ECLI:NL:RBZWB:2021:3853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
C/02/385353 / KG ZA 21-196
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Nuijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van concurrentiebeding en schorsing van concurrentie- en boetebeding in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Materiaal Metingen Testgroep BV (MMT) en [gedaagde sub 1], die in dienst was bij MMT en vervolgens in dienst trad bij de concurrent Vinçotte Nederland BV. MMT vorderde nakoming van een concurrentiebeding en betaling van voorschotten op boetes, terwijl [gedaagde sub 1] in reconventie vroeg om schorsing van het concurrentiebeding en om MMT te veroordelen de indiensttreding bij Vinçotte te gedogen. De voorzieningenrechter oordeelde dat MMT onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was en dat [gedaagde sub 1] onbillijk werd benadeeld in zijn recht op vrije arbeidskeuze. De vorderingen van MMT werden afgewezen, terwijl de vorderingen in reconventie werden toegewezen. Dit betekent dat het concurrentiebeding werd geschorst en [gedaagde sub 1] zijn werkzaamheden bij Vinçotte zonder belemmering kon voortzetten. MMT werd veroordeeld in de proceskosten van beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/385353 / KG ZA 21-196
Vonnis in kort geding van 1 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap MATERIAAL METINGEN TESTGROEP BV,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.A. Putting te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te Krommenie,
gedaagde sub 1 in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.A.M. van Steekelenburg te Rotterdam,
en

2.de besloten vennootschap VINÇOTTE NEDERLAND BV,

gevestigd te Breda,
gedaagde sub 2 in conventie,
advocaat mr. P.J. de Waal te Rotterdam.
Partijen zullen hierna MMT, [gedaagde sub 1] en Vinçotte genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 20 mei 2021 met producties;
de conclusie van antwoord, tevens inhoudende een eis in reconventie, zijdens [gedaagde sub 1] van 8 juni 2021 met producties;
de brief van 14 juni 2021 zijdens MMT met producties;
e conclusie van antwoord zijdens Vinçotte van 14 juni 2021 met producties;
de brief van 15 juni 2021 zijdens Vinçotte met één productie;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 16 juni 2021;
de ter mondelinge behandeling overgelegde pleitnota van MMT;
de ter mondelinge behandeling overgelegde pleitnota van [gedaagde sub 1] .

2.Het geschil

In conventie:

2.1.
MMT vordert samengevat:
  • (I) [gedaagde sub 1] te veroordelen tot nakoming van het tussen hen geldende concurrentiebeding op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • (II) [gedaagde sub 1] te veroordelen het dienstverband met Vinçotte of de daaraan gelieerde vennootschappen te beëindigen en iedere vorm van samenwerking met en het verrichten van werkzaamheden voor Vinçotte of daaraan gelieerde (rechts)personen te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • (III) [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • (IV) Vinçotte en alle aan haar gelieerde vennootschappen te verbieden om [gedaagde sub 1] in loondienst te houden, dan wel op andere wijze aan hen te verbinden, gedurende de looptijd van het concurrentiebeding, op straffe van een dwangsom;
  • (V) [gedaagde sub 1] en Vinçotte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
2.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van MMT in de kosten.
2.3.
Vinçotte voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van MMT in de kosten.
In reconventie:
2.4.
[gedaagde sub 1] vordert primair schorsing van het concurrentie- en boetebeding en MMT te veroordelen de indiensttreding van [gedaagde sub 1] bij Vinçotte te gedogen. Subsidiair vordert hij te verbieden de contractuele boete op te eisen. Meer subsidiair vordert [gedaagde sub 1] MMT te veroordelen tot betaling van een voorschot op de te bepalen vergoeding in verband met de instandhouding van het concurrentiebeding en uiterst subsidiair de gevorderde boetes te matigen. In alle gevallen vordert [gedaagde sub 1] MMT te veroordelen in de kosten.
2.5.
MMT voert verweer.

3.De beoordeling

In conventie en reconventie:
3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
  • MMT is onderdeel van de MME Group. Het concern richt zich op materiaalonderzoek en corrosiebestrijding in onder andere de scheepsvaart en de bruggenbouw. Daarnaast controleert zij gasleidingen en leidingen voor de petrochemische industrie. Het betreft zogenoemd “Non Destructief Onderzoek (NDO)”. Onder andere wordt dit onderzoek middels radiografie gedaan in de onderzoeksbunker van MMT.
