Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in een laboratorium. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 75.000,-, na een eerdere vordering van € 150.000,-. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat er geen concrete en toetsbare onderbouwing was voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, vooral omdat het 'Cokeboek', dat als basis diende voor de berekening, niet was overgelegd.
De rechtbank oordeelde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd moest zijn op wettige bewijsmiddelen. Aangezien er geen concrete aanwijzingen waren dat de verdachte daadwerkelijk geld had verdiend met de strafbare feiten, en omdat het 'Cokeboek' niet was overgelegd, kon de rechtbank niet verifiëren op basis van welke gegevens de bedragen waren berekend. Hierdoor was de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had verkregen. De vordering van de officier van justitie werd dan ook afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. R.J.H. Goossens als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.