ECLI:NL:RBZWB:2021:3642

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5234
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. P.C. van der Vegt
  • mr. J.M. van der Vegt
  • mr. H.J. Cosijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag loonheffingen en boetebeschikking in verband met afkoop pensioen in eigen beheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag loonheffingen en een boetebeschikking. De inspecteur had aan de belanghebbende over het tijdvak van 1 december 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag opgelegd van € 262.790, alsook een boete van € 5.278. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de belanghebbende de verschuldigde loonheffing niet had afgedragen na de afkoop van een pensioen in eigen beheer van de directeur-grootaandeelhouder (dga). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete, maar de inspecteur handhaafde zijn eerdere beslissing. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de hoorplicht had geschonden door de belanghebbende niet te horen voordat hij uitspraak deed op het bezwaar. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar handhaafde de naheffingsaanslag en verminderde de boete tot € 2.500. De rechtbank gelastte tevens dat de inspecteur het betaalde griffierecht van € 338 aan de belanghebbende vergoedt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/5234
uitspraak van 16 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 december 2017 tot en met 31 december 2017, met dagtekening 22 februari 2018 en aanslagnummer [aanslagnummer] , een naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 262.790 opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikking een boete van € 5.278 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2018 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 augustus 2018, ontvangen bij de rechtbank op 2 augustus 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord [directeur/aandeelhouder] , namens belanghebbende, en [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , namens de inspecteur.
1.6.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft aan haar directeur en enig aandeelhouder [directeur/aandeelhouder] (hierna: de dga) een pensioentoezegging in eigen beheer gedaan.
2.2.
In de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende van [datum] 2017 is besloten om het pensioen in eigen beheer per [datum] 2017 af te kopen.
2.3.
Belanghebbende en de dga hebben hiertoe op [datum] 2017 een “Overeenkomst afkoop pensioen in eigen beheer” opgemaakt. De fiscale balanswaarde van de pensioenaanspraak is door partijen vastgesteld op € 733.759.
2.4.
De dga heeft met dagtekening [datum] 2017 een zogenaamd “Informatieformulier Afkoop of omzetting van pensioen in eigen beheer” ingediend, waarin hij de inspecteur informeert over de gefaciliteerde afkoop van het pensioen per [datum] 2017.
2.5.
Op 10 januari 2018 doet belanghebbende een eerste aangifte loonheffingen over het tijdvak 1 december 2017 tot en met 31 december 2017, naar een bedrag aan loonheffingen van nihil.
2.6.
Op 16 januari 2018 doet belanghebbende in verband met de afkoop van het pensioen een tweede aangifte loonheffingen over het tijdvak 1 december 2017 tot en met 31 december 2017, naar een bedrag aan loonheffingen van € 262.790.
2.7.
Met dagtekening 2 februari 2018 stuurt de inspecteur een ontvangstbevestiging van het onder 2.4 vermelde informatieformulier. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Hoe het informatieformulier zal worden behandeld, hangt af van de gemaakt keuze.
Heeft u gekozen voor gefaciliteerde afkoop, houdt dan rekening met de afdracht van de verschuldigde loonheffing in het tijdvak waarbinnen het moment van afkoop valt.
(…)
De pensioen-bv, die het pensioen in eigen beheer van de directeur-grootaandeelhouder beheert, moet aangifte loonheffingen doen voor afkoop.”
2.8.
Omdat afdracht van de verschuldigde loonheffingen van € 262.790 uitbleef, heeft de inspecteur met dagtekening 22 februari 2018 voor dit bedrag een naheffingsaanslag opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikking een betalingsverzuimboete van € 5.278 opgelegd.
2.9.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en boetebeschikking. Belanghebbende heeft verzocht om te worden gehoord.
2.10.
In juni 2018 hebben twee telefoongesprekken plaatsgevonden tussen de dga en de inspecteur. In een brief van 18 juni 2018 schrijft belanghebbende onder meer dat de inspecteur voornemens was op 19 juni 2018 een hoorzitting betreffende het bezwaar te houden, maar dat deze hoorzitting volgens belanghebbende geen zin heeft en dat namens belanghebbende dan ook niemand aanwezig zal zijn.
2.11.
De inspecteur heeft vervolgens, zonder belanghebbende te horen, op 22 juni 2018 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij de naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn gehandhaafd. In de uitspraak is het volgende vermeld onder het kopje “Horen”:
“Ik heb u niet gehoord, omdat u in uw brief van 18 juni jl. aangaf dat horen geen zin heeft.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en boetebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en tot toewijzing van de door hem ingenomen stellingen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, handhaving van de naheffingsaanslag en vermindering van de boete tot € 2.500.

