ECLI:NL:RBZWB:2021:3613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
02-090890-19 en 02-044490-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Vliegenberg
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen

Op 19 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van verdovende middelen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 maart 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het verhandelen van 3,12 kilo hennep op 15 april 2019 en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in soft- en harddrugs van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk 3,12 kilo hennep voorhanden had en dat er voldoende bewijs was voor zijn deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden, getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen die een nauwe samenwerking tussen de verdachten aantoonde. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank achtte de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten voldoende onderbouwd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de criminele organisatie en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de samenleving. De rechtbank weigerde een geldboete op te leggen, maar benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-090890-19 en 02-044490-21 (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. Jonk, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
02-090890-19
verdachte op 15 april 2019 samen met anderen 3,12 kilo hennep verhandeld, vervoerd of voorhanden heeft gehad;
02-044490-21
Feit 1
verdachte in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het exporteren, verhandelen en voorhanden hebben van soft- en harddrugs;
Feit 2
verdachte op 25 november 2019 2,218 kilo hennep voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-090890-19
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen met anderen op 15 april 2019 3,12 kilo hennep voorhanden heeft gehad. Hij baseert zich daarbij op de camerabeelden, het aantreffen van de hennep en het verhoor van [getuige 1] .
02-044490-21
Feit 1
Dat sprake is van opzet en een samenwerkingsverband met een rolverdeling als onderdelen van een crimineel samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11b Opiumwet kan op basis van de camerabeelden en de verklaring van [getuige 2] worden vastgesteld. De beelden tonen een geroutineerde werkwijze binnen een professioneel samenwerkingsverband waarbij een rolverdeling tussen verdachten aanwezig is. De duurzaamheid van het samenwerkingsverband kan worden opgemaakt uit het onderzoek Verdejo en ook uit de in het dossier gevoegde stukken waaruit een tijdslijn naar voren komt die start in november 2015.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op
25 november 2019 2,2 kilo hasj heeft vervoerd dan wel aanwezig heeft gehad. [verdachte] wordt ter plaatse herkend, waarbij de overdracht van de hasj wordt waargenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verzoek horen getuigen
De verdediging heeft primair verzocht de zaak aan te houden voor het horen van de medeverdachten en [naam 3] Subsidiair dient dit verzoek als voorwaardelijk te gelden voor zover de verklaring van een van de verzochte getuigen door de rechtbank voor het bewijs zal worden gebruikt.
Inhoudelijk
02-090890-19
De verdediging verzoekt [verdachte] van dit feit vrij te spreken. De enkele aanwezigheid in een ruimte waar ook hennep aanwezig is, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van hennep. In het geval dat [verdachte] wel wist dat die hennep aanwezig was, heeft hij zich er niet mee bezig gehouden. Ook om deze reden dient [verdachte] van dit feit te worden vrijgesproken,
02-044490-21
Feit 1
De verdediging verzoekt [verdachte] vrij te spreken van deelname aan de criminele organisatie. De betrokkenheid bij hetgeen in de loods heeft plaatsgevonden laat zich samenvatten door het verrichten van een enkele hand- en spandienst en verder voornamelijk toekijken. Deze handelingen zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van deelname aan de criminele organisatie en zijn tevens van geen enkele waarde voor het vervullen van het oogmerk van de organisatie. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat [verdachte] opzet heeft gehad op deelname aan de organisatie.
Zo de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dient de periode van de tenlastelegging beperkt te worden tot de periode dat [verdachte] ook daadwerkelijk in de loods aanwezig is geweest.
Feit 2
De verdediging verzoekt [verdachte] van dit feit vrij te spreken aangezien [verdachte] op dat moment niet ter plaatse aanwezig kon zijn aangezien hij zijn opa van het vliegveld aan het halen was. Dat [verdachte] door verbalisant [verbalisant] is herkend berust op een vergissing. Buiten redelijke twijfel kan niet worden vastgesteld dat deze waarneming juist is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verzoek horen getuigen
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen af. De rechtbank ziet bij de beoordeling van de zaak in zijn geheel geen noodzaak de verzochte getuigen te horen.
