In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [roepnaam] en [roepnaam2]. De vader had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, die eerder was verlengd tot 27 mei 2021. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling op die datum was geëindigd en dat een verlenging van een niet-bestaande maatregel niet mogelijk is. De kinderrechter heeft het verzoek van de vader afgewezen, zowel primair als subsidiair. De moeder heeft aangegeven dat zij adequate hulpverlening heeft geregeld en dat de kinderen goed functioneren. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben het standpunt van de moeder onderschreven en aangegeven dat er geen ernstige bedreigingen meer zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De kinderrechter concludeert dat de hulpverlening verder kan plaatsvinden in een vrijwillig kader en dat er geen noodzaak is voor een gedwongen ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de beslissing om het verzoek van de vader af te wijzen, gemotiveerd door de afwezigheid van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen.