In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een verzorgende/huishoudelijke hulp, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een Ziektewet-uitkering aangevraagd, die door het UWV was geweigerd met ingang van 1 februari 2019. Het UWV stelde dat eiseres per 30 december 2018 arbeidsgeschikt was verklaard en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van dit besluit rechtvaardigden. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, maar dit was ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 17 december 2020 werd het beroep van eiseres besproken. Eiseres voerde aan dat zij veel pijn had en dat haar situatie was verslechterd, onder andere door een fietsongeluk. De verzekeringsarts van het UWV, G. Sprenkels, had echter vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten waren die betrekking hadden op de datum van 30 december 2018. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat eiseres geen nieuwe feiten had aangedragen die de weigering van de ZW-uitkering konden onderbouwen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV de bezwaren van eiseres terecht ongegrond had verklaard. Eiseres had geen recht op een ZW-uitkering, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.