ECLI:NL:RBZWB:2021:393

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 21_121 + 21_124 + 21_126 + 21_137 + 21_139 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing schorsing van de bestreden omgevingsvergunningen

Op 22 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de opheffing van de schorsing van verschillende omgevingsvergunningen. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.H.U. Keizer, had bezwaarschriften ingediend tegen vijf omgevingsvergunningen voor de bouw van 13 woningen en een garage in de gemeente Reimerswaal. De voorzieningenrechter had eerder op 18 januari 2021 de omgevingsvergunningen geschorst, omdat er een risico bestond dat met de bouw zou worden begonnen voordat de verzoeken om voorlopige voorziening waren behandeld. Tijdens de zitting op 21 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en verweerder gehoord. Verzoeker vreesde schade aan zijn woning door het heien van funderingspalen en stelde dat er onvoldoende voorschriften waren opgenomen in de vergunningen om schade te voorkomen. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders, stelde dat de vergunningen zorgvuldig waren voorbereid en dat de gemeentelijke constructeur akkoord was gegaan met de plannen. De voorzieningenrechter overwoog dat de vergunninghouder aannemelijk had gemaakt dat de rapporten over trillingsschade niet representatief waren voor de woning van verzoeker. Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat de schorsing van de omgevingsvergunningen moest worden opgeheven, omdat de vergunningen aan de wettelijke eisen voldeden en de risico's voor verzoeker niet onaanvaardbaar waren. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/121, 21/124, 21/126, 21/137 en 21/139 WABO

uitspraak van 22 januari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal,verweerder.
Als derde partijen hebben de twee vergunninghouders aan het geding deelgenomen:
[bedrijfsnaam vergunninghouder 1], gemachtigde [gemachtigde van vergunninghouder 1] en
[bedrijfsnaam vergunninghouder 2], gemachtigde [gemachtigde van vergunninghouder 2] .

