ECLI:NL:RBZWB:2021:3811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake omgevingsvergunning voor tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten

Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van 8 februari 2021, waarin een omgevingsvergunning onder voorwaarden werd verleend voor het bouwen van tijdelijke huisvesting voor arbeidsmigranten. De gemachtigde van de eiser heeft bij brief van 19 maart 2021 beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar dit beroep werd doorgestuurd naar de rechtbank omdat deze bevoegd was om het beroep te behandelen.

De rechtbank constateerde dat de gemachtigde van de eiser in het beroepschrift geen gronden van beroep had vermeld en niet had voldaan aan de verplichting om een schriftelijke machtiging in te dienen. De griffier heeft de gemachtigde herhaaldelijk gewezen op deze tekortkomingen en de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen. Echter, de gestelde termijn is verstreken zonder dat de gronden van beroep en een schriftelijke machtiging zijn overgelegd. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan en verklaart het beroep niet-ontvankelijk, met inachtneming van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet te doen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1431 WABOA

uitspraak van 27 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam 2] ,
gemachtigde: mr. H.P. Wiersema.

Procesverloop

De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 19 maart 2021 beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het besluit van 8 februari 2021 (bestreden besluit) van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg inzake de verlening van een omgevingsvergunning onder voorwaarden voor het bouwen van tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten. Bij brief van 25 maart 2021, ontvangen per fax op diezelfde dag, heeft de gemachtigde van eiser eveneens beroep ingesteld bij de rechtbank. De griffier van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroepschrift doorgestuurd omdat niet de Afdeling maar de rechtbank bevoegd is om het beroep in behandeling te nemen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om in het beroepschrift de gronden van het beroep te vermelden en om een schriftelijke machtiging in te dienen. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser in het beroepschrift geen gronden van beroep heeft vermeld. De gemachtigde van eiser verwijst in zijn beroepschrift ten aanzien van de vereiste procesmachtiging naar de bij de griffie gedeponeerde algemene machtiging van DAS-medewerkers.
2. De griffier heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 1 april 2021 erop gewezen dat hij niet had voldaan aan de verplichting tot het indienen van de gronden van het beroep en dat hij niet vermeld staat op de meest recent ontvangen lijst met algemene machtigingen. Aan de gemachtigde van eiser is daarbij de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen binnen de in de brief gestelde termijn van vier weken na verzending van de brief. Bij aangetekende brief van 18 mei 2021 is de gemachtigde van eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om de gronden van beroep en een schriftelijke machtiging geen reactie is ontvangen. De gemachtigde van eiser is voorts verzocht om binnen vier weken na verzending van deze brief alsnog de gronden van beroep en een schriftelijke machtiging toe te sturen. Eiser is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
3. De rechtbank constateert dat de gestelde termijn is verstreken zonder dat de gronden van het beroep en een schriftelijke machtiging zijn overgelegd. Ook buiten de gestelde termijn heeft de rechtbank tot op heden de gronden van beroep en een schriftelijke machtiging niet ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Daarom zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, 6:6, aanhef en onder a, 8:24, tweede lid en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 27 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb luidt als volgt:
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt:
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan die niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:24, tweede lid, van de Awb luidt als volgt:
De rechtbank kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.