Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten en griffierecht
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag loonheffingen en een boetebeschikking. De inspecteur had aan de belanghebbende over het tijdvak van 1 december 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag opgelegd van € 262.790, alsook een boete van € 5.278. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de belanghebbende de verschuldigde loonheffing niet had afgedragen na de afkoop van een pensioen in eigen beheer van de directeur-grootaandeelhouder (dga). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete, maar de inspecteur handhaafde zijn eerdere beslissing. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de hoorplicht had geschonden door de belanghebbende niet te horen voordat hij uitspraak deed op het bezwaar. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar handhaafde de naheffingsaanslag en verminderde de boete tot € 2.500. De rechtbank gelastte tevens dat de inspecteur het betaalde griffierecht van € 338 aan de belanghebbende vergoedt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2021.