4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemeen
Het onderzoek “Verdejo” is op 1 februari 2019 aangevangen onder meer naar aanleiding van waarnemingen bij een loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur op 26 en 27 november 2018. Gezien werd dat een voertuig, waarin eerder bij een controle professioneel aangebrachte verborgen ruimtes en een cryptotelefoon waren aangetroffen (en welk voertuig vervolgens was voorzien van een baken), geparkeerd stond aan de [Straatnaam] . Later werd gezien dat ook andere voertuigen die te relateren waren aan hennephandel en voertuigen met tenaamgestelden en/of bestuurders met antecedenten op het gebied van de Opiumwet bij de [Straatnaam] kwamen, parkeerden en vertrokken.
Blijkens gegevens van de Kamer van Koophandel stond het bedrijf “ [Bedrijfsnaam 2] ” met als enig eigenaar [Medeverdachte 1] (hierna: [Medeverdachte 1] ) op genoemd adres geregistreerd. [Medeverdachte 1] bleek antecedenten te hebben op het gebied van de Opiumwet. Er werden geen bedrijfsactiviteiten bij de loods waargenomen.
Van 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019, werden camerabeelden opgenomen in de loods.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [Medeverdachte 1] en de constateringen van de politie vast dat de loods niet werd gebruikt als autobedrijf
.Noch uit waarnemingen, noch uit boekhouding of enigerlei ander gegeven is gebleken dat er in de loods werkzaamheden in het kader van een autobedrijf werden uitgevoerd. De enkele verklaring van getuige [Getuige 4] dat er een brug in de loods stond en dat hij wel eens heeft gezien dat er aan auto’s werd gesleuteld is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
Op basis van de omschrijving van deze beelden in de processen-verbaal van bevindingen camerabeelden, stelt de rechtbank vast dat alle verdachten in het onderzoek Verdejo op de camerabeelden te zien zijn.
[Verdachte] heeft dit ter zitting van 20 april 2021 ook bevestigd.
Uit de beelden blijkt dat verdachten in de genoemde periode op meerdere momenten in wisselende samenstellingen in de loods aanwezig waren.
Uit de beschrijving van de camerabeelden komt ook duidelijk het beeld naar voren van een soepele samenwerking tussen de verdachten. Er is sprake van een modus operandi. Op momenten dat een derde de loods betreedt, treden verdachten als groep naar voren waarbij ieder zijn eigen rol vervult. Gezien wordt onder meer dat derden door de aanwezige verdachten worden begroet, de roldeuren worden gesloten, camera’s die zicht hebben op hetgeen buiten de loods plaatsvindt worden aangezet en worden bekeken, handschoenen worden aangedaan en er spullen worden overgeladen van de ene naar de andere auto. Sommige verdachten helpen daar dan bij en anderen staan ernaar te kijken. In wisselende samenstellingen worden handelingen door de verdachten verricht, die ook per moment en per verdachte kunnen variëren.
Handel in softdrugs
Op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn auto’s, waarvan gezien was dat deze uit de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur kwamen rijden, afgevangen, waarna in die voertuigen softdrugs werden aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er in de loods in ieder geval gehandeld werd in softdrugs. De rechtbank wijst hierbij op de processen-verbaal van bevindingen van de camerabeelden, de verklaring van [Medeverdachte 1] bij de politie dat de loods werd gebruikt als overslagplaats voor hennep, de verklaringen van getuigen [Getuige 5] , [Getuige 2] , [Getuige 1] en [Verdachte] en de processen-verbaal onderzoek verdovende middelen.
