Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 december 2020, en
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 juni 2021.
2.De feiten
minimum coverage fee’ter grootte van 200 ladingen / € 48.000,00 per maand (hierna: de minimale afnameverplichting) die is opgenomen in Annex 1 bij de BWA voor een periode van drie maanden.
Penalty missing volumes period July until October”.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
structureelin gebreke is gebleven in de nakoming van de FRA gelet op – wat de rechtbank aanduidt als – alle perikelen rondom de waarschuwing van de belastingdienst dat UDB een Frans btw-identificatienummer diende te verstrekken voor leveringen aan PM in Frankrijk om aanspraak te kunnen maken op het nultarief. PM maakt UDB het verwijt haar niet onverwijld en volledig te hebben geïnformeerd over haar contacten vanaf eind november 2018 met de belastingdienst (waartoe zij volgens PM mede gelet op het bepaalde in artikel 3.4 FRA, althans haar zorgplicht als opdrachtnemer, wel toe gehouden was). Aangezien de belastingdienst vragen had over de activiteiten van PM, had PM daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, aldus PM. Vervolgens heeft UDB te laat fiscaal advies gevraagd en zich ten onrechte in april 2019 op het standpunt gesteld alleen nog te leveren onder de BWA aan PM in Frankrijk indien PM haar zou voorzien van een Frans btw-identificatienummer. Nadien is het standpunt van UDB onjuist gebleken. UDB heeft ook aan PM mogen leveren onder vermelding van haar Cypriotische btw-identificatienummer.
op grote schaal een variant van btw-carrouselfraude in combinatie met accijnsfraude plaatsvindt met onder andere wijnen en bieren”,en dat (ii) de belastingdienst zich op het standpunt stelt dat het vereiste dat een ‘
geldig btw-identificatienummer’moet worden opgegeven vergt dat “
het btw-identificatienummer van de afnemer moet zijn afgegeven door de lidstaat waarnaar de goederen worden vervoerd”.
Again we respect your decision, and not a hole pile we can do to assist you.”
bonded warehousing-diensten aan te bieden.
Penalty missing volumes period July until October”. Voor zover UDB haar vordering baseert op Annex 1 (sommige van de gevorderde facturen, overgelegd als productie 51, lijken te zien op daadwerkelijk door PM afgenomen ladingen) valt deze aan te merken als een vordering tot nakoming van een bedongen boete als bedoeld in art. 6:94 BW.
gedurendede looptijd van de BWA – geen sprake is van een situatie waarin de billijkheid klaarblijkelijk eist dat het verschuldigde boetebedrag wordt gematigd. Dit gelet op de omstandigheid dat partijen zelf recentelijk bij het aangaan van de BWA (die dateert van 1 november 2017) een minimumtarief waren overeengekomen en UDB reeds een waiver had gegeven voor de duur van drie maanden. Zelfs indien het door PM gestelde dat UDB geen extra investeringen heeft gepleegd (hetgeen door UDB is betwist) voor het aangaan van de BWA juist zou zijn, kan dit aan het voorgaande niet afdoen.
onaanvaardbaargeacht zou moeten worden, met als gevolg dat de rechtbank dit verweer van PM (cva onder 148) verwerpt.
€ 1.152.000,00.
639,00
€ 5.304,33
5.998,50(1,5 punt × tarief VIII € 3.999,00)
8.832,33
in het petitum(in reconventie) al een daarop voldoende specifiek gerichte vordering valt te ontwaren, geldt ook voor de vordering onder (vii) dat zij niet voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering in conventie gegrond is. Immers, aan deze vordering ligt een beweerdelijk door UDB gepleegde onrechtmatigde daad ten grondslag, die zijn oorsprong niet vindt in (verbintenissen onder) de BWA of rechtsfeiten waarop UDB haar vorderingen baseert.
As UDB is already aware all PM Goods that UDB now refuses to release are perishable and a large portion of it will go out of date at the end of June 2019. These are now almost unsaleable. This means that PM Goods should be immediately released (…).” Daarnaast heeft UDB erop gewezen dat PM in plaats van bijvoorbeeld vervangende zekerheid aan te bieden in de vorm van een bankgarantie, facturen aan UDB heeft gezonden, als ware de goederen door UDB gekocht. Mede gelet op al het voorgaande heeft het ook op de weg van PM gelegen haar vordering nader te onderbouwen.
5.De beslissing
€ 449.165,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over
€ 1.152.000,00,
€ 5.304,33te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.832,33te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
€ 163,00aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat PM Principle Marketing Limited niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van
€ 82,00aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
€ 4.821,00,
€ 89,00aan salaris advocaat,