ECLI:NL:RBZWB:2021:3649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
C/02/386671 JE RK 21-1236
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en toewijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, aangeduid als [minderjarige] en [minderjarige2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met als doel de ontwikkeling van de minderjarigen te beschermen tegen de onveilige situatie die is ontstaan door de spanningen en conflicten tussen de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie, waarbij de ouders niet in staat zijn om adequaat samen te werken en de noodzakelijke hulpverlening niet op gang is gekomen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, maar de duur voorlopig beperkt tot drie maanden, om te kunnen toetsen of de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, snel een jeugdzorgwerker kan aanstellen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI binnen vijf werkdagen na de aanwijzing een jeugdzorgwerker moet aanwijzen en dat de voortgang van de ondertoezichtstelling nauwlettend in de gaten gehouden zal worden. De ouders hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening en zijn bereid om mee te werken aan het traject 'Kinderen in de knel'. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en monitoring van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/386671 / JE RK 21-1236
Datum uitspraak: 23 juni 2021

Beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen de Raad,
locatie Breda,
betreffende

[minderjarige] ,

hierna te noemen [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

[minderjarige2] ,

hierna te noemen [minderjarige2] ,
geboren op [geboortedatum1] te [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden:

[minderjarige] , voornoemd,

[moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
bijgestaan door mr. R. Joosen, advocaat te Dongen.
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] ,
bijgestaan door mr. Smulders,

STICHTING JEUGSBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Roosendaal.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 8 juni 2021, ingekomen bij de griffie op 10 juni 2021;
- de brief met bijlage van de Raad van 15 juni 2021;
- de stelbrief van de advocaat van de moeder van 16 juni 2021;
- de brief van [minderjarige] die de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
Op 23 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] en [minderjarige2] , hierna samen aangeduid met: de minderjarigen, wordt uitgevoerd door de moeder.
De minderjarigen wonen bij de moeder.
De vader is de stiefvader van [minderjarige] en de biologische vader van [minderjarige2] .

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de verzoeker

Ter nadere toelichting op het verzoek, voert de vertegenwoordigster van de Raad bij de mondelinge behandeling aan dat er veel spanningen en ruzies zijn tussen de moeder en de vader en dat zij naar elkaar toe heftige beschuldigingen uiten. De Raad heeft weinig inzicht gekregen in hoe het met de minderjarigen gaat; er is geen zicht op welk impact de ingrijpende gebeurtenissen en aanhoudende onveiligheid op hun ontwikkeling heeft gehad. Het is een positieve ontwikkeling dat de moeder en de vader het ouderschapsplan nakomen. Deze ontwikkeling is nog wel pril. Het nakomen van dat plan zorgt voor rust en duidelijkheid bij [minderjarige2] . Op dit moment zijn er geen andere gecertificeerde instellingen die ruimte hebben om de uitvoering van de ondertoezichtstelling op zich te nemen. Daarom volhardt de Raad in zijn verzoek om toch de GI te belasten met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. In deze zaak is het prettig dat de vader en de moeder hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Deze hulpverlening verloopt goed, maar is echter niet voldoende om in het vrijwillig kader alles in goede banen te kunnen leiden. De ouders kunnen in de komende weken alvast doorgaan met de hulpverlening van het CJG, tot het moment dat een jeugdzorgwerker van de GI beschikbaar is. Daarna is het aan de GI om te beoordelen of er verder kan worden gegaan met het CJG. Dat zou voor de hand liggen als die hulpverlening nog steeds adequaat is. Of dat zo is moet de GI het beoordelen. Het is goed om te horen dat het CJG heeft aangegeven deels de regie te willen voeren om zo het traject ‘Kinderen in de knel’ op te starten. Een van de doelen die de GI dient na te streven is zicht krijgen op de opvoedingsomgeving en de pedagogische vaardigheden bij met name de moeder.