(Mede)plegen
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachten bij deze handel in softdrugs betrokken zijn geweest en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, waaruit hun rol heeft bestaan. Vanwege het hiervoor geschetste beeld dat volgt uit de camerabeelden, waarbij de verdachten op verschillende momenten en in wisselende samenstellingen in de loods aanwezig waren, beoordeelt de rechtbank deze vraag aan de hand van het beoordelingskader van het tenlastegelegde medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in vereniging’ is vereist dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij vooral op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Niet is vereist dat een verdachte de gehele delictsomschrijving vervult, ook zonder dat verdachte uitvoeringshandelingen verricht, kan hij onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Dit moet worden beoordeeld aan de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. Bovendien moet blijken dat het opzet van de verdachte zowel op de feitelijke gedraging als op – in dit geval – de handel in drugs was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de strafbare handelingen ten aanzien van de softdrugs pleegde in vereniging met anderen. Er werd dusdanig als groep opgetreden dat dit kan worden geduid als een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachten waren in wisselende samenstelling vaak in een loods aanwezig, kennelijk met de bedoeling een bijdrage aan de handel in drugs te leveren. Als groep zijn op veel momenten handelingen verricht: rolluiken gaan dicht, camera’s gaan aan, mensen begroeten elkaar en pakketten worden uitgeladen, de inhoud wordt gekeurd door ruiken en bekijken en - soms na te zijn omgepakt - in een ander voertuig geladen. Op een oppervlakte van slechts enkele vierkante meters, staan verdachten allemaal (en soms letterlijk) met hun neus boven op deze handelingen, die worden verricht voor, tijdens en/of nadat er een derde de loods in komt gereden. De aandacht van alle aanwezigen richt zich op hetgeen er op dat moment in de loods plaatsvindt. Deze feiten en omstandigheden, te zien gedurende de gehele periode van observatie, in onderling verband en in samenhang te zien, vertonen een nauwe samenwerking waarbij men klaarblijkelijk helemaal op elkaar is ingespeeld. Kennelijk was het voor een ieder duidelijk wat er door wie moest gebeuren en werd daar ook naar gehandeld zonder dat hierover overleg ter plaatse nodig was. Het kan niet anders zijn dan dat dit na onderlinge afstemming plaatsvond. Ook wanneer de bijdrage van een verdachte op enig moment enkel bestond uit het op korte afstand toekijken, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het terugkerende patroon en de genoemde omstandigheden waarbij deze verdachten op andere momenten wel een actieve bijdrage hadden, sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen. Verdachten waren (behoudens die gevallen waarin de rechtbank ten aanzien van en bepaalde verdachte tot vrijspraak komt) met maar één doel samen aanwezig in de loods, namelijk om de handel in drugs soepel te laten verlopen en zij traden als zodanig ook als groep op jegens de andere bezoekers van de loods.
Dat verdachten er enkel waren om te chillen zonder dat zij ook daadwerkelijk een rol hadden, zoals door en aantal verdachten is gesteld, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Naast het feit dat uit de camerabeelden een ander beeld naar voren komt, is het ook moeilijk te rijmen met de handel in softdrugs die in de loods plaatsvond. Handel in drugs gaat gepaard met grote risico’s, vanwege de waarde die dergelijke stoffen vertegenwoordigen en vanwege de veelal grote contante geldbedragen die hiermee gemoeid zijn. Gelet hierop zal men er alles aan doen om ontdekking door de politie of concurrenten te voorkomen. Dit betekent dat om dit risico zo klein mogelijk te houden enkel rechtstreeks betrokkenen tot dit proces zullen worden toegelaten. Pottenkijkers die enkel in de loods aanwezig zijn om te chillen zullen daarbij niet worden getolereerd.
Wetenschap handel in softdrugs
De rechtbank is van oordeel dat [Verdachte] wetenschap had van de aard van de activiteiten die in de loods plaatsvonden en overweegt daartoe het volgende.
De wetenschap van [Verdachte] blijkt uit zijn verklaring ter zitting, dat hij op sommige momenten heeft gezien en/of geroken dat er hennep in een pakket zat. De beelden ondersteunen dat. De rechtbank leidt hieruit de wetenschap bij [Verdachte] af dat er sprake was van hennephandel. Dat [Verdachte] niet op alle momenten zelf zou hebben vastgesteld dat er softdrugs in pakketten zat, acht de rechtbank niet van belang. Zoals hierboven is vastgesteld, was er sprake van een bepaalde modus operandi. Dit in samenhang bezien met het feit dat [Verdachte] zelf heeft waargenomen dat er in sommige pakketten hennep zat, acht de rechtbank voldoende om te kunnen oordelen dat [Verdachte] ook bij de andere pakketten moet hebben geweten dat deze hennep bevatten.
Het betreft een feit van algemene bekendheid dat hennep een sterke geur met zich meebrengt. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte in de nabijheid van de pakketten hennep heeft gestaan en/of handelingen heeft verricht met betrekking tot deze pakketten. [Verdachte] moet een hennepgeur hebben geroken en wist aldus dat er sprake was van handel in hennep. Dat er een sterke geur in de loods aanwezig was, blijkt ook uit de camerabeelden waarop is te zien dat er na een transactie kennelijk luchtverfrisser in de loods werd gespoten, een handeling die kennelijk was bedoeld om de sterke geur in de loods te maskeren.