  • Binnen het concern is een opleidingscentrum opgenomen. Bij haar kunnen opleidingen (inhouse) voor medewerkers van MMT en door derden worden gevolgd;
  • Vinçotte is een onderneming, gespecialiseerd in keuring en controle van machines, apparaten en materialen. Zij bedient de Nederlandse markt, is ook actief op het gebied van NDO-inspectie en is landelijk een directe concurrent van MMT;
  • [gedaagde sub 1] is op 1 maart 2008 in dienst getreden bij Applus RTD BV (hierna Applus) , waar hem de mogelijkheid is geboden om een opleiding als onderzoeker in opleiding te starten. Hij is daar, na opleiding, zelfstandig werkzaam geweest met specialisatie radiografie;
  • [gedaagde sub 1] is 8 maanden nadien, op 1 december 2008, voor bepaalde tijd in dienst getreden bij MMT in de functie van Technisch Inspecteur/NDO-onderzoeker. De arbeidsovereenkomst is uiteindelijk geconverteerd naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij heeft zich binnen MMT gespecialiseerd in radiografisch onderzoek en is sinds zijn indiensttreding bij MMT werkzaam in de onderzoeksbunker van MMT in Beverwijk;
  • in de arbeidsovereenkomst is onder andere het volgende beding opgenomen:
  • op 10 juli 2020 heeft de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) in de Staatscourant gepubliceerd dat zienswijzen kunnen worden ingediend met betrekking tot de door Vinçotte aangevraagde vergunning op grond van de Kernenergiewet en het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming. De aanvraag betreft de bouw door Vinçotte van een nieuwe onderzoeks-/stralingsbunker, gelegen binnen een straal van ca. 25 km van de locatie van MMT te Beverwijk, waar [gedaagde sub 1] werkzaam was;
  • op 27 augustus 2020 meldt het Noordhollands Dagblad dat Vinçotte in gesprek is met de gemeente Alkmaar over de constructie van een stralingsbunker;
  • op 17 maart 2021 heeft [gedaagde sub 1] aan MMT gevraagd te worden ontheven uit zijn concurrentiebeding bij MMT. [gedaagde sub 1] heeft op het verzoek van MMT daaropvolgend medegedeeld bij Vinçotte in dienst te willen treden;
  • MMT heeft aansluitend daarop [gedaagde sub 1] en Vinçotte bericht, dat zij [gedaagde sub 1] houdt aan zijn concurrentiebeding;
  • bij brief van 23 maart 2021 heeft MMT aangeboden het concurrentiebeding te beperken tot Mistras Group, Applus en Vinçotte. Op een later moment heeft zij aangegeven Applus te laten vallen;
  • op 30 maart 2021 heeft [gedaagde sub 1] zijn arbeidsovereenkomst bij MMT opgezegd;
  • [gedaagde sub 1] is op 30 april 2021 uit dienst getreden bij MMT;
  • op 1 mei 2021 is [gedaagde sub 1] in dienst getreden bij Vinçotte.
3.2.
Gelet op de samenhang tussen de conventie en de reconventie ziet de voorzieningenrechter aanleiding alle vorderingen tegelijkertijd te behandelen. De voorzieningenrechter zal eerst het geschil tussen MMT en [gedaagde sub 1] behandelen, nu, indien de gestelde overtreding vast komt te staan, pas wordt toegekomen aan de vordering van MMT jegens Vinçotte.
3.3.
