ECLI:NL:RBZWB:2021:3855

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
387610 HA RK 21-154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Kok
  • Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 19 juli 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op 8 juli 2021, kort voor de zitting, en betrof de rechter mr. [voorletters] Pauwels, die belast was met de behandeling van de zaak met nummer BRE 20/7548 IB/PVV PAUW. De verzoeker stelde dat er sprake was van een schijn van partijdigheid en objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid, omdat zijn verzoek om uitstel van de zitting was afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de zitting door te laten gaan een procesbeslissing was, waarover de wrakingskamer geen oordeel kon geven. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat er sprake is van vooringenomenheid. In dit geval was er geen onderbouwing voor de vrees van de verzoeker, en bovendien was het wrakingsverzoek te laat ingediend. De wrakingskamer verklaarde het verzoek kennelijk ongegrond en liet een mondelinge behandeling achterwege. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 387610 HA RK 21-154
beslissing van 19 juli 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te ( [postcode] ) [plaats] , aan het adres [adres] ,
verder ook te noemen verzoeker,
gemachtigde: S. Altun, wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaak met nummer BRE 20/7548 IB/PVV PAUW;
  • het wrakingsverzoek ontvangen per e-mailbericht op 8 juli 2021 om 11.28 uur.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Pauwels, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer BRE 20/7548 IB/PVV PAUW.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat de schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende.
Verzoeker voert aan dat door hem gemotiveerd en onderbouwd is verzocht om de behandeling van de zaak uit te stellen. Dit verzoek is door de rechter afgewezen. Ook een herhaald verzoek tot uitstel is afgewezen. Verzoeker is niet in de gelegenheid gesteld om het ingestelde beroep schriftelijk nader toe te lichten. Omdat de rechter de zitting doorgang laat vinden wordt verzoeker hiermee tekort gedaan in zijn recht op een eerlijk proces. Ook worden de beginselen van hoor en wederhoor daardoor niet in acht genomen. Het wordt verzoeker nu ontnomen om een zienswijze op de zitting dan wel door middel van een schriftelijke toelichting kenbaar te maken.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
4.4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij kenbaar heeft gemaakt dat hij niet op de zitting van 8 juli 2021 kon verschijnen en hij om die reden heeft verzocht om de behandeling van de zaak uit te stellen. De rechter heeft dit verzoek en het daartoe herhaalde verzoek afgewezen en besloten de mondelinge behandeling van de zaak door te laten gaan. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing van de rechter moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
4.5.
Overigens merkt de wrakingskamer nog op dat het wrakingsverzoek de rechter pas heeft bereikt nadat de zaak op de zitting was behandeld. Het wrakingsverzoek is immers per e-mailbericht gedaan op 8 juli 2021 om 11.28 uur, slechts twee minuten voordat de zaak op de zitting zou worden behandeld. Onder die omstandigheid kon verzoeker weten dat er een goede kans was dat het verzoek niet tijdig bij de behandelend rechter was binnengekomen.
De omstandigheid dat de zitting doorgang heeft gevonden, het onderzoek is gesloten en een schriftelijke uitspraak over twee weken is aangekondigd, komt ook voor risico van verzoeker.
4.6.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
4.7.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer BRE 20/7548 IB/PVV PAUW zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 19 juli 2021 door mr. Peters, mr. Kok en
mr. Tempel, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.