Tenlastegelegde feiten
De rechtbank overweegt meer toegespitst op de aan verdachte ten laste gelegde feiten het volgende.
44,58 kilo amfetamine (feit 1)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 15 maart 2019 vanuit de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur 44,48 kilogram amfetamine in de Santa Fé met Belgisch kenteken van [Naam 2] is gelegd, waarna deze richting de Belgische grens is gereden. [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] , [Verdachte] en [Medeverdachte 3] waren op dat moment in de loods aanwezig. Op camerabeelden is te zien dat papieren zakken en een groen-gele zak vanuit een Renault Traffic, met als bestuurder [Getuige 5] , worden overgeladen naar de Santa Fé. [Medeverdachte 1] zet de camera in de loods aan, laat de Renault Traffic binnen, pakt de groen-gele zak (de rechtbank begrijpt: tas) van de grond en legt deze in de Santa Fé. [Medeverdachte 2] en [Verdachte] groeten [Getuige 5] . Vervolgens staan ze samen met [Medeverdachte 3] bij het overhevelen van de tassen van de Santa Fé naar de Renault Traffic te kijken.
Zoals hierboven is overwogen kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [Verdachte] niet wist dat er amfetamine
verhandeld werd en dat er (dus) ook geen bewijs voor opzet is. De rechtbank deelt dit standpunt niet.
Op het moment dat de papieren zakken en de groen/gele tas van de ene naar de andere auto werden overgeladen, stond [Verdachte] daar letterlijk met zijn neus bovenop en heeft hij gezien dat er tassen in de kofferbak werden gezet. De verpakking van de amfetamine, te weten in doorzichtige bakken, betreft een duidelijk andere wijze van verpakken dan de wijze waarop de hennep werd verpakt. Immers waren de aangetroffen pakketten hennep aan de buitenzijde nog voorzien van zwarte tape. Bij het zien van deze pakketten, had [Verdachte] redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze pakketten iets anders bevatten dan softdrugs. Aan de hand van de beschrijving en afdrukken van de beelden in het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte deze verpakking ook daadwerkelijk heeft gezien nu niet is gebleken dat de papieren zakken en de groene/gele tas op dat moment open stonden. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte vol opzet had. Wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet.
Uit de beelden en de verklaring van [Medeverdachte 1] blijkt dat er kennelijk vooral softdrugs in de loods werden verhandeld. Gelet echter op het karakter van de handelingen die in de loods plaatsvonden, te weten de bij wet verboden handel in drugs, waarbij de drugs in een verborgen ruimte in de auto worden gelegd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat zich in de pakketten ook harddrugs konden bevinden ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Behalve het verschil in de wijze van verpakken was immers de modus operandi met betrekking tot deze handel gelijk aan die van de softdrugs. Op het moment dat je weet dat er handel in softdrugs wordt gedreven, aanvaard je, wanneer je jezelf niet van het tegendeel vergewist, bewust de aanmerkelijke kans, en neem je het risico, dat een pakket ook een andere variant kan bevatten, zoals harddrugs.
Uitvoer
Ook ten aanzien van de (verlengde) uitvoer is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ten minste voorwaardelijk opzet bij verdachte. De loods waar de drugs werd verhandeld, bevindt zich niet ver van de Belgische grens. Dit gegeven in samenhang bezien met het feit dat er een auto met Belgisch kenteken met een buitenlandse, Engels sprekende, bestuurder is gekomen om de pakketten mee te nemen, maakt dat er een aanmerkelijk risico bestaat dat deze met de pakketten in zijn auto de grens over zal gaan. Door zich met deze overdracht van drugs in te laten heeft [Verdachte] de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage leverde aan de (verlengde) uitvoer van amfetamine.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 44,58 kilo amfetamine.