MMT stelt dat [gedaagde sub 1] met zijn indiensttreding bij Vinçotte het tussen partijen gesloten concurrentiebeding overtreedt. Het beding is in haar ogen rechtsgeldig overeengekomen, is redelijk en houdt rekening met de gerechtvaardigde belangen van MMT en [gedaagde sub 1] . Bovendien valt het beding nog onder het oude recht, zoals dat luidde voor 1 januari 2015, zodat, conform vaste jurisprudentie, het beding getoetst moet worden naar oud recht. De in dat geval te hanteren belangenafweging dient vervolgens in het voordeel van MMT uit te vallen, gelet op het navolgende:
  • [gedaagde sub 1] heeft gedurende 12,5 jaar voor MMT gewerkt en kent alle ins en outs op het technisch gebied en ten aanzien van klantbehoefte. Tevens is hij uitgebreid op de hoogte van klantgegevens en is hij bij diverse klanten op locatie geweest;
  • [gedaagde sub 1] is gespecialiseerd op het gebied van radiografie. Dit betreft een relatief kleine markt met een beperkt aantal spelers;
  • Vinçotte is een directe concurrent van MMT en wil haar eigen stralingsbunker bouwen binnen 20/25 kilometer van de vestiging van MMT. Met [gedaagde sub 1] kan zij beter inspelen op de markt en klanten van MMT gaan bedienen;
  • [gedaagde sub 1] heeft zelf ervoor gekozen het dienstverband met MMT op te zeggen. MMT is overigens bereid [gedaagde sub 1] weer in dienst te nemen als hij na deze procedure gedwongen is zijn dienstverband bij Vinçotte op te zeggen;
  • MMT heeft [gedaagde sub 1] tijdig (lees: voor het einde van de arbeidsovereenkomst bij MMT) gewaarschuwd dat het niet is toegestaan bij Vinçotte in dienst te treden;
  • MMT heeft aangeboden het concurrentiebeding te beperken tot twee of drie grote concurrenten in de regio. Bij de resterende bedrijven zijn voldoende vacatures om als NDO-onderzoeker/Technisch Inspecteur te gaan werken. Bovendien zijn er voldoende andere mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor iemand met de opleiding van [gedaagde sub 1] ;
  • [gedaagde sub 1] kan ook bij MMT offshore gaan werken. Hij had bij MMT echter aangegeven dit niet te willen;
  • Het is weliswaar niet mogelijk om op de locatie Beverwijk door te groeien tot leidinggevende, maar [gedaagde sub 1] kan zich bij MMT verder specialiseren. Zij heeft juist een opleidingscentrum om dat te faciliteren.
[gedaagde sub 1] wordt, gelet op het voorgaande, niet onbillijk benadeeld, zodat er geen grond is voor toewijzing van de gevorderde schorsing, dan wel de overige vorderingen in reconventie. De vorderingen in conventie jegens [gedaagde sub 1] zijn, gelet op het voorgaande, toewijsbaar. Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat [gedaagde sub 1] thans het concurrentiebeding overtreedt.
3.4.
[gedaagde sub 1] voert aan dat hij door Applus, zijn werkgever voor MMT, volledig is opgeleid tot NDO-onderzoeker/Technisch Inspecteur. Tevoren werkte hij in de bouw, laatstelijk als steigerbouwer. Hij had enkel een MAVO-diploma en heeft alle benodigde certificaten bij Applus behaald. Zij heeft hem vervolgens zonder concurrentiebeding laten vertrekken naar MMT. MMT heeft dus niet in hem hoeven investeren. Bovendien maakt het opleidingsniveau van [gedaagde sub 1] dat hij moeilijk elders aan de slag kan.
De werkzaamheden bij MMT komen feitelijk neer op productiewerk, betreffen geen bedrijfseigen methode van NMT en geen commerciële functie.
[gedaagde sub 1] werkte in de bunker van MMT en ontving voor aanvang van zijn werkzaamheden een request en ND-werkbon, waarop stond vermeld welke werkzaamheden voor welke klant dienden te worden uitgevoerd. Hierop stond, behoudens bij één klant, geen bedrijfsgevoelige informatie. Bij die ene klant stonden de prijzen op de request vermeld, maar [gedaagde sub 1] had er geen zicht op hoe deze prijzen tot stand zijn gekomen. Met betrekking tot de overige klanten had hij helemaal geen zicht op dergelijke informatie. Hij had ook haast geen klantcontact, nu het object dat hij diende te controleren, meestal door een externe transporteur werd geleverd aan MMT. Hooguit had hij contact met de klant als diens transportmedewerker die incidentele keer het object kwam afleveren of als hij sporadisch bij de klant het werk uitvoerde. Dit waren echter niet de medewerkers, die ook verantwoordelijk waren voor de tussen MMT en de klant gemaakte (prijs)afspraken.
Voorts is er geen bijzondere bedrijfseigen methode van onderzoek binnen MMT, zodat ook daar geen sprake is van bedrijfsgevoelige informatie. Daarbij heeft MMT een opleidingscentrum, dat cursussen geeft omtrent deze technieken. Ook aan derden, zoals medewerkers van Vinçotte.
