ECLI:NL:RBZWB:2021:3656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
02-821154-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in hennepstekken en aanwezig hebben van hennepstekken

Op 21 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in hennepstekken en het aanwezig hebben van hennepstekken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 juni 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, eigenaar van een growshop, werd beschuldigd van het verkopen en aanwezig hebben van hennepstekken in verschillende loodsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij de hennephandel en dat er voldoende bewijs was voor zijn wetenschap van de activiteiten in zijn bedrijf. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een taakstraf van 200 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat invloed had op de strafoplegging. De verdachte werd vrijgesproken van het aanwezig hebben van hennepstekken in loods 9, omdat er onvoldoende bewijs was voor een direct verband met de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-821154-16
vonnis van de meervoudige kamer van 21 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsvrouw mr. S.P.H. Brinkman, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juni 2021 waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 21 juli 2021 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte zich samen met anderen in een periode van vier maanden schuldig heeft gemaakt aan handel in hennepstekken/hennepplanten;
verdachte zich samen met anderen op 17 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal 14.916 hennepstekken en 1.652 gram henneptoppen, verdeeld over een aantal locaties.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de stukken in het dossier de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte zou zijn van de hennephandel in zijn bedrijf, volgt zij niet. Verdachte was eigenaar van [naam 1] . In de tenlastegelegde periode verrichtte hij wellicht minder activiteiten in [naam 1] maar hij opende de zaak nog steeds regelmatig, regelde de financiën en stelde zich tijdens de politiecontrole op 7 december 2016 voor als eigenaar. Er werd volgens [verdachte] voor 95% contant betaald, hetgeen ongebruikelijk is voor een gewone winkel. Het was een komen en gaan van mensen bij [naam 1] waardoor het onmogelijk is dat verdachte nooit iets zou hebben gemerkt van de bestellingen die zij plaatsten bij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] . Daar komt bij dat ook medeverdachte [medeverdachte 1] meerdere keren per dag de winkel verliet. Medeverdachte [medeverdachte 1] deelde tijdens de pseudokoop zelfs aan verdachte mede dat hij de hennepstekken even ging halen. Verdachte kende [naam 2] ( huurder van loods 20 en de garagebox) en medeverdachte [medeverdachte 3] , betrokken bij loods 9, heeft ook verklaard dat hij verdachte kent. De officier van justitie merkt verdachte dan ook aan als initiator die ook alles regelde voor de hennepstekkenhandel waardoor er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking voor feit 1 en 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft wegens ontstane doofheid en depressies in het najaar van 2016 de bedrijfsvoering van [naam 1] overgedragen aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hierdoor was hij vrijwel nooit in de winkel aanwezig. Hij had dan ook geen wetenschap van de hennepstekkenhandel. De mededeling van medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens de pseudokoop dat hij hennepstekken ging ophalen, heeft hij vanwege zijn doofheid niet verstaan. Hij kan ook niet worden gekoppeld aan de loodsen of de garagebox en onder hem zijn geen sleutels aangetroffen van de loodsen of de garagebox. De in [naam 1] aangetroffen mobiele telefoons zijn evenmin aan verdachte te koppelen. Onder verwijzing naar de jurisprudentie is er volgens de verdediging dan ook onvoldoende bewijs voor medeplegen alsook voor het opzet voor de tenlastegelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
In september 2016 ontvangt de politie TCI-informatie over ene [verdachte] , eigenaar van growshop [naam 1] , die op grote schaal hennepstekken op bestelling zou verkopen. Ook wordt TCI-informatie ontvangen over het gebruik van loodsen aan de [adres 2] in Breda. Naar aanleiding van deze meldingen is de politie een onderzoek gestart onder de naam Bilbao. Dit onderzoek leidde naar [naam 1] in Breda waarvan verdachte [verdachte] de eigenaar was, een garagebox aan de [adres 3] te Breda en drie loodsen aan de [adres 2] in Breda (hierna te noemen: de loodsen 3, 9 en 20). Ook kwamen tijdens dat onderzoek de verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] in beeld. In dit onderzoek hebben uiteindelijk op 17 januari 2017 diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Daarbij zijn in [naam 1] onder meer diverse hennep gerelateerde artikelen, telefoons, een agenda, sleutels en geld in beslag genomen. In loods 3 zijn 12.043 hennepstekken aangetroffen en in beslag genomen. In loods 9 stonden dertien kartonnen dozen met daarin in totaal 1.122 hennepstekken die ook in beslag zijn genomen. In loods 20 stonden tot slot 1.751 hennepstekken en werd ook 1.652 gram gedroogde henneptoppen aangetroffen en in beslag genomen.
