ECLI:NL:RBZWB:2021:403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_173
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de WIA-uitkering. De eiser, die eerder een WIA-uitkering had ontvangen vanwege arbeidsongeschiktheid door diabetes mellitus, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om zijn uitkering per 22 juli 2019 te beëindigen. Het UWV had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser op dat moment 31,22% was, wat onder de drempel van 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering.

De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij de eiser en zijn gemachtigde via Skype aanwezig waren, terwijl de vertegenwoordiger van het UWV fysiek aanwezig was. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen, die de belastbaarheid van de eiser hadden vastgesteld op basis van zijn medische toestand. De rechtbank concludeert dat het UWV op zorgvuldige wijze de beperkingen van de eiser heeft vastgesteld en dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend waren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 22 juli 2019 terecht was, omdat de eiser niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid voor het recht op uitkering. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/173 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV eisers uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd per 22 juli 2019.
In het besluit van 4 december 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 december 2020.
Hierbij waren via Skype aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens het UWV was fysiek aanwezig mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als operator II bij [naam onderneming] te [plaatsnaam 2] . Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege vermoeidheidsklachten als gevolg van moeilijk te reguleren diabetes mellitus.
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 24 januari 2015 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de WIA-uitkering beëindigd per 22 juli 2019.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juli 2019 heeft vastgesteld op 31,22% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op zijn spreekuur. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er bij eiser aandoeningen zijn vastgesteld waarvoor met resultaat behandelingen zijn ingezet. Er is nu geen ernstige ziekte. De suikerziekte wordt adequaat behandeld zonder lange termijn complicaties. [naam verzekeringsarts] ziet geen tekenen dat er problemen zijn met het hart of de longen. In verband met het psychisch klachtenpatroon acht hij nog begeleiding nodig, maar er is geen intensieve therapie waardoor eiser niet of verminderd beschikbaar zou zijn voor werk. Stress en spanning spelen de boventoon. De relatie ziekte, beperking en handicap is hem duidelijk. Hij acht het geheel consistent en plausibel. De verzekeringsarts ziet aanleiding de belastbaarheid aan te passen. Dat ziet op beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren om stress en spanning te ondervangen en op het aangewezen zijn op fysiek niet te zwaar werk en regelmaat in de dag.
De verzekeringsarts acht eiser aangewezen op werk zonder veel storingen of onderbrekingen, deadlines of productiepieken. Ook op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, dus geen gevaarlijke (snijdende) machines, niet op grote hoogte werken, beroepsmatig chaufferen en beperken in het omgaan met conflicten en in het samenwerken. Verder acht [naam verzekeringsarts] eiser aangewezen op weinig of geen rechtstreeks contact met klanten of patiënten, hoewel korte zakelijke contacten mogelijk zijn, mits eiser terug kan vallen op een collega of leidinggevende. Leidinggevende aspecten zijn niet geschikt voor eiser die verder beperkt wordt geacht voor frequent buigen, grove trilbelasting, frequent hanteren van zware lasten en trappenlopen/klimmen. Daarnaast ziet de verzekeringsarts eiser beperkt in het langdurig boven schouderhoogte actief zijn en ongeschikt voor nacht of avonddiensten. [naam verzekeringsarts] ziet geen indicatie meer om naast voornoemde beperkte mogelijkheden een urenbeperking in het arbeidspatroon te stellen anders dan het vermijden van overwerk.
De vastgestelde beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 mei 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, de hoorzitting van 14 november 2019 bijgewoond en eiser geobserveerd. [naam verzekeringsarts b&b] is van mening dat de beperkingen correct zijn weergegeven in de FML van 6 mei 2019. Verder constateert hij dat er voldoende gegevens voorhanden waren om de belastbaarheid te kunnen vaststellen en hij wijst erop dat eiser door de primaire verzekeringsarts is gezien op het spreekuur, de ervaren klachten en belemmeringen aan de orde zijn gekomen en dat eiser medisch is onderzocht. Er was voldoende informatie voorhanden om tot een beslissing te kunnen komen en er is volgens [naam verzekeringsarts b&b] adequaat geoordeeld. Dat de belastbaarheid onvoldoende gemotiveerd is zoals eiser aangeeft kan de verzekeringsarts b&b dan ook niet volgen, nu geen evident nieuwe medische feiten zijn gebleken die tot wijziging van het verzekeringsgeneeskundig oordeel kunnen leiden. Het beeld van eisers gezondheidstoestand en de daaruit voorvloeiende medische beperkingen acht hij correct, mede gelet op zijn observaties tijdens de hoorzitting. Tot dan toe ziet de verzekeringsarts b&b geen vaatproblematiek vastgesteld aan de benen. Wel ziet hij risicofactoren daarvoor, zoals het forse roken, de diabetes, het overgewicht en het gebrek aan lichamelijke activiteit. Er is echter geen vaatonderzoek als bijvoorbeeld echo-doppler of een contrastonderzoek. Mocht dit alsnog gedaan worden en tot significante doorbloedingsstoornissen van de onderste extremiteiten voeren, dan is volgens [naam verzekeringsarts b&b] wellicht revisie van de belastbaarheid aan de orde. Op basis van de aanwezige gegevens, waarbij de vastgestelde beperkingen goed zijn te verdedigen houdt de verzekeringsarts b&b vast aan de FML van 6 mei 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV in zijn aanvullende gronden van 29 juli 2020 aangevoerd dat uit de meegestuurde medische gegevens van een verpleegkundig specialist, een vaatchirurg, een cardioloog en een fysiotherapeut volgt dat lopen en staan niet voldoende zijn beperkt voor eiser in de FML. Dat gaat om de aspecten 4.18 en 4.19, naast de aspecten 5.3 en 5.4 op de FML. Dit samen met de psychische klachten (angst- en spanningsklachten) moet bovendien leiden tot een forse urenbeperking volgens eiser. Hij voegt daaraan toe dat met deze combinatie van klachten ook een hoog handelingstempo niet kan worden gevergd, zodat hij zich ook onvoldoende beperkt acht ten aanzien van aspect 1.9.8.