Na de uitvoering van het werk stuurde [gedaagde sub 1] het rapport naar zijn leidinggevende of naar het hoofdkantoor. Die handelden de aftersale met de klant af, zodat [gedaagde sub 1] ook dan geen contact had met klanten.
[gedaagde sub 1] heeft aan opleiding bij MMT grotendeels hercertificering genoten, maar dit was in belang van MMT, omdat hij anders niet meer kon worden ingezet. Enkel Filmlezen II is een cursus die hij nog niet eerder heeft gevolgd, die hij heeft behaald tijdens het dienstverband bij NMT en die ook daadwerkelijk een meerwaarde had ten opzichte van zijn eerder gevolgde cursussen.
Bij Vinçotte heeft [gedaagde sub 1] , ook al doet hij relatief gezien tijdelijk een stap terug in salaris, de mogelijkheid verder door te groeien in salarisniveau. Zelfs is het binnen Vinçotte mogelijk dat hij een leidinggevende functie krijgt. Deze mogelijkheid was er bij MMT niet. Bovendien wordt hij veel breder ingezet dan bij MMT en kan hij daarop gerichte cursussen volgen.
Met betrekking tot het overeengekomen concurrentiebeding voert [gedaagde sub 1] nog aan dat het concurrentiebeding onder het oude recht rechtsgeldig is overeengekomen, maar dat rekening moet worden met het thans geldend recht, waar dat uitgaat van gewijzigde maatschappelijke opvattingen, zowel als met het feit dat [gedaagde sub 1] niet juridisch onderlegd is en het feit dat het beding 12,5 jaar gelden gesloten is.
Gelet op al het voorgaande wordt [gedaagde sub 1] ten opzichte van MMT onbillijk benadeeld in zijn grondrecht op vrije arbeidskeuze. De belangenafweging dient dan ook in zijn voordeel uit te vallen. Te meer, nu [gedaagde sub 1] heeft voorgesteld in plaats daarvan een relatiebeding overeen te komen, hetgeen door MMT is geweigerd, en er ook nog een geheimhoudingsbeding geldt. Met betrekking tot de angst zijdens MMT omtrent de door Vinçotte te bouwen stralingsbunker, voert [gedaagde sub 1] aan dat hiervan in ieder geval tot eind 2022 geen sprake zal zijn. Vinçotte verhuist op verzoek van de gemeente naar een nieuwe locatie, zodat de vergunningaanvraag opnieuw moet worden gestart en bovendien moet het moederbedrijf van Vinçotte nadien nog akkoord gaan met de bouw van de bunker.
3.5.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of MMT en [gedaagde sub 1] een spoedeisend belang hebben bij de gevorderde voorzieningen en of aannemelijk is dat de vorderingen van MMT en [gedaagde sub 1] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
3.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er aan de zijden van MMT en [gedaagde sub 1] voldoende onderbouwd dat sprake is van spoedeisend belang. Immers, als de stellingen van MMT worden gevolgd is sprake van een overtreding van het concurrentiebeding. MMT heeft in dat geval in conventie voldoende spoedeisend belang de overtreding tegen te gaan. Aan de zijde van [gedaagde sub 1] is het spoedeisend belang gegeven, gelet op de stellingen van MMT en zijn indiensttreding bij Vinçotte. Beide partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun vorderingen.
3.7.
Tussen partijen staat vast dat het concurrentiebeding is opgenomen in en overeengekomen ten tijde van het sluiten van de eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen, die gold voor bepaalde tijd. Zij gaan uit van de rechtsgeldigheid van het beding.
De op dat moment geldende wettekst van artikel 7:653 van het Burgerlijk Wetboek (BW oud) bevatte toen nog geen beperkingen voor wat betreft een concurrentiebeding bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en onder dat (oude) recht geldt dat een eenmaal overeengekomen schriftelijk concurrentiebeding ook geldig is voor opeenvolgende verlengingsovereenkomsten die, al dan niet stilzwijgend -zoals kennelijk in deze-, onder gelijkblijvende voorwaarden zijn gesloten. Waar het beding schriftelijk is overeengekomen en [gedaagde sub 1] op dat moment meerderjarig was, kan onder het oude recht van een tussen partijen bestaand rechtsgeldig beding worden uitgegaan.