Feit 1: Handel in hennepstekken vanuit [naam 1]
Uit de observaties, die tussen 28 september 2016 en 17 januari 2017 hebben plaatsgevonden, is gebleken dat er regelmatig, soms meerdere keren per dag, op en neer werd gereden tussen [naam 1] en de loodsen aan de [adres 2] . Deze ritjes werden met name door [medeverdachte 1] gereden maar ook is gezien dat [medeverdachte 2] op en neer heeft gereden. Beiden waren op dat moment werknemers van [naam 1] . Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de hennepstekken die werden besteld, werden opgehaald in loods 20. Daarbij is tijdens de observaties ook gezien dat klanten soms ook mee gingen vanuit [naam 1] naar de loods om de hennepstekken op te halen.
Verder is uit de door de politie verrichte pseudokoop gebleken dat er in [naam 1] hennepstekken konden worden besteld. Deze bestelling van de pseudokoper werd in een zwarte agenda genoteerd. Uit onderzoek van deze agenda is gebleken dat de notities starten op 8 december 2016 en eindigen op 7 februari 2017. De notities in de agenda zien naar het oordeel van de rechtbank allemaal op bestellingen van hennepstekken. Dit blijkt onder meer uit de inhoud van de notities, uit het feit dat de bestelling tijdens de pseudokoop ook in de agenda is vermeld en de wijze van noteren daarvan hetzelfde is als alle andere notities in de agenda.
Tot slot zijn in [naam 1] vier Nokia telefoons aangetroffen waaronder een Nokia met het door [medeverdachte 1] tijdens de pseudokoop opgegeven telefoonnummer waarop de kopers hem konden bereiken voor nieuwe bestellingen. Gelet op de inhoud van de sms-historie, kan van alle vier deze telefoons worden vastgesteld dat deze zijn gebruikt voor het bestellen van hennepstekken. Een aantal van deze sms-berichten komt bovendien overeen met de notities in de hiervoor aangehaalde zwarte agenda van [naam 1] .
Wetenschap [verdachte]
De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of verdachte hiervan wetenschap had. Ondanks de ontkenning van verdachte is de rechtbank van oordeel dat hij hier vanaf wist en daarbij ook betrokken was. Zo was verdachte op dat moment de eigenaar van [naam 1] van waaruit de handel in hennepstekken plaatsvond. [naam 1] was bij overname door [verdachte] al een growshop en was dat op de actiedag van de politie op 17 januari 2017 nog steeds. Hoewel growshops niet per definitie worden gekoppeld aan de kweek van hennep en marihuana, staan zij veelal wel bekend om hun illegale handel in hennepstekken. Verdachte heeft verklaard dat hij door gezondheidsklachten minder aanwezig was maar hij regelde desondanks nog steeds de financiën van [naam 1] . Hij was daardoor nog steeds betrokken bij en verantwoordelijk voor de gang van zaken in [naam 1] .
Gelet op de notities in de agenda werden er vaak hennepstekken besteld bij [naam 1] en werden er ook veel ritjes gemaakt naar de loodsen. Ondanks de verminderde aanwezigheid van [verdachte] door zijn gezondheidsklachten, gebeurde dat toch ook op tijdstippen dat hij wel aanwezig was. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte hier nooit iets van zou hebben gemerkt.
