ECLI:NL:RBZWB:2021:3788

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
02/387337 HA RK 21-147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Broeders
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedures

Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen rechter mr. [voorletters] Kok. Het wrakingsverzoek was ingediend op 1 juli 2021 en betrof de behandeling van verzetzaken met de zaaknummers BRE 20-8121, BRE 20-10005 en BRE 20-10006. De verzoeker stelde dat de rechter zich vooringenomen had getoond en de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Dit zou zijn ontstaan doordat de rechter in een eerdere procedure zonder verzoeker te horen uitspraak had gedaan en later een hersteluitspraak had gedaan, maar de inhoudelijke beoordeling al had gegeven.

De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat zij de fout had erkend en dat zij openstond voor de argumenten van de verzoeker. De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechter uit hoofde van haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer oordeelde dat er in de procedure met zaaknummer BRE 20-10005 uitzonderlijke omstandigheden waren die de schijn van vooringenomenheid wekten, en verklaarde het wrakingsverzoek in die procedure gegrond. Voor de andere procedures werd het verzoek afgewezen, omdat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder een vergelijkbare zaak had behandeld niet voldoende was om aan te nemen dat zij partijdig zou zijn.

De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/387337 HA RK 21-147
Beslissing van 27 juli 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de zaken met nummers BRE 20-8121, BRE 20-10005 en BRE 20-10006;
  • het wrakingsverzoek van verzoeker, ontvangen op 1 juli 2021;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter, ontvangen op
2 juli 2021.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Kok (hierna: de rechter), belast met de behandeling van de verzetzaken met zaaknummers BRE 20-8121, BRE 20-10005 en BRE 20-10006, op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in het wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaken heeft verzoeker verzet ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank waarin het beroep van verzoeker kennelijk-niet-ontvankelijk werd verklaard.

4.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter zich primair vooringenomen heeft getoond en subsidiair de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • zij in de procedure met zaaknummer 20-10005 op 25 mei 2021 uitspraak heeft gedaan, zonder verzoeker daaraan voorafgaand te horen, omdat hij daarom niet zou hebben verzocht, terwijl hij dat verzoek wel uitdrukkelijk in zijn verzetschrift heeft opgenomen;
  • zij, nadat verzoeker heeft gewezen op de schending van zijn recht gehoord te worden, op 22 juni 2021 middels een hersteluitspraak de eerdere uitspraak vervallen heeft verklaard;
  • zij verzoeker vervolgens alsnog ter zitting heeft willen horen, terwijl zij haar inhoudelijke oordeel over het verzet al in de uitspraak van 25 mei 2021 had gegeven;
  • zij in de procedures met zaaknummers BRE 20-8121 en BRE 20-10006 heeft geweigerd zich te verschonen, ondanks het verzoek daartoe van verzoeker, vanwege haar betrokkenheid bij de inhoudelijk vergelijkbare procedure met zaaknummer BRE 20-10005 en daarin de hoorplicht geschonden was.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat:
  • zij abusievelijk over het hoofd heeft gezien dat verzoeker in de procedure met zaaknummer BRE 20-10005 gehoord wilde worden en dat die fout door haar is erkend en hersteld, nadat verzoeker hierop heeft gewezen;
  • zij vervolgens verzoeker alsnog de gelegenheid heeft geboden zijn standpunt mondeling ter zitting toe te lichten;
  • haar handelen getuigt van het feit dat zij openstond voor de argumenten van verzoeker, ondanks het feit dat zij in de uitspraak van 25 mei 2021 heeft overwogen geen behoefte te hebben gehad om aanvullende vragen aan verzoeker te stellen, omdat zijn argumenten haar duidelijk waren;
  • dat zij zich desondanks in staat acht onbevooroordeeld naar de argumenten van verzoeker te luisteren en deze te volgen, indien deze hout snijden en dat zij haar beslissing zal nemen met inachtneming van alle feiten en omstandigheden;
  • de enkele omstandigheid dat zij in eerdere vergelijkbare zaken uitspraak heeft gedaan, onvoldoende grond vormt om vrees voor (schijn van) partijdigheid aan te nemen;
  • in de procedures met zaaknummers BRE 20-8121 en BRE 20-10006 tijdig is onderkend dat verzoeker gehoord wilde worden en dat hij daarom ook is uitgenodigd voor een zitting.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen, wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek tot wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden als hiervoor bedoeld aan de verzoeker bekend zijn geworden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
6.3
De wrakingskamer ziet geen enkele aanleiding om te oordelen dat, zoals verzoeker kennelijk veronderstelt, zijn verzoek om hem te horen met opzet over het hoofd is gezien. Evenmin ziet de wrakingskamer aanleiding voor het oordeel dat uit het abusievelijk niet horen, dan wel uit het oordeel dat in de inmiddels vervallen uitspraak van 25 mei 2021 is vervat enige persoonlijke vooringenomenheid jegens verzoeker kan blijken.
6.4
Toch is de wrakingskamer van oordeel dat de onder 6.2 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden zich hier voordoen in de procedure met zaaknummer BRE 20-10005 en dat het verzoek tot wraking in die procedure gegrond is. Het in die procedure al gegeven inhoudelijke eindoordeel is weliswaar vervallen verklaard, maar dat neemt niet weg dat verzoeker in die zaak al kennis heeft genomen van dat oordeel van de rechter.
Deze feiten en omstandigheden kunnen naar het oordeel van de wrakingskamer de schijn wekken dat de rechter in die zaak haar oordeel al heeft geveld. Daarmee kan bij verzoeker wel de schijn van vooringenomenheid zijn gewekt.
6.5
Het wrakingsverzoek van verzoeker in de procedures met zaaknummers BRE 20-8121 en BRE 20-10006 berust op het volgende. Volgens verzoeker kan de rechter in deze procedures niet meer onpartijdig en onbevooroordeeld oordelen, nu deze zaken vergelijkbaar zijn met voornoemde procedure met zaaknummer BRE 20-10005, waarin zij het verzet (aanvankelijk) ongegrond heeft verklaard. De omstandigheid dat de rechter eerder een vergelijkbare zaak heeft behandeld, betekent echter niet, indachtig het hiervoor in rechtsoverweging 6.2 geformuleerde uitgangspunt, dat zij een volgende zaak partijdig of met vooringenomenheid zal behandelen. Verzoeker kan in elke zaak nieuwe argumenten naar voren brengen, die door de rechter zullen worden gewogen en beoordeeld. De wrakingskamer zal dit onderdeel van het verzoek dan ook afwijzen.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking in de procedure met zaaknummer BRE 20-10005 gegrond;
  • wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven op 27 juli 2021, door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Broeders en mr. Breeman, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Verhulst, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.