3.8.
Vervolgens is tussen partijen in geschil of de per 1 januari 2015 en 1 juli 2015 geïntroduceerde wetteksten van artikel 7:653 BW invloed hebben op de rechtsgeldigheid, dan wel houdbaarheid, van het concurrentiebeding. De voorzieningenrechter overweegt dat gelet op artikel XXIIC van de overgangswet bij de Wet Werk en Zekerheid, waarin is opgenomen dat het oude recht van toepassing blijft op bedingen die voor voornoemde wetswijzigingen zijn overeengekomen, het oude recht op het beding van toepassing is, zodat het feit dat het beding in een overeenkomst voor bepaalde tijd is opgenomen er niet toe kan leiden dat het beding niet (meer) rechtsgeldig wordt geacht. Immers, de voorwaarde, dat bij het beding moet zijn opgenomen welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen ermee worden beschermd, gold bij het overeenkomen van het onderhavige beding nog niet. Dit neemt echter niet weg dat de voorgaande aan de wetswijziging impliciete maatschappelijke ontwikkeling een (zekere, beperkte) rol kan spelen in de hierna opgenomen belangenafweging.
3.9.
[gedaagde sub 1] vraagt om schorsing van het concurrentiebeding. In artikel 7:653 lid 2 BW oud is bepaald, dat de rechter in een bodemprocedure een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Vast staat dat een concurrentiebeding een werknemer beperkt in het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze. Een dergelijke beperking is slechts gerechtvaardigd indien daar een groot belang van de werkgever tegenover staat. Te meer, nu in de thans geldende wetgeving gesproken wordt van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. In dat kader dient een belangenafweging te worden gemaakt van alle belangen van beide partijen.
3.10.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de belangen zijdens [gedaagde sub 1] voldoende onderbouwd. Immers, onweersproken is zijdens [gedaagde sub 1] gesteld, dat Vinçotte hem breder gaat inzetten dan bij MMT het geval was. Ook is met de verklaring van de heer Van Beek ter mondelinge behandeling en de overgelegde functieschalen binnen Vinçotte aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 1] binnen Vinçotte meer perspectief, doorgroeimogelijkheden (tot in een leidinggevende functie) heeft dan bij MMT. Zijdens MMT is immers ter mondelinge behandeling verklaard dat [gedaagde sub 1] bij haar enkel verder kan specialiseren en niet kan groeien in een leidinggevende functie.
Aan dat belang van perspectief kan niet afdoen dat hij bij Vinçotte kan worden ingezet voor offshore-werkzaamheden, nu dat -als bepaald in het arbeidscontract met Vinçotte- enkel geschiedt indien het noodzakelijk is in het belang van Vinçotte en dat dan maximaal 1 week per maand. Zijn gezinssituatie staat niet meer toe, hetgeen ook reden was om bij MMT niet offschore werkzaam te zijn.
Voorts is niet aannemelijk dat de mogelijkheid van doorgroei zich voor [gedaagde sub 1] op korte termijn voordoet binnen een andere branche, nu [gedaagde sub 1] door Applus en MMT gespecialiseerd is opgeleid, enkel binnen de branche waar hij thans werkt.
3.11.
De belangen van MMT zijn, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in deze procedure onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
3.11.1
Het betoog van NMT in het kader van de hier aan de orde zijnde belangenafweging komt erop neer, dat de specialistische kennis die [gedaagde sub 1] bij haar heeft opgebouwd een belangrijk deel van haar bedrijfsdebiet vormt. NMT heeft naar haar mening aldus een redelijk belang om te voorkomen dat [gedaagde sub 1] in dienst treedt bij een directe concurrent; dat te meer omdat in Noord Holland de markt op het gebied van NDO/radiografisch onderzoek klein is.