Dat wordt nog eens bevestigd door de bevindingen van de verbalisanten tijdens de pseudokoop. Tijdens het afhalen van de hennepstekken door de agenten op 13 januari 2017 was [verdachte] in [naam 1] aanwezig. Hierover is door hen geverbaliseerd dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] in het kantoor van [naam 1] zat en [medeverdachte 1] aan [verdachte] meedeelde dat hij even de hennepstekken ging ophalen. [verdachte] heeft daarover verklaard dat hij dit door zijn gehoorproblemen niet heeft gehoord. Wat daar ook van zij, deze mededeling van [medeverdachte 1] maakt in ieder geval overduidelijk dat er in [naam 1] openlijk over de stekkenhandel werd gesproken en dit dus geen geheim voor [verdachte] was of geheim voor hem werd gehouden.
Daar komt nog bij dat in één van de aangetroffen Nokia telefoons hennep gerelateerde berichten stonden waarin de contactpersoon “ [verdachte] ” werd genoemd. Gelet op het feit dat de telefoon in [naam 1] is aangetroffen en [verdachte] de enige is met een voornaam die aan “ [verdachte] ” gekoppeld kan worden, wijst ook dit naar het oordeel van de rechtbank op zijn betrokkenheid. Het gaat hier bovendien niet alleen om een oud bericht van 2 augustus 2013 maar ook om zeer recente berichten van 13, 18 en 19 januari 2017 waaruit blijkt dat [verdachte] zich, ook gedurende zijn verminderde aanwezigheid, bezig hield met de handel in hennepstekken.
Tot slot is het opvallend te noemen dat [verdachte] heeft verklaard dat hij [naam 2] niet kent maar hij wel onder “ [naam 2] ” met het nummer + [telefoonnummer] in de telefoon van [verdachte] stond. [naam 2] heeft verklaard dat hij [verdachte] wel kent. Uit het dossier is verder gebleken dat op naam van [naam 2] loods 20 en de garagebox aan de [adres 3] werden gehuurd maar dat hij daar zelf geen enkele bemoeienis mee had. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] [naam 2] wel degelijk kende en gaat er vanuit dat [naam 2] voor [verdachte] de huurovereenkomsten van de loods en de garagebox heeft afgesloten.
Conclusie:
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat hij niets afwist van de hennepstekkenhandel binnen [naam 1] ongeloofwaardig. Zij gaat er vanuit dat [verdachte] als eigenaar van [naam 1] de initiator en organisator hiervan was. De rechtbank acht het tenlastegelegde onder 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: Hennepstekken in loods 20, 3 en 9
De vraag is vervolgens aan de orde of verdachte ook de hennepstekken die in de loodsen 20, 3 en 9 zijn aangetroffen, aanwezig heeft gehad. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet
Om tot bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben te kunnen komen, dient uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen te blijken dat de ten laste gelegde hennepstekken zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat bij de verdachte een zekere mate van wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die hennepstekken in de loodsen. Uit vaste rechtspraak over aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet volgt dat hieraan niet een civielrechtelijke betekenis moet worden toegekend. Zo is niet noodzakelijk dat een middel dat aanwezig is bij een verdachte, ook toebehoort aan deze persoon. Evenmin is vereist dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid. Het is voldoende dat de in de Opiumwet verboden middelen zich binnen zijn bereik bevinden. Daarnaast dient de verdachte een mindere of meerdere mate van bewustheid te hebben voor wat betreft wetenschap van de aanwezigheid van de verboden middelen.
Om te beoordelen of [verdachte] de aangetroffen hennepstekken aanwezig heeft gehad, zal de rechtbank eerst vaststellen of er een verband bestond met de loodsen waar de hennepstekken zijn aangetroffen.
Hennepstekken in loods 20
Op grond van de observatieverslagen, de camerabeelden van de loodsen en de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de pseudokoop kan worden vastgesteld dat de verkochte hennepstekken die aan de klanten van [naam 1] werden verkocht in ieder geval stonden opgeslagen in loods 20. De sleutel van loods 20 is bij de doorzoeking op 17 januari 2017 ook in [naam 1] aangetroffen. [verdachte] kon daar over beschikken. Uit de processen-verbaal met betrekking tot de pseudokoop blijkt bovendien nog dat loods 20 als opslag fungeerde voor [naam 1] . [medeverdachte 2] vroeg immers na het opgeven van de bestelling door de agenten aan een van hen of [naam 3] met hen mocht meerijden naar “hun opslag” om te kijken of het daar druk was met politie en hun kenteken nog niet is genoteerd door de politie. [naam 3] is hierop met de agenten meegereden naar de [adres 2] . Op grond hiervan in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat loods 20 de opslaglocatie was van [naam 1] en dat de daar aangetroffen hennepstekken en henneptoppen zich binnen de machtssfeer oftewel het bereik van [verdachte] bevonden.