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaarschriften ingediend tegen vijf afzonderlijke omgevings-vergunningen voor het bouwen van in totaal 13 woningen en een garage op percelen in [plaatsnaam] . De omgevingsvergunningen betreffen de bouw van:
  • een woning aan [adres 1] te [plaatsnaam] (proc.nr. 21/121);
  • een garage aan [adres 2] te [plaatsnaam] (proc.nr. 21/124);
  • vier woningen aan [adres 3] te [plaatsnaam] (proc.nr. 21/126);
  • twee woningen aan [adres 4] te [plaatsnaam] (proc.nr. 21/137);
  • zes woningen aan de [adres 5] te [plaatsnaam] (proc.nr. 21/139).
Verzoeker heeft op 12 januari 2021 tevens de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van de omgevingsvergunningen.
Partijen zijn uitgenodigd voor de behandeling van de verzoeken op de zitting van 21 januari 2021. Nadat duidelijk werd dat begonnen zou worden met het heien voordat de verzoeken om voorlopige voorziening op 21 januari 2021 behandeld zouden kunnen worden, heeft de voorzieningenrechter de omgevingsvergunningen met ingang van 18 januari 2021 om 10:00 uur geschorst.
Het onderzoek ter zitting op 21 januari 2021 heeft plaatsgevonden in Breda. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.H.U. Keizer en zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Derde partij [bedrijfsnaam vergunninghouder 1] is verschenen bij gemachtigde [gemachtigde van vergunninghouder 1] . Derde partij [bedrijfsnaam vergunninghouder 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde [gemachtigde van vergunninghouder 2] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden omgevingsvergunningen een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van de omgevingsvergunningen voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van die vergunningen te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Verzoeker woont in de nabijheid van de bouwpercelen aan [adres 6] en vreest schade aan zijn woning ten gevolge van het heien van de funderingspalen. Zijn bezwaren richten zich uitsluitend tegen het ontbreken van voorschriften in de omgevingsvergunningen ten aanzien van de wijze van heien. Hij heeft daarbij gewezen op het rapport Grondonderzoek [2 straatnamen] van 15 december 2010 met grondsonderingen van [naam aannemersbedrijf] en het daarop gebaseerde funderingsadvies van [naam] van 17 december 2010. [naam] heeft, gezien de diversiteit in paalbelastingen en de bodemopbouw conform de sonderingen, geadviseerd om bij het heien Avegaarpalen (mortelschroefpalen) toe te passen. Als alternatief had verweerder het voorschrift moeten opnemen dat tijdens het heien met prefab betonpalen trillingsmetingen worden uitgevoerd op de maatgevende gevels van bestaande gebouwen, waarbij het heien onmiddellijk moet worden stilgelegd als de grenswaarde als bedoeld in de SBR Trillingsrichtlijn A "Schade aan bouwwerken: 2017" (hierna: SBR-richtlijn A) wordt overschreden, aldus verzoeker.
3. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van het Bouwbesluit is de uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Artikel 8.1, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling.
Krachtens artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit 2012 worden bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden maatregelen getroffen ter voorkoming van beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen.
De rechtbank overweegt dat blijkens de Nota van Toelichting bij het Bouwbesluit 2012 (Staatsblad 2011, 416) de functionele eis van artikel 8.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 duidelijk maakt dat onveilige situaties niet volledig voorkomen kunnen worden. Volgens de toelichting op artikel 8.2 moeten, om onveilige situaties tijdens bouw- of sloopwerkzaamheden te voorkomen, maatregelen worden getroffen om letsel van personen of beschadiging van al dan niet roerende zaken te voorkomen. Blijkens deze toelichting bestaat de onveiligheid er ten aanzien van al dan niet roerende zaken in dat daaraan schade wordt toegebracht. Dergelijke onveilige situaties kunnen weliswaar niet altijd worden voorkomen, maar om die zoveel als mogelijk te voorkomen, moeten in ieder geval de in artikel 8.2 bedoelde maatregelen worden getroffen, zodat deze maatregelen als minimumeisen hebben te gelden.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de besluiten tot het verlenen van de omgevingsvergunningen, mede gelet op de daarin opgenomen voorschriften over de te treffen maatregelen ter voorkoming van schade, zorgvuldig zijn voorbereid. Ter zitting heeft hij in dit verband gesteld dat de gemeentelijke constructeur aan de hand van de in het kader van de aanvraag ingediende constructieve gegevens, op hoofdlijnen akkoord is gegaan en dat uit nadere berekeningen en het monitoren van het heien moet blijken of de gekozen heimethode leidt tot schade aan de woning van verzoeker.