3.11.2
Bij de beoordeling hiervan dient betrokken te worden dat een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van een werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het gaat daarbij om het beschermen van bedrijfsgeheimen en andere concurrentiegevoelige informatie en/of het voorkomen dat een ex-werknemer bepaalde, al dan niet door hem onderhouden relaties met gebruikmaking van de door hem via zijn ex-werkgever bij die relaties verworven bekendheid meeneemt naar zijn nieuwe werkgever, met wie de ex-werkgever in een concurrentieverhouding staat. De enkele omstandigheid dat een werknemer vertrekt naar een concurrent betekent nog niet dat een werkgever (rechtstreeks) in zijn debiet is aangetast. Van zo’n aantasting is pas sprake als de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de voormalige werkgever in het voordeel is doordat de werknemer essentiële informatie meeneemt over producten, diensten en/of werkprocessen dan wel doordat de werknemer zodanige klantbinding heeft dat bepaalde klanten overstappen van de oude naar de nieuwe werkgever.
3.11.3.
Hoewel [gedaagde sub 1] een lange tijd voor MMT werkzaam is geweest, is zijdens MMT in dit kader onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] op de hoogte is van gevoelige bedrijfsinformatie van MMT. Uit de zijdens MMT overgelegde producties volgt enkel dat [gedaagde sub 1] inzicht had in de prijzen met betrekking tot één klant. Dit gold bovendien enkel voor afzonderlijke opdrachten. Niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij de opstelling van en de onderhandelingen omtrent de raamovereenkomsten met die klant en de afzonderlijke op de terzake van het testen van de verschillende materialen overeengekomen prijzen, noch dat hij aldus betrokken was bij de opstelling en onderhandelingen omtrent raamovereenkomsten bij andere opdrachtgevers van MMT.
In dit verband is evenzo van belang dat niet althans onvoldoende is betwist dat [gedaagde sub 1] slechts incidenteel klantencontact had en dat niet is onderbouwd dat hij dan te maken had met personen binnen de onderneming van die klanten, die beslissingen kunnen nemen omtrent de overeenkomst tussen MMT en de desbetreffende klant.
Weliswaar zal [gedaagde sub 1] kennis hebben van verschillende namen van klanten, doch waar de betreffende markt zo klein is als MMT stelt en die namen dus bij beide partijen bekend zijn is die kennis niet grote betekenis althans van doorslaggevend gewicht in deze.
3.11.4
Voorts is niet betwist, dat de controlewerkzaamheden -NDO/radiografisch onderzoek- die [gedaagde sub 1] bij MMT verrichtte bedrijfseigen methodes betroffen, speciale technieken kenden, zodat niet gesproken kan worden van bedrijfseigen methodes, speciale technieken, die enkel binnen MMT gehanteerd zouden worden en waarmee zij een voorsprong zou hebben op haar concurrenten. Daar komt bij dat MMT cursussen geeft met betrekking tot de werkzaamheden die [gedaagde sub 1] uitvoerde, die ook door buiten MMT werkende personen kunnen worden gevolgd (en ook door medewerkers van Vinçotte werden gevolgd), zodat de betreffende methodes / technieken ook op die manier bij concurrenten terechtkomen.
3.11.5
Het vorenstaande leidt ertoe dat door MMT onvoldoende is gemotiveerd dat haar bedrijfsdebiet onvoldoende wordt beschermd met het in dienst treden van [gedaagde sub 1] bij Vinçotte, dat althans [gedaagde sub 1] met die indiensttreding zodanig concurrentiegevoelige informatie meeneemt naar zijn nieuwe werkgever, Vinçotte, met wie MMT in een concurrentieverhouding staat, dat deze daardoor in het voordeel zou zijn als onder 3.11.2 bedoeld.
Met de stelling van MMT lijkt overigens strijdig het gegeven dat zij [gedaagde sub 1] niettegenstaande het concurrentiebeding wel toelaat bij Applus (dezelfde) werkzaamheden te verrichten, waar dat -naar de voorzieningenrechter begrijpt- eveneens een directe concurrent is.
Daargelaten dan nog dat [gedaagde sub 1] en Vinçotte uitgebreid en gemotiveerd hebben weersproken dat Vinçotte binnen nu en twee jaar een eigen stralingsbunker gaat bouwen binnen 20/25 kilometer van de vestiging van MMT en MMT dit gelet op de door Vinçotte overgelegde stukken onvoldoende heeft weersproken, is het al dan niet bouwen van die bunker en tewerkstelling te zijner tijd aldaar van [gedaagde sub 1] als ook het vooralsnog verrichten van controlewerkzaamheden door [gedaagde sub 1] in een andere bunker -van SEW Energy, waarvoor Vinçotte werkt- waar [gedaagde sub 1] , zo begrijpt de voorzieningenrechter, gedetacheerd is, in het kader van deze belangenafweging van ondergeschikt belang.