Hennepstekken in loods 3
Op de camerabeelden van de loodsen aan de [adres 2] zijn op 13, 16 en 17 januari 2017 bewegingen te zien tussen loods 3 en loods 20. Van laatstgenoemde loods heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat deze in verbinding stond met [naam 1] . Op 13 januari 2017 is waargenomen dat [medeverdachte 1] een van de personen die loods 3 binnenging, kent. Hij gaf hem immers een hand en maakte een praatje met hem. Deze persoon liep even later bij [medeverdachte 1] loods 20 binnen. Verder is de sleutel van loods 3 bij de doorzoeking op 17 januari 2017 op de balie van [naam 1] aangetroffen. Deze sleutel gaf niet alleen toegang tot loods 3 maar ook tot de schaftkeet die in de loods stond waar een groot aantal hennepstekken is aangetroffen.
Op grond hiervan in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat ook loods 3 in verband stond met [naam 1] en daarmee met [verdachte] . Er valt immers niet in te zien waarom de sleutel van loods 3 zich anders in [naam 1] zou bevinden. Daar komt bij dat de klanten soms werden meegenomen naar loods 20 om de hennepstekken op te halen. Dat daar dus slechts een gedeelte van de hennepstekken zou liggen en de rest van de voorraad op een andere plek, te weten loods 3, werd bewaard is niet verwonderlijk. Op die wijze was de grote voorraad hennepstekken immers niet voor de klanten zichtbaar en toegankelijk. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook de hennepstekken in loods 3 zich binnen de machtssfeer van [verdachte] bevonden. [verdachte] beschikte immers niet alleen over de sleutel van de voordeur van [naam 1] , maar hij kon ook vrij beschikken over de sleutel van loods 3.
Gelet op alle bovengenoemde vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er in loods 3 hennepstekken aanwezig waren.
Hennepstekken in loods 9
Van loods 9 zijn geen sleutels aangetroffen in [naam 1] . Evenmin zijn er op de camerabeelden tussen loods 9 en loods 20 bewegingen waargenomen. Dat er wel bewegingen zijn waargenomen tussen loods 9 en loods 3 en dat verdachte [medeverdachte 3] , die gebruik maakt van loods 9, heeft verklaard dat hij de mensen van [naam 1] waaronder [verdachte] kent, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een direct verband tussen loods 9 en [naam 1] dan wel verdachte aan te nemen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] op 17 januari 2017 samen met anderen de hennepstekken en henneptoppen in loods 20 alsmede de hennepstekken in loods 3 aanwezig heeft gehad. [verdachte] was eigenaar van [naam 1] , er werden vanuit [naam 1] , ook in zijn aanwezigheid, hennepstekken verkocht en hij had middels de sleutels van de loodsen 20 en 3 die bij [naam 1] aanwezig waren toegang tot de voorraad. Zij acht feit 2 voor zover het feit ziet op de hennep in loods 3 en 20 wettig en overtuigend bewezen. Dat geldt niet voor hennepstekken in loods 9. Van dat onderdeel van feit 2 spreekt de rechtbank [verdachte] vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017, te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een grote hoeveelheid hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2 .