4.Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De door belanghebbende aangevoerde grieven hebben voornamelijk betrekking op de invordering van de naheffingsaanslag en boete. De rechtbank stelt voorop dat de belastingrechter op grond van de wet en regelgeving de hoogte van de aanslag en boete dient te beoordelen en niet bevoegd is te oordelen over de (wijze van) invordering van belastingschulden. Belanghebbende kan verzoeken om een betalingsregeling met de ontvanger van belastingdienst. De civiele rechter is als restrechter bevoegd bij geschillen met de ontvanger over invorderingsmaatregelen. Eventuele betalingsproblemen waar belanghebbende voor wordt gesteld doen niet af aan de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag.
De onderhavige procedure betreft uitsluitend de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
4.2.
De naheffingsaanslag is op grond van artikel 19 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) opgelegd omdat belanghebbende de aangegeven loonheffing niet heeft afgedragen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de (hoogte van) de naheffingsaanslag. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen gronden voor vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag.
4.3.
De inspecteur heeft op grond van artikel 67c, eerste lid, van de AWR een verzuimboete opgelegd van € 5.278, omdat belanghebbende de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen niet heeft betaald. Ter zitting zijn partijen alsnog tot overeenstemming gekomen in die zin dat de boete moet worden verminderd tot € 2.500.
4.4.
Belanghebbende heeft ook nog geklaagd over de wijze waarop het bezwaar door de inspecteur is behandeld. Belanghebbende stelt dat zij graag gehoord wilde worden; zij wilde (bij monde van haar dga) in gesprek gaan over de betaling en invordering van de belastingschuld. De dga heeft over de telefoongesprekken van juni 2018 verklaard dat hij tegen een muur opliep, dat de inspecteur hem steeds afkapte en dat hij onvoldoende gelegenheid kreeg om de zaak nader te bespreken met zijn belastingadviseur voor een hoorzitting. Nu de hoorzitting door de gestelde korte termijn niet op goede wijze zou kunnen worden voorbereid door de dga en zijn belastingadviseur, en de inspecteur te kennen gaf niet van standpunt te zullen veranderen, concludeerde de dga dat een hoorzitting geen zin zou hebben. De inspecteur heeft verklaard zich in de door de dga geschetste omstandigheden niet te herkennen.
4.5.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te horen. Anders dan de inspecteur meent, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van haar recht om te worden gehoord. Dit zou anders kunnen liggen in een situatie dat een belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak telefonisch voldoende heeft toegelicht en daarom afziet van een hoorgesprek. Maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden, zodat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. Voor dat geval heeft belanghebbende verzocht om terugwijzing naar de inspecteur, om alsnog te worden gehoord. Ter zitting is echter duidelijk geworden dat het belanghebbende uitsluitend te doen is om de invordering van de belastingschuld. Zoals reeds eerder overwogen valt de invordering echter buiten de grenzen van deze procedure. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen redelijk belang bestaat bij terugwijzing naar de inspecteur; de rechtbank zal zelf in de zaak voorzien.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is, dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, dat de naheffingsaanslag in stand blijft en dat de boete wordt verminderd naar € 2.500.

5.Proceskosten en griffierecht

De rechtbank vindt geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, omdat belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard af te zien van een proceskostenvergoeding. Wel bestaat er aanleiding de inspecteur te gelasten het betaalde griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond;
- vermindert de boetebeschikking naar een bedrag van € 2.500;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. P.C. van der Vegt, voorzitter, mr. J.M. van der Vegt en mr. H.J. Cosijn, in aanwezigheid van drs. M.A.M. van den Broek, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De griffier, De rechter,
drs. M.A.M. van den Broek mr. drs. P.C. van der Vegt
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer (plaatsvervanger) werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.