ECLI:NL:RBZWB:2021:3876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
02-293258-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Speekenbrink
  • mr. Sterk
  • mr. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor hennepkwekerij met 811 hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met een ander een hennepkwekerij heeft gehad. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in een loods bij de woning van de verdachte en zijn partner een hennepkwekerij aanwezig was met in totaal 811 hennepplanten. De hennepkwekerij was professioneel ingericht en er waren meerdere oogsten geweest. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van het medeplegen van de teelt van hennep en het stelen van elektriciteit. De verdediging heeft betoogd dat de tenlastegelegde periode niet bewezen kon worden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij, [benadeelde] B.V., en moet hij een schadevergoeding betalen van € 11.635,50, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-293258/19
vonnis van de meervoudige kamer van 17 december 2020
in de strafzaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 december 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw mr. R. van den Hemel. De officier van justitie, mr. Smid, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak tegen [medeverdachte] is gelijktijdig behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander een hennepkwekerij heeft gehad en de daarvoor benodigde elektriciteit heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangetroffen situatie op het adres van verdachte en zijn partner [medeverdachte] . De henneplucht was al op straat te ruiken, waardoor verdachten dus ook wetenschap van de kwekerij hebben gehad. Omdat verdachte en zijn partner de eigenaren waren van de woning en de schuur op het [adres] , hebben zij ook de beschikkingsmacht gehad over de goederen en hennepplanten die daar werden aangetroffen en ook de macht gehad om de situatie, zoals die op dat moment bestond, te beëindigen. De pleegperiode is gebaseerd op de ontnemingsrapportage, waarin op basis van het aantal aangetroffen lege jerrycans van voedingsstoffen is teruggerekend hoeveel hennepplanten daarmee konden worden gekweekt. De officier van justitie komt op grond daarvan op minimaal vier eerdere oogsten en teruggerekend vanaf het moment van aantreffen van de hennepkwekerij komt de officier van justitie qua pleegperiode uit op de tweede week van januari 2018.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de gehele tenlastegelegde periode omdat deze periode enkel gebaseerd is op schattingen en aannames van de politie en harde informatie daarvoor ontbreekt. De raadsvrouw heeft ter zitting een taxatierapport van de woning van verdachten overgelegd d.d. 20 juni 2018. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit dat rapport volgt dat de bij verdachten aangetroffen hennepkwekerij daar nog niet zat ten tijde van de inspectiedatum van 22 mei 2018.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat in een loods bij de gezamenlijke woning van verdachte en zijn partner [medeverdachte] een forse hennepkwekerij aanwezig was. Deze hennepkwekerij bestond uit drie ruimtes, twee ruimtes waar kort voor de ontdekking door de politie in totaal 623 hennepplanten waren geoogst en één ruimte waar op dat moment nog 188 hennepplanten stonden, welke planten zo’n vier weken oud waren.
Uit onderzoek naar de stroomvoorziening bleek dat er een illegale elektriciteitskabel was aangelegd die buiten de elektriciteitsmeter om liep en de elektrische installatie in het betreffende pand voorzag van elektriciteit, waardoor de stroom niet werd geregistreerd en niet werd betaald. Hierdoor werd de elektriciteit voor de hennepkwekerij illegaal afgenomen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en zijn partner [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan (het medeplegen van) de teelt van 811 hennepplanten en dat zij de voor die kweek benodigde elektriciteit hebben weggenomen.
De periode dat er werd gekweekt
Gedurende het onderzoek in de hennepkwekerij werden indicatoren aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat de in de kwekerij aangetroffen apparatuur en goederen al langer in gebruik waren. Zo was er sprake van kalkafzetting aan de onderzijde van de plantenpotten, op het grondzeil en op de aansluitingen van het irrigatiesysteem. Ook waren de koolstoffilters vervuild en waren veel voorwerpen, waaronder de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, bedekt met een laag stof. Voorts werden knipscharen met daarop hennepresten en een flink aantal vuilniszakken met potgrond en hennepafval aangetroffen. De voorwerpen die met name van belang zijn voor het bepalen van de kweekperiode zijn de in de hennepkwekerij en in de directe omgeving van die hennepkwekerij aangetroffen lege jerrycans van voedingsmiddelen. Op grond van deze lege jerrycans heeft het onderzoeksteam kunnen bepalen hoeveel voedingsmiddelen men aanwezig heeft gehad en heeft gebruikt voor de kweek van 811 hennepplanten. Aan de hand van de totale hoeveelheid voedingsmiddelen is een totaal van 4,44 oogsten van 811 hennepplanten berekend. Wanneer de aangetroffen 188 planten van vier weken oud in mindering worden gebracht op de berekening, is het aantal aangetroffen lege jerrycans nog steeds voldoende om minimaal 4 eerdere oogsten van 811 planten van voeding te kunnen voorzien. Teruggerekend vanaf het moment dat de hennepkwekerij werd aangetroffen op 14 november 2018 en uitgaande van een gemiddelde kweekcyclus van 10 weken, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat vanaf de tweede week van januari 2018 werd gestart met het kweken van hennepplanten in de loods bij de woning op het [adres] .