op 17 januari 2017 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in loods 3 aan de [adres 2] te Breda, 12.043 hennepstekken en
- in loods 20 aan de [adres 2] te Breda, 1.751 hennepstekken en 1.652 gram gedroogde henneptoppen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, ondanks het tijdsverloop. Dit vanwege de aard en ernst van de feiten waarbij sprake is van een professionele, goed georganiseerde werkwijze met een gestructureerde samenwerking waarvan verdachte de initiator was. Verder houdt zij er rekening mee dat er weinig inzicht wordt getoond in de reden van strafbaarheid van de hennephandel waarvoor de handel in hennepstekken notabene de voedingsbodem is. Er is enkel oog voor het eigen financiële gewin. Zij heeft weliswaar oog voor de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte maar heeft niet de overtuiging dat hij uit eigen beweging met de handel zou zijn gestopt. Alles afwegend vordert zij aan verdachte een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van voorarrest en waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, is volgens de verdediging oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden. Verdachte is door de aanhouding alles kwijtgeraakt en in diepe schulden gekomen maar is hieruit opgekrabbeld en heeft vervolgens een goedlopend schoonmaakbedrijf opgericht. Hij heeft geen relevante justitiële documentatie. Tot slot is de redelijke termijn van berechting met 2,5 jaar overschreden, wat niet aan de verdediging is te wijten. Bepleit wordt daarom te volstaan met oplegging van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in hennepstekken. Verdachte was hierbij de initiator en organisator. Hij heeft hiervoor zijn bedrijf [naam 1] , een [soort bedrijf] , als dekmantel gebruikt. De hennepstekken werden opgeslagen in loodsen en op bestelling geleverd aan klanten. In totaal lagen in twee loodsen 13.794 hennepstekken en 1.652 gram gedroogde henneptoppen en verdachte heeft deze grote hoeveelheid stekken en toppen samen met anderen voorhanden gehad. Met zijn handelen heeft verdachte de illegale hennephandel in stand gehouden en gefaciliteerd. De illegale hennephandel brengt allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich. Daarnaast kan het frequent gebruik van softdrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. Kennelijk vond de verdachte eigen financieel gewin van groter belang dan de gezondheid en veiligheid van anderen en aan anderen toegebrachte schade. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet recent is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Wel is verdachte in 2005 veroordeeld in verband met het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Hieruit blijkt dat verdachte een gewaarschuwd mens was.
Bij het bepalen van de straf slaat de rechtbank acht op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij wordt opgemerkt dat dit doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn. In onderhavig geval acht de rechtbank dit in beginsel ook gerechtvaardigd gelet op de hoeveelheid aangetroffen hennepstekken. Er is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte heeft als een zodanige handeling te gelden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 17 januari 2017 in verzekering is gesteld. Heden, op 21 juli 2021, wijst de rechtbank vonnis. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met ruim 2,5 jaar. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake.
Deze overschrijding heeft tot gevolg dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, maar kiest voor een andere strafmodaliteit. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest dient te worden opgelegd. Daarnaast zal zij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar teneinde de ernst van de feiten te benadrukken.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de goederen vermeld onder de nummers 13 en 15 t/m 26 van de beslaglijst in beslag genomen.
Van de goederen onder nummer 15 t/m 26 van de beslaglijst is gebleken dat met betrekking tot deze goederen de feiten zijn begaan. Verder zijn de goederen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Daardoor zijn deze goederen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
Van de goederen onder nummer 13 van de beslaglijst is gebleken dat deze bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen en aan verdachte toebehoren, terwijl deze goederen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Dit in combinatie met de bewezenverklaarde feiten maakt dat de rechtbank van oordeel is dat deze goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Daardoor zijn deze goederen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.2
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Omdat de voorwerpen onder nummers 10, 12 en 27 op de beslaglijst niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring, deze voorwerpen volgens zijn verklaring ook niet aan verdachte toebehoren en geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, zal de rechtbank bewaring ten behoeve van de rechthebbende hiervan gelasten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van tweehonderd uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
honderd dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen op de beslaglijst vermeld onder de nummers: 13 en 15 t/m 26;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen op de beslaglijst vermeld onder de nummers: 10, 12 en 27.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Fleskens, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juli 2021.
Mr. Nuijts is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van '19 september 2016 tot en met 17 januari 2017, te Breda, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of vervaardigd, een grote hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten, m elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
2 .
hij op of omstreeks 17 januari 2017 te Breda, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in loods 3 aan de [adres 2] te Breda, 12.043, althans een grote hoeveelheid hennepstekken en/of
- in loods 9 aan de [adres 2] te Breda, 1.122, althans een grote hoeveelheid hennepstekken en/of
- in loods 20 aan de [adres 2] te Breda, 1.751, althans een grote hoeveelheid, hennepstekken en/of 1.652 gram gedroogde henneptoppen, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet