ECLI:NL:RBZWB:2021:3910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1058
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2021, werd het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had op 20 december 2020 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Dit bezwaar werd door het college als beroepschrift aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank, die het op 4 maart 2021 ontving.

De rechtbank wees eiser op de verplichting tot betaling van griffierecht, en verzocht hem dit binnen twee weken na de datum van de brief van 11 maart 2021 te voldoen. Eiser werd gewaarschuwd dat bij niet tijdige betaling het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard zou worden. De rechtbank constateerde echter dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was.

De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die de verplichtingen omtrent griffierechten en de gevolgen van niet-tijdige betaling regelen. Ondanks dat er informatie was ingewonnen bij PostNL over de bezorging van de aangetekende brief, werd de zaak zonder verdere behandeling afgedaan. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1058 AVG

uitspraak van 27 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 20 december 2020, ontvangen bij het college op 22 december 2020, bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door het college. Het college heeft de brief van 20 december 2020 aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 4 maart 2021 ontvangen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiser is bij aangetekende brief van 11 maart 2021 schriftelijk gewezen op deze verplichting. Eiser is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiser is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Blijkens ingewonnen informatie bij PostNL is het niet zeker of de aangetekende brief van 11 maart 2021 bij eiser is bezorgd. Gelet hierop is eiser bij brief van 21 mei 2012 nogmaals gewezen op de voldoening van het griffierecht met een termijn van twee weken na die dagtekening. Deze brief is per gewone post en per aangetekende post verzonden. Eiser is er in deze brief voorts op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, 8:52, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 27 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:52, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De bestuursrechter kan, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld.
Artikel 8:52, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt:
In dat geval kan de bestuursrechter:
a. de in artikel 8:41, vijfde lid, bedoelde termijn verkorten.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.