Het standpunt van de belanghebbenden

[minderjarige] heeft de kinderrechter middels haar voornoemde brief laten weten dat zij het goed vindt dat er een ondertoezichtstelling komt.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de moeder achter een ondertoezichtstelling staat. De moeder wil graag dat er een jeugdzorgwerker komt om de regie te voeren. Zij wil meewerken aan het traject ‘Kinderen uit de knel’. De afgelopen periode zijn er geen incidenten geweest tussen de moeder en de vader. Het ouderschapsplan voor [minderjarige2] is opgesteld, wat hem rust en structuur brengt. De overdrachtsmomenten gaan via school of worden begeleid. De vader heeft een verzoek bij de rechtbank ingediend, waarin hij verzoekt om ook te worden belast met het gezag over [minderjarige2] . De moeder heeft hier nog twijfels over. Op dit moment is er geen omgang tussen de vader en [minderjarige] . De moeder geeft aan dat zij meer hulpverlening nodig heeft dan het CJG kan bieden. Zij is bereid om door te gaan met het hulpverleningstraject van het CJG. De biologische vader van [minderjarige] is niet in beeld.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat ook de vader achter een ondertoezichtstelling staat. Ook hij wil meewerken aan het traject ‘Kinderen uit de knel’. De vader maakt zich zorgen om de veiligheid van [minderjarige2] en is bang dat de moeder hem meeneemt naar het buitenland. Het ouderschapsplan wordt deels nagekomen. Sinds december 2020 verblijft [minderjarige2] in overleg met de hulpverlening meer dan de helft van de week bij de vader. Ook de vader wil vooralsnog doorgaan met het CJG. Ook hij geeft aan dat er meer hulp nodig is dan het CJG kan bieden. Ten slotte benadrukt de advocaat van de vader dat er zorgen zijn over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, dit gezien de recente berichten over de opnamestop van de GI. Als er geen jeugdzorgwerker beschikbaar is moet er worden gekeken naar een andere GI.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij hebben al gedurende een lange tijd last van de oplopende spanningen en conflicten tussen de moeder en de vader. Zij zijn niet in staat om met elkaar op ouderniveau te communiceren en samen te werken. Dit is onder meer te merken bij de wisselmomenten ten behoeve van de omgang. Het is de ouders niet gelukt om in het vrijwillig kader de situatie voor de minderjarigen duurzaam te verbeteren en de noodzakelijke hulpverlening op gang te brengen. De moeder en de vader staan achter de ondertoezichtstelling en zijn bereid hieraan mee te werken. Ook zij zien in dat de hulpverlening in het vrijwillig kader niet adequaat is. Het standpunt van de Raad wordt onderschreven dat er onvoldoende zicht is op de opvoedingsomgeving en de opvoedingsvaardigheden van vooral de moeder. Zo zijn er zorgen over de benaderingswijze van de moeder naar de minderjarigen. Zij zou hen hardhandig opvoeden, wat door het CJG en de vader wordt gerelateerd aan haar culturele achtergrond. Opvoedcoaching is in de situatie van de moeder onvoldoende van de grond gekomen. Ook de vader is vanuit zijn verleden gewend aan huiselijk geweld en geneigd om met forse stem en harde hand op te voeden. De kinderrechter zal gelet op het voorgaande het verzoek van de Raad toewijzen, zoals na te melden.
Als doelen voor de minderjarigen worden gesteld:
Zij groeien op in een veilige, ontspannen en stabiele opvoedomgeving.
Zij zijn geen getuigen meer van spanningsvolle overdrachtsmomenten of conflicten tussen de vader en de moeder.
[minderjarige2] heeft een onbelast, fijn contact met de vader en de moeder en krijgt van hen de emotionele toestemming en boodschap het ook fijn te mogen hebben bij de andere ouder. Dit houdt voor de vader en de moeder in dat zij neutraal/positief praten over de andere ouder. Zij praten niet negatief over elkaar in aanwezigheid van (een van) de minderjarigen.
De moeder en de vader accepteren hulpverlening voor zichzelf en de minderjarigen in de vorm van ouderschapsbemiddeling gericht op het vormgeven aan gezamenlijk ouderschap. Dit betreft het traject ‘Kinderen uit de knel’ van De Viersprong, waarvoor zij inmiddels door het CJG zijn aangemeld.
De minderjarigen krijgen passende hulp in het verwerken en hanteren van de ingewikkelde situatie tussen de moeder en de vader.
De vader en de moeder hebben inzicht op de impact van de complexe scheiding op de minderjarigen. Zij passen hun handelen hierop aan.
De vader en de moeder accepteren individuele psychische begeleiding om hun traumatische ervaringen te verwerken.
Er dient zicht te komen op de opvoedingsomgeving en de pedagogische vaardigheden bij met name de moeder.
De kinderrechter betreurt dat de GI bij de mondelinge behandeling niet was vertegenwoordigd. De kinderrechter is bekend dat de GI met ernstige capaciteitsproblemen kampt. Hij overweegt in dat verband dat er op dit moment sprake is van een zeer zorgelijke situatie, aangezien de GI een tijdelijke cliëntenstop heeft afgekondigd. De kinderrechter zal, nu de Raad de GI heeft voorgesteld als de uitvoerder van de ondertoezichtstelling, haar als de gecertificeerde instelling in deze zaak aanwijzen.
Een ondertoezichtstelling is een zware maatregel en wordt alleen uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige(n). Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de minderjarigen wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Het is immers niet bekend wanneer door de GI een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dit artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige(n) en de met het gezag belaste ouders.
Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk snel uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling en de wettelijke termijnen door de GI in acht worden genomen, zal de duur van de maatregel vooralsnog worden beperkt tot drie maanden. De behandeling van het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot de hierna te noemen mondelinge behandeling, zodat de kinderrechter de voortgang van deze zaak kan monitoren. De kinderrechter verzoekt aan de GI om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de hierna te noemen mondelinge behandeling schriftelijk verslag aan de kinderrechter uit te brengen van de voortgang van de ondertoezichtstelling. Dat kan in de vorm van een (kort) briefverslag. De kinderrechter verzoekt de Raad vervolgens om uiterlijk een week voorafgaand aan die mondelinge behandeling daarop te reageren en zijn standpunt kenbaar te maken over het resterende deel van het verzoek. De ontwikkelingen in deze zaak zullen dan verder worden besproken tijdens de hierna te noemen mondelinge behandeling.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de voornoemde minderjarigen onder toezicht van de GI met ingang van 23 juni 2021 tot 23 september 2021 en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het verzoek voor het overige aan en bepaalt dat het restant van het verzoek zal worden behandeld tijdens de mondelinge behandeling door de kinderrechter in deze rechtbank op
maandag 13 september 2021 om 09:00 uur,welke behandeling zal plaatsvinden in het gebouw van deze rechtbank te Breda aan de Stationslaan 10, en bepaalt dat deze beschikking geldt als oproeping voor alle betrokkenen;
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Noort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.