprundel en/of Breda,
althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst document, te weten een salarisspecificatie/loonstrook gedateerd 31-10-2018 van het bedrijf [Bedrijfsnaam 3] te Roosendaal, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken,
terwijl hij wist dat het voornoemde document bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande dat gebruikmaken uit het verstrekken van voornoemd document aan de heer [Naam 5] , eigenaar van [Bedrijfsnaam 4] te Breda voor het verkrijgen van een
huurwoning aan de [Straatnaam] te Sprundel en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
- verdachte [Verdachte] (ten tijde van de datum op de salarisspecificatie/loonstrook) niet werkzaam was en/is geweest bij het bedrijf [Bedrijfsnaam 3] ;
Feit 7
op 17 juni 2020 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 11,98 kilo hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
De tenlastelegging bevatte kennelijke taal-/schrijffouten, die in de bewezenverklaring zijn
hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van de periode dat [Verdachte] in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zo de rechtbank een andersluidend oordeel is toegedaan, verzoekt de verdediging geen langere straf op te leggen dan de periode die [Verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht, althans eventueel met daarnaast alleen nog een voorwaardelijk deel en rekening te houden met het feit dat er geen recente documentatie is en de bijzondere zorg die hij heeft voor zijn gezin.
Daarnaast wordt verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis voort te zetten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[Verdachte] heeft zich binnen een crimineel samenwerkingsverband schuldig gemaakt aan de handel in softdrugs (hennep/hash) en de (verlengde) uitvoer van hard- en softdrugs (amfetamine/cocaïne/hash). Daarnaast is ook het medeplegen van export van amfetamine, cocaïne en hash en het voorhanden hebben van hennep op meerdere momenten bewezen verklaard. Het samenwerkingsverband fungeerde als tussenhandelaar tussen de teler/producent en de afnemer van de drugs en de werkwijze van de deelnemers aan deze organisatie komt op de rechtbank professioneel over. De organisatie werkte als een geoliede machine en het kan niet anders dan dat daar veel geld in om ging. Dat dit ook daadwerkelijk het geval was volgt ook uit de verklaring van [Getuige 1] . Tevens heeft [Verdachte] zich schuldig gemaakt aan witwassen en valsheid in geschrift.
Door de uitvoer van drugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden en kunnen de uitvoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne en amfetamine stoffen zijn die verslavend werken, schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en waarvan het gebruik vanwege de randverschijnselen schade voor de samenleving in Nederland en in het buitenland oplevert. De handel en het gebruik van deze verdovende middelen brengen vele vormen van (zware) criminaliteit met zich mee. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte aan, ook omdat hij kennelijk vanuit financiële motieven heeft gehandeld en zich niet om deze gevolgen heeft bekommerd. Ook softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade aan de gezondheid. Dit is dan ook de reden dat de verstrekking van softdrugs is in Nederland aan banden gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
Daarnaast heeft [Verdachte] zich schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden en valsheid in geschrift. Hierdoor werd de herkomst van de gelden versluierd en daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Door witwassen worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Ook het plegen van valsheid in geschrift heeft een ontwrichtende werking heeft op het economisch verkeer.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van een organisatie die gedurende een langere periode een flink aantal transacties heeft gedaan. Gedurende de observatie middels camerabeelden is immers gebleken van 31 transacties in een periode van 52 dagen. Bij 16 transacties wordt [Verdachte] op de camerabeelden waargenomen. Ook het gegeven dat naar het oordeel van de rechtbank is gehandeld vanuit een beroep of bedrijf acht de rechtbank strafverzwarend
Uit de justitiële documentatie van [Verdachte] blijkt van één veroordeling op grond van de Opiumwet. Gelet op het feit dat dit reeds lange tijd is geleden en er “slechts” een geldboete is opgelegd, weegt de rechtbank deze niet in strafverzwarende mee bij de straftoemeting. Wel rekent de rechtbank het [Verdachte] zwaar aan dat hij tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak zich wederom schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Opiumwet, hetgeen heeft geresulteerd in de veroordeling ter zake van feit 7. Kennelijk werken waarschuwingen en voorwaarden niet voor [Verdachte] , ook niet wanneer deze door de rechtbank zijn gegeven en opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat dat de ernst van de feiten maakt dat hier slechts één straf op zijn plaats is, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een behoorlijke duur. Zij acht dit ook noodzakelijk. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van de periode dat [Verdachte] in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging tevens rekening gehouden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst tot aan de dag van de uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding het bevel tot voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, gezien de aard en duur van de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten twee telefoons (BQ resp. BQ/Aquarius), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de
door hem begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een computer, grafische kaart, doos, kabeltjes, vordering en twee personenauto’s (Renault) aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.3
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een vacumeermachine is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp tot het begaan van misdrijven is bestemd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid en vijfde lid en artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet;
feit 5: Witwassen;
feit 6: Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
feit 7: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zeven jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 stk GSM (526786) BQ/Aquarius;
- 1 stk GSM (526781) BQ;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
- 1 stk computer (526793) Mining Rings;
- 40 stk grafische kaart (526794);
- 1 doos met kabeltjes (529205);
- 1 personenauto (548514) Renault, kenteken [kenteken 1]
- 1 personenauto (551969) Renault, kenteken [kenteken 2]
- 1 vordering;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten vacumeermachine.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. E. Vliegenberg en mr. A. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2021.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.