1,06 kilo cocaïne (feit 1) en 144,73 kilo hash (feit 2)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 26 maart 2019 in de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur, in een Russische Audi met als bestuurder [Naam 3] , in verborgen ruimtes 144,73 kilo hash en 1,06 kilogram cocaïne is gelegd waarna dit voertuig op 27 maart 2019 te 07.35 uur de grensovergang bij België is gepasseerd. Vanuit de VW Golf van [Medeverdachte 1] worden pakketten in de buurt van de Audi op de grond van de loods gelegd. [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] , [Verdachte] en [Medeverdachte 3] waren op 26 maart 2019 in de loods aanwezig. Op de camerabeelden is waar te nemen dat [Medeverdachte 1] de VW Golf de loods in rijdt en [Naam 3] begroet. Na het arriveren van [Medeverdachte 1] , lopen [Verdachte] en [Medeverdachte 3] de loods in en begroeten [Naam 3] . Vervolgens pakken [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] en [Verdachte] pakketten uit de achterbak van de VW Golf en leggen deze op de grond van de loods naast de Russische Audi. [Medeverdachte 3] kijkt naar het uitladen van de pakketten. Nadat [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] , [Verdachte] en [Medeverdachte 3] de loods verlaten, worden de pakketten door [Naam 3] en twee onbekenden geopend, herverdeeld en herverpakt en in verborgen ruimtes in de Audi gelegd.
Zoals hierboven is overwogen kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen.
Voorts is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat [Verdachte] wist dat er sprake was van handel in softdrugs.
Ten aanzien van de harddrugs (1,06 kilo cocaïne):
Uit de beelden en de verklaring van [Medeverdachte 1] blijkt dat er kennelijk vooral softdrugs in de loods werden verhandeld. De softdrugs werden op dezelfde wijze verpakt als de cocaïne. Op het oog kon er aldus niet worden vastgesteld of het pakket hennep of cocaïne bevatte. Gelet echter op het karakter van de handelingen die in de loods plaatsvonden, te weten de bij wet verboden handel in softdrugs, is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van de cocaïne sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat zich in de pakketten ook harddrugs konden bevinden ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De modus operandi met betrekking tot deze handel was immers gelijk aan die van de softdrugs. De verdachten opereerden op dezelfde manier. Op het moment dat je weet dat er handel in softdrugs wordt gedreven, aanvaard je, wanneer je jezelf niet van het tegendeel vergewist, bewust de aanmerkelijke kans en neem je het risico dat een pakket ook een andere soort drugs kan bevatten, zoals cocaïne.
Uitvoer
Ook ten aanzien van de uitvoer is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. De loods waar de drugs werd verhandeld, bevindt zich niet ver van de Belgische grens. Dit gegeven in samenhang bezien met het feit dat er een auto met Russisch kenteken met een buitenlandse bestuurder die de Nederlandse taal niet sprak, uit de loods is weggereden, bestaat er een aanmerkelijke kans dat deze auto met de drugs de grens overgaat. [Verdachte] heeft deze aanmerkelijke kans dat de hash en de cocaïne uitgevoerd zouden worden aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 1,06 kilo cocaïne en 144,73 kilo hash.
16 kilo hennep
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [Getuige 1] , op 14 en 15 maart 2019, 16 kilo hennep naar de loods heeft gebracht. Op de camerabeelden is te zien dat op 14 maart 2019 een Renault met Bulgaars kenteken, met als bestuurder [Getuige 1] , de loods binnen komt gereden waarna een doos met een zwarte strijkzak aan [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] wordt overhandigd. Op 15 maart 2019 wordt [Getuige 1] wederom bij de loods gezie, waarbij er uit de Renault 7 dozen en een big bag worden gehaald en worden ingeladen in de Ford Mondeo van [Medeverdachte 4] .
Uit de verklaring van [Getuige 1] leidt de rechtbank voorts af dat hij op 14 maart 2019 1 kilo hennep als testmonster heeft gebracht en op 15 maart 2019 15 kilo hennep.
Zoals hierboven reeds is geconcludeerd, kunnen de handelingen als medeplegen worden gekwalificeerd. Op 14 maart 2019 kijken en ruiken [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] aan hetgeen in de zwarte strijkzak zit die uit de Renault van [Getuige 1] is gekomen. De zak wordt vervolgens meegenomen naar het kantoor waar alle aanwezigen, waaronder [Verdachte] , zich op dat moment bevinden. Wanneer deze de loods heeft verlaten, legt [Medeverdachte 1] de zwarte strijkzak weer in de loods. Op 15 maart 2019 zijn [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 2] en [Verdachte] wederom in de loods aanwezig. Die dag komt de Renault van [Getuige 1] de loods ingereden en worden er 7 dozen en een tas met opdruk Action uitgeladen. Op de beelden is onder meer te zien dat de verdachten de dozen openen, zwarte glimmende zakken er uit halen en deze vervolgens in de Ford Mondeo van [Medeverdachte 4] laden. Ook hier is wederom duidelijk sprake van samenwerking.