Het door de verdediging ingebrachte taxatierapport
De verdediging heeft tijdens de zitting op 3 december 2020 een taxatierapport overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat op het moment van een inspectie op 22 mei 2018 door de taxateur, nog geen hennepkwekerij aanwezig was op het [adres] .
De rechtbank merkt allereerst op dat verdachte en zijn [medeverdachte] steeds hebben gezwegen, terwijl het toch voor de hand zou hebben gelegen dat zij juist deze niet onbelangrijke informatie al veel eerder met het onderzoeksteam zouden hebben gedeeld.
Nu wordt dit taxatierapport door de verdediging pas op de zitting overgelegd, terwijl deze zaak al sinds november 2018 loopt. Dat het rapport pas nu wordt ingebracht maakt dat de rechtbank het nu ook zal moeten doen met de informatie die het rapport biedt. Het taxatierapport is opgemaakt ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening. Het betreft een summier taxatierapport waarin de focus ligt op de waardebepaling van het pand. Uit het rapport blijkt niet dat de inspecteur de locatie daadwerkelijk heeft bezocht. De foto’s geven geen compleet beeld van de situatie ter plaatse. De rechtbank heeft niet kunnen constateren dat in het rapport ook afbeeldingen zijn opgenomen van de ruimtes waarin op 14 november 2018 de hennepplanten werden aangetroffen. Daar komt nog bij dat de verdediging er niet voor heeft gekozen om, ter onderbouwing van haar stelling, de betreffende taxateur als getuige te laten oproepen voor de zitting.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat uit het door de verdediging overgelegde taxatierapport niet blijkt dat de hennepkwekerij er op en voor 22 mei 2018 nog niet zou zijn geweest. De rechtbank verwerpt het verweer en is van oordeel dat de tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 2 januari 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 811 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
in de periode van 2 januari 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid elektriciteit, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde] B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de strafbepaling rekening moet worden gehouden met een veel kortere periode die bewezen kan worden verklaard en dat er daarom minder oogsten zijn geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in een schuur bij zijn woning samen met zijn partner een omvangrijke en redelijk professionele hennepkwekerij gehad van ruim 800 hennepplanten. In die hennepkwekerij hebben zij in ieder geval vier keer kunnen oogsten totdat op 14 november 2018 de hennepkwekerij door de politie werd ontdekt.
Het spreekt voor zich dat het op grote schaal kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Verdachte heeft ervoor gekozen om over zijn persoonlijke omstandigheden niets bekend te maken.
De rechtbank neemt de oriëntatiepunten en afspraken van het LOVS als uitgangspunt. Voor een hennepkwekerij van deze omvang, waarbij geen rekening wordt gehouden met eerdere oogsten, is volgens die oriëntatiepunten bij een first offender een taakstraf van 180 uren en 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. Verdachte is een first offender.
Wel is echter in het onderhavige geval sprake van vier eerdere oogsten, hetgeen zou betekenen dat navenant hoger kan worden gestraft. Daar staat tegenover dat deze zaak onwenselijk lang is blijven liggen, terwijl daar geen aanwijsbare reden voor is geweest. Bovendien houdt de rechtbank rekening met de strafrechtelijke reactie op de vier oogsten die in de ontnemingsprocedure zal volgen.
Alles afwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd zoals die ook door de officier van justitie is gevorderd en die ook overeenkomt met eerdergenoemde landelijke oriëntatiepunten voor een hennepkwekerij van deze omvang.
Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte een taakstraf op zal leggen van 180 uren en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar. Met de laatste straf hoopt de rechtbank dat deze straf verdachte ervan zal weerhouden om in de toekomst opnieuw soortgelijke feiten te plegen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] B.V. heeft aanvankelijk een schadevergoeding gevorderd van € 12.114,13, te verhogen met de wettelijke rente. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de heer [naam] , gemachtigde namens [benadeelde] B.V., de vordering aangepast en de kosten met betrekking tot de netmeting en het weghalen van de gasmeter op die vordering in mindering gebracht. Op grond daarvan heeft de heer [naam] de hoogte van de gevorderde schade voor [benadeelde] B.V. verminderd tot € 11.635,50.
De rechtbank is van oordeel dat die schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering, te vermeerderen met rente, hoofdelijk zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
3 maanden;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] B.V. van € 11.635,50 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] B.V. (feit 2), € 11.635,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 93 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Speekenbrink, voorzitter, mr. Sterk en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 december 2020.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.