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemeen
Het onderzoek “Verdejo” is op 1 februari 2019 aangevangen onder meer naar aanleiding van waarnemingen bij een loods aan de [adres 2] op 26 en 27 november 2018. Gezien werd dat een voertuig, waarin eerder bij een controle professioneel aangebrachte verborgen ruimtes en een cryptotelefoon waren aangetroffen (en welk voertuig vervolgens was voorzien van een baken), geparkeerd stond aan de [straatnaam] Later werd gezien dat ook andere voertuigen die te relateren waren aan hennephandel en voertuigen met tenaamgestelden en/of bestuurders met antecedenten op het gebied van de Opiumwet bij de [adres 2] kwamen, parkeerden en vertrokken.
Blijkens gegevens van de Kamer van Koophandel stond het bedrijf “ [naam 1] ” met als enig eigenaar [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) op genoemd adres geregistreerd. [medeverdachte 1] bleek antecedenten te hebben op het gebied van de
Opiumwet. Er werden geen bedrijfsactiviteiten bij de loods waargenomen.
Van 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019, werden camerabeelden opgenomen in de loods.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [medeverdachte 1] en de constateringen van de politie vast dat de loods niet werd gebruikt als autobedrijf
.Noch uit waarnemingen, noch uit boekhouding of enigerlei ander gegeven is gebleken dat er in de loods werkzaamheden in het kader van een autobedrijf werden uitgevoerd. De enkele verklaring van getuige [getuige 4] dat er een brug in de loods stond en dat hij wel eens heeft gezien dat er aan auto’s werd gesleuteld is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
Op basis van de omschrijving van deze beelden in de processen-verbaal van bevindingen camerabeelden, stelt de rechtbank vast dat alle verdachten in het onderzoek Verdejo op de camerabeelden te zien zijn.
Uit de beelden blijkt dat verdachten in de genoemde periode op meerdere momenten in wisselende samenstellingen in de loods aanwezig waren.
Uit de beschrijving van de camerabeelden komt ook duidelijk het beeld naar voren van een soepele samenwerking tussen de verdachten. Er is sprake van een modus operandi. Op momenten dat een derde de loods betreedt, treden verdachten als groep naar voren waarbij ieder zijn eigen rol vervult. Gezien wordt onder meer dat derden door de aanwezige verdachten worden begroet, de roldeuren worden gesloten, camera’s die zicht hebben op hetgeen buiten de loods plaatsvindt worden aangezet en worden bekeken, handschoenen worden aangedaan en er spullen worden overgeladen van de ene naar de andere auto. Sommige verdachten helpen daar dan bij en anderen staan ernaar te kijken. In wisselende samenstellingen worden handelingen door de verdachten verricht, die ook per moment en per verdachte kunnen variëren.
Handel in softdrugs
Op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn auto’s, waarvan gezien was dat deze uit de loods aan de [adres 2] kwamen rijden, afgevangen, waarna in die voertuigen softdrugs werden aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er in de loods in ieder geval gehandeld werd in softdrugs. De rechtbank wijst hierbij op de processen-verbaal van bevindingen van de camerabeelden, de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie dat de loods werd gebruikt als overslagplaats voor hennep, de verklaringen van getuigen [getuige 3] , [getuige 1] en [getuige 2] en de processen-verbaal onderzoek verdovende middelen.