3.11.6
Andere door MMT aangedragen argumenten om tot een ander oordeel te leiden zijn evenzeer onvoldoende. Het betreft de argumenten zijdens MMT dat [gedaagde sub 1] zelf ervoor heeft gekozen het dienstverband met MMT op te zeggen, dat MMT [gedaagde sub 1] tijdig heeft gewaarschuwd dat het niet is toegestaan bij Vinçotte in dienst te treden, dat MMT heeft aangeboden het concurrentiebeding te beperken tot twee of drie grote concurrenten in de regio en dat MMT ter mondelinge behandeling heeft aangegeven bereid te zijn [gedaagde sub 1] weer in dienst te nemen. Deze argumenten nemen immers niet weg dat er onvoldoende is gebleken van een in voldoende mate te respecteren belang aan de zijde van MMT.
3.11.7
Mede in aanmerking nemende dat het concurrentiebeding een lange duur heeft en onbeperkt is in geografie, zodat een vernietiging dan wel grote matiging, gelet op de geldende jurisprudentie voor de hand ligt en dat te meer, nu [gedaagde sub 1] ook in dat geval gebonden blijft aan zijn geheimhoudingsbeding, betekent het voorgaande naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, dat in verhouding tot het te beschermeng belang van MMT, [gedaagde sub 1] - gelet op zijn daartegenover staande gemotiveerde belangen- onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding en acht hij voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden bepaald dat het concurrentiebeding wordt vernietigd. De in reconventie door [gedaagde sub 1] gevorderde schorsing van het concurrentie- en boetebeding en de vordering om MMT te veroordelen de indiensttreding van [gedaagde sub 1] bij Vinçotte te gedogen zullen dan ook worden toegewezen. Nu dit de primaire vordering betreft, behoeven de overige vorderingen in reconventie geen bespreking meer.
3.12.
Voor de vorderingen jegens [gedaagde sub 1] in conventie betekent het voorgaande dat de voorzieningenrechter het niet aannemelijk acht, dat de vorderingen onder I, II en III in een bodemprocedure worden toegewezen. Immers, indien het beding wordt vernietigd kunnen de vorderingen onder I en II niet worden toegewezen. Een eventueel al verbeurde boete zal, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in dat geval worden gematigd tot nihil, zodat de toewijzing van een voorschot (vordering onder III) niet voor de hand ligt.
3.13.
Met betrekking tot vordering (IV) jegens Vinçotte heeft te gelden dat deze, indien in een bodemprocedure het concurrentiebeding wordt vernietigd, niet een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer en waar onvoldoende onderbouwd is dat met Vinçotte een gentlemen’s agreement zou zijn gesloten om – kort gezegd – over en weer van elkaar geen personeel te betrekken – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Ook deze vordering kan niet worden toegewezen. De stellingen en verweren op dit punt behoeven geen bespreking meer.

4.De kosten

In conventie:

4.1.
MMT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op een bedrag van:
- helft van het griffierecht € 333,50
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 989,50
4.2.
MMT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vinçotte worden begroot op een bedrag van:
- helft van het griffierecht € 333,50
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 989,50
In reconventie:
4.3.
MMT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 1] worden veroordeeld. Gelet op de samenhang van de conventie en de reconventie zal de voorzieningenrechter de helft van het salaris toekennen. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op een bedrag van € 328,00 aan salaris voor de advocaat van [gedaagde sub 1] .

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt MMT in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 989,50,
5.3.
veroordeelt MMT in de proceskosten, aan de zijde van Vinçotte tot op heden begroot op € 989,50,
In reconventie:
5.4.
schorst het tussen partijen gesloten concurrentiebeding, inclusief het hierin opgenomen boetebeding, en veroordeelt MMT te gehengen en te gedogen dat [gedaagde sub 1] de per 1 mei 2021 bij Vinçotte aangevangen werkzaamheden zonder belemmering doorzet totdat in een eventuele appèl- en/of bodemprocedure anders is geoordeeld,
5.5.
veroordeelt MMT in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op een bedrag van € 328,00,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In conventie en reconventie:
5.7.
verklaart de hiervoor opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nuijten en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.typ: BF