Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen rechter mr. [voorletters] Kok. Het wrakingsverzoek was ingediend op 1 juli 2021 en betrof de behandeling van verzetzaken met de zaaknummers BRE 20-8121, BRE 20-10005 en BRE 20-10006. De verzoeker stelde dat de rechter zich vooringenomen had getoond en de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Dit zou zijn ontstaan doordat de rechter in een eerdere procedure zonder verzoeker te horen uitspraak had gedaan en later een hersteluitspraak had gedaan, maar de inhoudelijke beoordeling al had gegeven.
De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat zij de fout had erkend en dat zij openstond voor de argumenten van de verzoeker. De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechter uit hoofde van haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer oordeelde dat er in de procedure met zaaknummer BRE 20-10005 uitzonderlijke omstandigheden waren die de schijn van vooringenomenheid wekten, en verklaarde het wrakingsverzoek in die procedure gegrond. Voor de andere procedures werd het verzoek afgewezen, omdat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder een vergelijkbare zaak had behandeld niet voldoende was om aan te nemen dat zij partijdig zou zijn.
De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.