(Mede)plegen
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachten bij deze handel in softdrugs betrokken zijn geweest en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, waaruit hun rol heeft bestaan. Vanwege het hiervoor geschetste beeld dat volgt uit de camerabeelden, waarbij de verdachten op verschillende momenten en in wisselende samenstellingen in de loods aanwezig waren, beoordeelt de rechtbank deze vraag aan de hand van het beoordelingskader van het tenlastegelegde medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in vereniging’ is vereist dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij vooral op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Niet is vereist dat een verdachte de gehele delictsomschrijving vervult, ook zonder dat verdachte uitvoeringshandelingen verricht, kan hij onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Dit moet worden beoordeeld aan de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. Bovendien moet blijken dat het opzet van de verdachte zowel op de feitelijke gedraging als op – in dit geval – de handel in drugs was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de strafbare handelingen ten aanzien van de softdrugs pleegde in vereniging met anderen. Er werd dusdanig als groep opgetreden dat dit kan worden geduid als een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachten waren in wisselende samenstelling vaak in een loods aanwezig, kennelijk met de bedoeling een bijdrage aan de handel in drugs te leveren. Als groep zijn op veel momenten handelingen verricht: rolluiken gaan dicht, camera’s gaan aan, mensen begroeten elkaar en pakketten worden uitgeladen, de inhoud wordt gekeurd door ruiken en bekijken en - soms na te zijn omgepakt - in een ander voertuig geladen. Op een oppervlakte van slechts enkele vierkante meters, staan verdachten allemaal (en soms letterlijk) met hun neus boven op deze handelingen, die worden verricht voor, tijdens en/of nadat er een derde de loods in komt gereden. De aandacht van alle aanwezigen richt zich op hetgeen er op dat moment in de loods plaatsvindt. Deze feiten en omstandigheden, te zien gedurende de gehele periode van observatie, in onderling verband en in samenhang te zien, vertonen een nauwe samenwerking waarbij men klaarblijkelijk helemaal op elkaar is ingespeeld. Kennelijk was het voor een ieder duidelijk wat er door wie moest gebeuren en werd daar ook naar gehandeld zonder dat hierover overleg ter plaatse nodig was. Het kan niet anders zijn dan dat dit na onderlinge afstemming plaatsvond. Ook wanneer de bijdrage van een verdachte op enig moment enkel bestond uit het op korte afstand toekijken, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het terugkerende patroon en de genoemde omstandigheden waarbij deze verdachten op andere momenten wel een actieve bijdrage hadden, sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen. Verdachten waren (behoudens die gevallen waarin de rechtbank ten aanzien van en bepaalde verdachte tot vrijspraak komt) met maar één doel samen aanwezig in de loods, namelijk om de handel in drugs soepel te laten verlopen en zij traden als zodanig ook als groep op jegens de andere bezoekers van de loods.
Dat verdachten er enkel waren om te chillen zonder dat zij ook daadwerkelijk een rol hadden, zoals door en aantal verdachten is gesteld, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Naast het feit dat uit de camerabeelden een ander beeld naar voren komt, is het ook moeilijk te rijmen met de handel in softdrugs die in de loods plaatsvond. Handel in drugs gaat gepaard met grote risico’s, vanwege de waarde die dergelijke stoffen vertegenwoordigen en vanwege de veelal grote contante geldbedragen die hiermee gemoeid zijn. Gelet hierop zal men er alles aan doen om ontdekking door de politie of concurrenten te voorkomen. Dit betekent dat om dit risico zo klein mogelijk te houden enkel rechtstreeks betrokkenen tot dit proces zullen worden toegelaten. Pottenkijkers die enkel in de loods aanwezig zijn om te chillen zullen daarbij niet worden getolereerd.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] ook wetenschap had van de aard van de activiteiten die in de loods plaatsvonden en overweegt daartoe het volgende.
Het betreft een feit van algemene bekendheid dat hennep een sterke geur met zich meebrengt. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte in de nabijheid van de pakketten hennep heeft gestaan en/of handelingen heeft verricht met betrekking tot deze pakketten. [verdachte] moet een hennepgeur hebben geroken en wist aldus dat er sprake was van handel in hennep. Dat er een sterke geur in de loods aanwezig was, blijkt ook uit de camerabeelden waarop is te zien dat er na een transactie kennelijk luchtverfrisser in de loods werd gespoten, een handeling die kennelijk was bedoeld om de sterke geur in de loods te maskeren.
Daarbij zijn er in de auto van [verdachte] onder de bijrijdersstoel aantekeningen aangetroffen met hoeveelheden en de termen ‘nat’ en ‘droog’. Ook de vermelding van deze in de hennephandel gebruikte termen duidt op wetenschap bij [verdachte] dat er sprake was van hennep. Verdachte heeft er geen andere verklaring voor gegeven.