Ook volgens vergunninghouders is het niet noodzakelijk om bij het plaatsen van de funderingspalen te boren om schade aan de omliggende woningen te voorkomen. Zij hebben elk voor hun eigen projecten rapporten overgelegd van IFCO Funderingsexpertise B.V. (hierna: IFCO) met prognoses van de trillingen die worden veroorzaakt door het heien van prefab betonpalen. In deze rapporten heeft IFCO geconcludeerd dat op basis van de trillingprognoses te verwachten is dat bij het heien van de palen de trillingen ter plaatse van de woningen aan de Scheldestraat en de Maartenbroersweg voldoen aan de grenswaarden als bedoeld in de SBR-richtlijn A en dat daarmee de kans op trillingsschade aanvaardbaar klein is (< 1%). Daarbij is IFCO bij het bepalen van de afstanden waarbij wordt voldaan aan SBR-richtlijn A, uitgegaan van bouwwerken met de bouwkundige staat “normaal”.
Op verzoek van verzoeker heeft [naam persoon] op 20 januari 2021een second opinion gegeven over de door IFCO uitgevoerde prognose van de trillinghinder ter plaatse van de woning van verzoeker aan de [adres verzoeker] . [naam persoon] wijst er op dat IFCO bij de prognose ten onrechte heeft aangenomen dat de woning [adres verzoeker] is gefundeerd op palen. Omdat dit niet het geval is kan de prognosegrafiek van IFCO niet worden toegepast voor deze woning en zijn de geadviseerde afstanden niet correct.
5. De SBR-richtlijn A geeft een grenswaarde voor trillingsgevoelige funderingen. De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken. Voor schade aan gebouwen zijn grenswaarden opgenomen. Overschrijding van deze waarden wordt beoordeeld als een onacceptabele kans op schade. Daarmee is niet gezegd dat er ook schade optreedt. Evenmin is gegarandeerd dat er geen schade op zal treden wanneer de metingen onder de grenswaarden blijven. Volgens SBR-richtlijn A is de kans op trillingsschade aanvaardbaar klein (< 1 %) in het geval de trillingen lager zijn dan de uit de richtlijn af te leiden toelaatbare waarden.
Om vast te stellen of voor een bouwwerk sprake is van verhoogde gevoeligheid voor
trillingen vanwege (lokaal) verminderde sterkte of verhoogde initiële spanningen is in bijlage 5 bij de SBR-richtlijn A een checklist opgenomen. De checklist leidt tot een puntentelling. Een bouwwerk valt in de staat "gevoelig" als in totaal 4 of meer punten zijn toegekend. Als deze drempelwaarde niet wordt overschreden wordt de bouwkundige staat als “normaal” aangemerkt.
Punt 1 van de checklist geeft aan dat het pand van buiten in ogenschouw moet worden genomen. Zijn er geen scheuren en is er geen sprake van algemene scheefstand of scheefstand van onderdelen, dan is de bouwkundige staat "normaal" en hoeft de lijst niet te worden doorgenomen.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat vergunninghouder [bedrijfsnaam vergunninghouder 1] ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat het rapport van [naam persoon rapport] niet representatief is voor de woning van verzoeker. Anderzijds heeft [naam persoon] aangetoond dat IFCO ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de woning van verzoeker in 1938 is gebouwd met een fundering op staal, dat wil zeggen zonder heipalen. Blijkens de SBR Richtlijn A is dit een trillingsgevoelige fundering. Voorts is niet in geding dat er scheuren in de woning van verzoeker zitten. Dat IFCO geen rekening heeft gehouden met het feit dat de woning van verzoeker een fundering zonder palen heeft, betekent echter niet dat de bouwkundige staat van deze woning zonder meer als “gevoelig” moet worden aangemerkt. Daarvoor moeten op basis van de rest van de lijst 4 punten of meer gescoord worden. Daarover geeft de second opinion van [naam persoon] geen uitsluitsel, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer gezegd kan worden dat de door IFCO geadviseerde afstanden niet correct zijn.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat IFCO heeft aanbevolen om tijdens de heiwerkzaamheden trillingsmetingen te laten uitvoeren omdat daarmee gecontroleerd kan worden of de verwachte trillingen overeenkomen met de praktijk en de kans op het ontstaan van trillingsschade aan de belendingen kan worden ingeschat. Tevens kan dan worden nagegaan vanaf welk moment eventueel trillingsreducerende maatregelen genomen dienen te worden om de trillingen te laten voldoen aan SBR-richtlijn A. Ten slotte leveren de trillingsmetingen feitelijke gegevens, aan de hand waarvan bij eventuele schadeclaims het realiteitsgehalte van die claims kan worden beoordeeld, aldus IFCO. Ter zitting hebben vergunninghouders toegezegd dat het heien van de funderingspalen conform de aanbevelingen van IFCO gemonitord zal worden en rekening houdend met de bouwkundige staat van de woning van verzoeker. Verweerder heeft toegezegd dat de gemeentelijke bouwinspectie het heien ook zal monitoren. Omdat deze toezeggingen dezelfde strekking hebben als het subsidiaire verzoek van verzoeker, is er voor de voorzieningenrechter geen noodzaak om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot (doen) uitvoeren van trillingsmetingen op de maatgevende gevels van bestaande gebouwen.
7. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de op 18 januari 2021 uitgesproken schorsing van de omgevingsvergunningen moet worden opgeheven.

Beslissing

De voorzieningenrechter heft de schorsing van de bestreden omgevingsvergunningen op.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier op 22 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.