Voorts is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat [Verdachte] wist dat sprake was van handel in softdrugs.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van 16 kilo hennep.
Criminele organisatie
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen. Een betrokkene moet weten –in de zin van voorwaardelijke opzet- dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidenen concrete misdrijven is evenmin vereist. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, dat er in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 sprake is geweest van een gestructureerde samenwerking gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in als bedoeld in artikel 11, tweede en vierde lid en artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Uit de camerabeelden blijkt dat alle 7 in de tenlastelegging genoemde verdachten in de periode van 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019 zeer regelmatig, en sommigen zelfs vrijwel dagelijks, aanwezig zijn geweest in de loods aan de [Straatnaam] te Etten-Leur en dat zij daar, in wisselende samenstellingen, activiteiten hebben verricht die verband houden met de handel in hennep. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de handel niet beperkt bleef tot enkele dagen, maar dat sprake was van en een komen en gaan van leveranciers en afnemers en een continu proces van ontvangst en levering van partijen drugs, waarbij iedere genoemde verdachte gedurende de gehele periode op vele dagen was betrokken. Gedurende 54 observatiedagen werden 31 afzonderlijke transacties waargenomen tijdens 23 dagen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook de duurzaamheid van de organisatie.
Bijna dagelijks is op de camerabeelden te zien dat er handelingen worden verricht die te maken hebben met de handel in softdrugs, maar ook is gebleken dat sprake was van handel in harddrugs. Naast de feiten die aan verdachten in het onderzoek ‘Verdejo’ apart ten laste zijn gelegd, blijkt van veel meer handelingen en aanwezigheid van verdachte daarbij
.De rechtbank gaat er vanuit dat ook deze handelingen verband houden met de handel in drugs. Dat op deze momenten de pakketten niet zijn afgevangen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Op de beelden worden immers handelingen en gedragingen waargenomen, die vergelijkbaar zijn met gedragingen die zijn waargenomen met betrekking tot de afzonderlijk tenlastegelegde feiten en de pakketten die wel zijn afgevangen. Hierbij kan tevens worden vastgesteld dat niet alleen de handelingen maar ook de verpakkingen die op de beelden te zien zijn, gelijk zijn aan de verpakkingen zoals deze zijn gezien bij de bewezenverklaarde tenlastegelegde feiten. De rechtbank ziet gelet hierop dan ook geen enkele aanleiding om eraan te twijfelen dat de pakketten drugs bevatten en dat het ging om op deze drugs gerichte activiteiten waar verdachten zich op dat moment mee bezig hielden. Als deze gedragingen van [Verdachte] een andere activiteit behelsden dan hierboven geschetst, had het op de weg van [Verdachte] gelegen een verklaring hieromtrent te geven. [Verdachte] heeft dit echter nagelaten.
Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is van stelselmatige activiteiten met een vaste modus operandi, waarbij alle verdachten, in wisselende samenstellingen, actief waren betrokken met het doel drugs te verhandelen. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat handel in en de uitvoer van zowel soft-als harddrugs het oogmerk waren van de organisatie
.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen met betrekking tot softdrugs kunnen worden aangemerkt als te zijn begaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op het grote aantal transacties in een betrekkelijk korte tijd, de vaste manier van werken en de mate waarin de verdachten op elkaar zijn ingespeeld. Een en ander is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het erbij deden”, maar van professionals.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter.
Alle verdachten hebben in de tenlastegelegde periode deelgenomen aan deze organisatie. De bijdrage die verdachte leverde, is naar het oordeel van voldoende intensiteit en duur geweest, waardoor hij kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie volgt reeds uit de bewijsmiddelen.
Nu het dossier enkel camerabeelden bevat, kan, bij het ontbreken van een (voor het bewijs bruikbare) verklaring van verdachte en zijn medeverdachten, een duidelijke rolverdeling naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Met de officier van justitie is de rechtbank om deze reden van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [Verdachte] als leider van de organisatie fungeerde, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Wel kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat er sprake was van een structuur waarbij [Verdachte] wist wat er gedaan moest worden. Samen met de anderen wordt er op een geroutineerde wijze gezorgd dat de handelingen die op dat moment van hen worden verwacht, worden uitgevoerd.