Tenlastegelegde feiten
De rechtbank overweegt meer toegespitst op de aan verdachte ten laste gelegde feiten het volgende.
02-090890-19
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 15 april 2019 in een Volkswagen Passat met als bestuurder [getuige 1] , 3,12 kilo hennep is aangetroffen. Op de camerabeelden van de loods aan de [adres 2] is te zien dat de VW Passat die dag de loods in reed. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] voegen zich vervolgens bij [getuige 1] , waarna op de beelden is te zien dat alle verdachten met de strijkzakken in de weer gaan. Een doorzichtige zak wordt vervolgens in een zilveren strijkzak in een rode koffer gedaan. In de loods wordt door de politie binnengetreden, waarna er in de kofferbak van de VW Passat 3,12 kilo hennep wordt aangetroffen. De verklaring van [getuige 1] bevestigt hetgeen op de beelden is waar te nemen.
Zoals hierboven reeds is overwogen kwalificeert de rechtbank deze handelingen als medeplegen. In dit geval is te zien dat er strijkzakken naar beneden worden gegooid, dat ze worden opgepakt en opengehouden. Alle aanwezigen hebben hier een actieve rol gespeeld, waarbij een duidelijke samenwerking is waar te nemen.
Voorts is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat [verdachte] wist dat er sprake was van handel in softdrugs.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 15 april 2019 in vereniging met anderen 3,12 kilo hennep voorhanden heeft gehad.
02-044490-21
Feit 1
Criminele organisatie
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen. Een betrokkene moet weten –in de zin van voorwaardelijke opzet- dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidenen concrete misdrijven is evenmin vereist. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, dat er in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 sprake is geweest van een gestructureerde samenwerking gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in als bedoeld in artikel 11, tweede en vierde lid en artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Uit de camerabeelden blijkt dat alle 7 in de tenlastelegging genoemde verdachten in de periode van 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019 zeer regelmatig, en sommigen zelfs vrijwel dagelijks, aanwezig zijn geweest in de loods aan de [adres 2] en dat zij daar, in wisselende samenstellingen, activiteiten hebben verricht die verband houden met de handel in hennep. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de handel niet beperkt bleef tot enkele dagen, maar dat sprake was van en een komen en gaan van leveranciers en afnemers en een continu proces van ontvangst en levering van partijen drugs, waarbij iedere genoemde verdachte gedurende de gehele periode op vele dagen was betrokken. Gedurende 54 observatiedagen werden 31 afzonderlijke transacties waargenomen tijdens 23 dagen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook de duurzaamheid van de organisatie.
Bijna dagelijks is op de camerabeelden te zien dat er handelingen worden verricht die te maken hebben met de handel in softdrugs, maar ook is gebleken dat sprake was van handel in harddrugs. Naast de feiten die aan verdachten in het onderzoek ‘Verdejo’ apart ten laste zijn gelegd, blijkt van veel meer handelingen en aanwezigheid van verdachte daarbij
.De rechtbank gaat er vanuit dat ook deze handelingen verband houden met de handel in drugs. Dat op deze momenten de pakketten niet zijn afgevangen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Op de beelden worden immers handelingen en gedragingen waargenomen, die vergelijkbaar zijn met gedragingen die zijn waargenomen met betrekking tot de afzonderlijk tenlastegelegde feiten en de pakketten die wel zijn afgevangen. Hierbij kan tevens worden vastgesteld dat niet alleen de handelingen maar ook de verpakkingen die op de beelden te zien zijn, gelijk zijn aan de verpakkingen zoals deze zijn gezien bij de bewezenverklaarde tenlastegelegde feiten. De rechtbank ziet gelet hierop dan ook geen enkele aanleiding om eraan te twijfelen dat de pakketten drugs bevatten en dat het ging om op deze drugs gerichte activiteiten waar verdachten zich op dat moment mee bezig hielden. Als deze gedragingen van [verdachte] een andere activiteit behelsden dan hierboven geschetst, had het op de weg van [verdachte] gelegen een verklaring hieromtrent te geven. [verdachte] heeft dit echter nagelaten.
Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is van stelselmatige activiteiten met een vaste modus operandi, waarbij alle verdachten, in wisselende samenstellingen, actief waren betrokken met het doel drugs te verhandelen. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat handel in en de uitvoer van zowel soft-als harddrugs het oogmerk waren van de organisatie
.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen met betrekking tot softdrugs kunnen worden aangemerkt als te zijn begaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, gelet op het grote aantal transacties in een betrekkelijk korte tijd, de vaste manier van werken en de mate waarin de verdachten op elkaar zijn ingespeeld. Een en ander is duidelijk niet het werk geweest van personen die “het erbij deden”, maar van professionals.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter.
Alle verdachten hebben in de tenlastegelegde periode deelgenomen aan deze organisatie. De bijdrage die verdachte leverde, is naar het oordeel van voldoende intensiteit en duur geweest, waardoor hij kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie volgt reeds uit de bewijsmiddelen.
Nu het dossier enkel camerabeelden bevat, kan, bij het ontbreken van een (voor het bewijs bruikbare) verklaring van verdachte en zijn medeverdachten, een duidelijke rolverdeling naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Wel kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat er sprake was van een structuur waarbij [verdachte] wist wat er gedaan moest worden. Samen met de anderen wordt er op een geroutineerde wijze gezorgd dat de handelingen die op dat moment van hen worden verwacht, worden uitgevoerd. Dat aan [verdachte] niet afzonderlijk de handel in, en de uitvoer of het voorhanden hebben van harddrugs ten laste is gelegd, doet niet af aan het oordeel dat [verdachte] deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich ook bezighield met de handel in harddrugs zodat ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard. Het is immers niet noodzakelijk dat iedere deelnemer opzet heeft gehad op en een bijdrage heeft geleverd aan alle door de organisatie beoogde misdrijven.
Periode
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring de periode moet worden beperkt tot 21 februari 2019 tot en met 15 april 2019, aangezien dit de periode betreft waarin de loods middels camerabeelden is geobserveerd.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. De aanleiding van het onderzoek ‘Verdejo’ is onder andere geweest, de controle van een Chrysler Grand Voyager met verborgen ruimtes en met als bestuurder [naam 2] op 20 november 2018. Na het plaatsen van een peilbaken wordt dit voertuig op 26 en 27 november 2018 gezien aan de [adres 2] . Daarna werden de verdachten in het onderzoek ‘Verdejo’ op verschillende data bij de loods gezien. Tevens is waargenomen dat er auto’s af en aan rijden. Auto’s en bestuurders die te relateren zijn aan hennephandel. Op 8 januari 2019 werd op het adres van voornoemde [naam 2] 38 kilo hennep en 1 kilo hash aangetroffen.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat er vanaf november 2018 handelingen en gedragingen zijn waargenomen, vergelijkbaar met gedragingen zoals gezien bij de feiten die ten laste zijn gelegd. Ondanks dat er niet bij alle waarnemingen sprake is geweest van een ‘afvang’, kan er naar het oordeel van de rechtbank wel worden bewezen dat er ook in de periode van november tot en met 21 februari 2019 al sprake was van drugshandel binnen een criminele organisatie waaraan [verdachte] een bijdrage leverde.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen/verstrekken en/of afleveren van 2.218 gram hasjiesj.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de ambtshalve herkenning door verbalisant [verbalisant] . Naar het oordeel van de rechtbank kan uit niets worden opgemaakt dat er sprake zou van een vergissing bij [verbalisant] . Integendeel, bij de rechter-commissaris bevestigt hij de herkenning.