4.3
Het voorgaande heeft geleid tot een reactie van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] waarin deze een beschouwing geeft van de verschillende stadia van de zogenaamde fontaine classificatie. Stadium 2B (waarin eiser door zijn vaatchirurg is ingedeeld) geeft aan dat pijn optreedt voordat 100 meter is gelopen. Bij deze indeling speelt de inschatting van de loopafstand een grote rol. De gegevens van het na de datum in geding verrichtte vaatonderzoek neemt [naam verzekeringsarts b&b] mee om de FML te corrigeren. Daarbij wijst hij erop dat er geen noodzaak is het staan te beperken, nu eiser als claudicatio-patiënt juist kan stilstaan om de pijnklachten in de kuiten te laten wegtrekken, omdat staan veel minder zuurstofbelasting geeft dan lopen. Curatief acht hij het van groot belang dat eiser zoveel als mogelijk loopt en het bewegingsapparaat zo veel als mogelijk belast vanwege het natuurlijk verbeterend effect op de doorbloeding van het been. Daarbij geeft [naam verzekeringsarts b&b] aan dat eiser wel een normale werkweek kan werken. Van een te verwachten dotterprocedure of endarterectomie zal eisers loopafstand zeker verbeteren. Daarbij stelt hij nog dat eiser wel moet stoppen met roken, omdat anders behandeling geen zin heeft. De verzekeringsarts b&b ziet gezien de richtlijn duurbelastbaarheid in arbeid, geen reden voor een urenbeperking en heeft de FML van 22 oktober 2020 vastgesteld.
4.3
Oordeel rechtbank over medische beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen zijn cardiologische klachten, maar ook de psychische klachten en de gestelde depressiviteit, naast de problemen aan de benen en het energietekort. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Naar aanleiding van de eerst in beroep ingebrachte informatie van een verpleegkundig specialist, een vaatchirurg, een cardioloog en een fysiotherapeut heeft het UWV nog nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten. Op grond daarvan is de verzekeringsarts b&b gekomen tot bijstelling van de FML waarmee eiser dus meer beperkt wordt geacht. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Hoewel eiser van mening is dat deze aanpassing niet voldoende is, kan de rechtbank hem daarin niet volgen, gelet op de gemotiveerde rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] , waar geen andersluidende medische stukken tegenover staan. De rechtbank ziet dat [naam verzekeringsarts b&b] alle medische gedingstukken nadrukkelijk in de overwegingen heeft betrokken en de interpretatie van de gemachtigde van eiser van die medische stukken doet daaraan onvoldoende afbreuk om de verzekeringsarts b&b in deze niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dan ook op zorgvuldige wijze de te objectiveren beperkingen van eiser vastgesteld en niet is gebleken dat in de FML van 22 oktober 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130).
5.2
Arbeidskundig
Eiser heeft in zijn aanvullende gronden van 29 juli 2020 aangevoerd dat de functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij als gevolg van de beperking die zijns inziens had moeten worden aangenomen voor een hoog handelingstempo niet in staat is onder meer de functie textielproductenmaker te vervullen. Met betrekking tot de functie productiemedewerker industrie stelt eiser dat door het hanteren van een soldeerbout in die functie onvoldoende rekening wordt gehouden met de beperking voor persoonlijk risico. Dat de arbeidsdeskundige in een toelichting heeft aangegeven dat het hanteren voor eiser mogelijk is, ondanks dat die beperking voor hem geldt, acht eiser onjuist omdat die beperking daarmee zijn betekenis zou verliezen. Ook werken met een scherp mes in de functie samensteller kunststof en rubberproducten ziet eiser anders dan de arbeidsdeskundige b&b als niet te verenigen met de beperking voor verhoogd persoonlijk risico. Bovendien wordt in die functie meer van het staan van eiser gevraagd (tijdens 4 werkuren 1 maal 15 minuten), nu hij nauwelijks 100 meter kan lopen.
5.3
Oordeel rechtbank over arbeidskundige beroepsgronden
De rechtbank ziet geen reden om de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend te achten. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 16 mei 2019 en de rapportages van de arbeidsdeskundige b&b van 29 november 2019 en 27 oktober 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, ook nadat de aspecten 4.18 en 4.19 in de FML zijn aangepast. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Met betrekking tot de overige door eiser gestelde onjuistheden wijst de rechtbank erop dat de arbeidskundige b&b gemotiveerd heeft aangegeven dat noch het hanteren van de soldeerbout, noch het hanteren van het scherpe mes zijn bedoeld met de beperking voor verhoogd persoonlijk risico. Verder is door de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 22 oktober 2020 aangegeven dat staan niet beperkt is voor eiser juist omdat hij daarmee de pijn bij het lopen kan verlichten. De rechtbank ziet dan ook onder deze omstandigheden niet in dat eiser niet 15 minuten zou kunnen staan in een tijdsbestek van 4 uren. Voor zover nog is gewezen op de signaleringen bij de belastingen van de geduide functies, wijst de rechtbank erop dat die nog nadrukkelijk zijn beoordeeld en vervolgens van een toelichting zijn voorzien waaruit blijkt dat van overschrijding van eisers belastbaarheid geen sprake is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 31,22%. Omdat eiser tegen deze berekening zelf geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juli 2019 heeft vastgesteld op 31,22% en het UWV terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 22 juli 2019.
7.
Conclusie
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 28 januari 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.