Periode
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring de periode moet worden beperkt tot 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019, aangezien dit de periode betreft waarin de loods middels camerabeelden is geobserveerd.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. De aanleiding van het onderzoek ‘Verdejo’ is onder andere geweest, de controle van een Chrysler Grand Voyager met verborgen ruimtes en met als bestuurder [Naam 4] op 20 november 2018. Na het plaatsen van een peilbaken wordt dit voertuig op 26 en 27 november 2018 gezien aan de [Straatnaam] te Etten-Leur. Daarna werden de verdachten in het onderzoek ‘Verdejo’ op verschillende data bij de loods gezien. Tevens is waargenomen dat er auto’s af en aan rijden. Auto’s en bestuurders die te relateren zijn aan hennephandel. Op 8 januari 2019 werd op het adres van voornoemde [Naam 4] 38 kilo hennep en 1 kilo hash aangetroffen.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat er vanaf november 2018 handelingen en gedragingen zijn waargenomen, vergelijkbaar met gedragingen zoals gezien bij de feiten die ten laste zijn gelegd. Ondanks dat er niet bij alle waarnemingen sprake is geweest van een ‘afvang’, kan er naar het oordeel van de rechtbank wel worden bewezen dat er ook in de periode van november tot en met 21 februari 2019 al sprake was van drugshandel binnen een criminele organisatie waaraan [Verdachte] een bijdrage leverde.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Feit 5
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [Verdachte] zich in de periode van 1 december 2018 tot en met 15 april 2019 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 13.500,-.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het geldbedrag dat door verdachte is vervoerd en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet kan anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
[Verdachte] heeft contant een huurbedrag van € 13.500,- betaald, voornamelijk in geldbiljetten van € 500,-.
De hoogte van het contante geldbedrag dat is betaald en de wijze waarop het is betaald, namelijk voornamelijk met, in het legale betalingsverkeer ongebruikelijke, coupures van
€ 500,- leveren naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een vermoeden op dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag
[Verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij dit geld bij zijn bruiloft had gekregen van de gasten.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet en verifieerbaar is. De rechtbank acht deze verklaring bovendien hoogst onwaarschijnlijk. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de bruiloftsgasten dusdanig hoge bedragen cadeau hebben gegeven en daarbij deze ook nog in coupures van € 500,- hebben betaald. Enig inzicht in de (verdere) herkomst van het geldbedrag - zoals het verstrekken van gegevens over de personen van wie het geldbedrag afkomstig is - is door [Verdachte] niet gegeven.
Conclusie
Het door [Verdachte] geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen levert onvoldoende aanknopingspunten voor een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Feit 6
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Op basis van de verklaringen van verdachte en van getuige [Getuige 6] kan worden vastgesteld dat [Verdachte] bij de huur van het huis gebruik heeft gemaakt van een vals opgemaakte arbeidsovereenkomst en van een valse salarisspecificatie ten einde een woning te kunnen huren.
Dat er geen sprake was van misleiding omdat de verhuurder op de hoogte zou zijn geweest van de valsheid van de opgemaakte documenten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier worden opgemaakt. De enkele verklaring van [Verdachte] hieromtrent, acht de rechtbank onvoldoende. Niet valt niet in te zien welk belang een verhuurder zou hebben bij het verzoeken om valse documenten. Het betreffen documenten waar in het maatschappelijk verkeer betekenis aan wordt toegekend en die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Feit 7
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning van [Verdachte] op 15 april 2019 onrechtmatig ofwel disproportioneel zou zijn geweest. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Op het moment dat er een doorzoeking plaatsvond aan het woonadres van [Verdachte] , bestond er een verdenking van witwassen jegens [Naam 1] , de vrouw van verdachte. De rechter-commissaris heeft op basis van deze verdenking geoordeeld dat een doorzoeking gerechtvaardigd was en de doorzoeking geleid. Het enkele feit dat de doorzoeking is gedaan door veel verbalisanten, maakt de doorzoeking niet onrechtmatig of disproportioneel. Dat de doorzoeking plaatsvond op een voor [Naam 1] zeer onwenselijk moment maakt dat niet anders. Het standpunt van de verdediging, dat het uitnodigen voor een gesprek van verdachte [Naam 1] een voor de hand liggend alternatief was geweest voor de doorzoeking, deelt de rechtbank niet. Deze grief treft aldus geen doel.
Conclusie
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 11,98 kilo hennep.