De verklaring van [verdachte] dat hij het niet kan zijn geweest omdat hij zijn opa van het vliegveld heeft opgehaald die dag, volgt de rechtbank niet. Naast het feit dat [verdachte] rijkelijk laat hierover heeft verklaard, is het ticket met daarop de vluchttijden van opa hiervoor onvoldoende. Hieruit kan immers niet worden opgemaakt dat [verdachte] ook daadwerkelijk degene is geweest die zijn opa heeft opgehaald.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt het verkopen/verstrekken en/of afleveren van 2.218 gram hasjiesj.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-090890-19
op 15 april 2019 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 3,12 kilo hennep
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
02-044490-21
Feit 1
in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019 te Etten-Leur heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit
hem verdachte enmedeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede enderde en vierde en vijfde lid, namelijk (in de uitoefening van een
bedrijf of beroep) opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 aanhef en
onder A en B en C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van:
- grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- grote hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan
geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
en
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde
en vijfde lid, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en B en C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van:
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op 25 november 2019 te Roosendaal opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van 2.218 gram, hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De tenlastelegging bevatte kennelijke taal-/schrijffouten, die in de bewezenverklaring zijn hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast vordert hij een geldboete ter hoogte van € 24.000,- subsidiair één jaar hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarnaast eventueel oplegging van een werkstraf.
Daarnaast wordt verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis voort te zetten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft gedurende een periode van bijna vijf maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op de handel in en export van softdrugs (hennep/hash) harddrugs (amfetamine/cocaïne). Daarnaast is ook het voorhanden hebben van 3,12 kilo hennep bewezen en heeft [verdachte] zich, tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, schuldig gemaakt aan het leveren van nog eens ruim 2 kilo hash. Het samenwerkingsverband fungeerde als tussenhandelaar tussen de teler/producent en de afnemer van de drugs en de werkwijze van de deelnemers aan deze organisatie komt op de rechtbank professioneel over. De organisatie werkte als een geoliede machine en het kan niet anders dan dat daar veel geld in om ging. Dat dit ook daadwerkelijk het geval was volgt ook uit de verklaring van [getuige 2] .
Door de uitvoer van drugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden en kunnen de uitvoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne en amfetamine stoffen zijn die verslavend werken, schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en waarvan het gebruik vanwege de randverschijnselen schade voor de samenleving in Nederland en in het buitenland oplevert. De handel en het gebruik van deze verdovende middelen brengen vele vormen van (zware) criminaliteit met zich mee. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte aan, ook omdat hij kennelijk vanuit financiële motieven heeft gehandeld en zich niet om deze gevolgen heeft bekommerd. Ook softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade aan de gezondheid. Dit is dan ook de reden dat de verstrekking van softdrugs is in Nederland aan banden gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Ook het gegeven dat naar het oordeel van de rechtbank is gehandeld vanuit een beroep of bedrijf acht de rechtbank strafverzwarend. Daar staat tegenover dat [verdachte] niet bij alle transacties aanwezig was en houdt de rechtbank rekening met de rol die [verdachte] in deze vervulde. Bij 11 van de 31 transacties wordt [verdachte] op de camerabeelden waargenomen waarbij de rol van [verdachte] kleiner lijkt te zijn dan die van enkele andere leden.
Op 6 december 2019 is er een reclasseringsrapportage opgemaakt. Door de reclassering wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De rechtbank ziet geen reden van dit advies af te wijken.
Uit de justitiële documentatie van [verdachte] blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor overtreding van de Opiumwet. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis voor het voorhanden hebben van 3,12 kilo hennep, heeft hij zich echter wederom schuldig gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet. Kennelijk heeft de waarschuwing niet voor hem gewerkt en dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten maakt dat hier slechts één straf op zijn plaats is, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een enige duur. Zij acht dit ook noodzakelijk. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van de periode dat [verdachte] in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is. De rechtbank ziet, met name gezien de ernst van de feiten, geen mogelijkheid de gevangenisstraf te beperken tot het voorarrest. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een geldboete op te leggen.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst tot aan de dag van de uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding het bevel tot voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, gezien de aard en duur van de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-090890-19
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
02-044490-21
feit 1
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid en vijfde lid en artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet;
feit 2
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een Audi, kenteken [kenteken] en bromfiets.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Vliegenberg en mr. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2021.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen