ECLI:NL:RBZWB:2021:4150

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
C/02/386019 JE RK 21-1090
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling en verzoek tot verlenging

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [roepnaam] en [roepnaam2]. De vader had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, die eerder was verlengd tot 27 mei 2021. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling op die datum was geëindigd en dat een verlenging van een niet-bestaande maatregel niet mogelijk is. De kinderrechter heeft het verzoek van de vader afgewezen, zowel primair als subsidiair. De moeder heeft aangegeven dat zij adequate hulpverlening heeft geregeld en dat de kinderen goed functioneren. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben het standpunt van de moeder onderschreven en aangegeven dat er geen ernstige bedreigingen meer zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De kinderrechter concludeert dat de hulpverlening verder kan plaatsvinden in een vrijwillig kader en dat er geen noodzaak is voor een gedwongen ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de beslissing om het verzoek van de vader af te wijzen, gemotiveerd door de afwezigheid van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens: C/02/386019 / JE RK 21-1090
datum uitspraak: 9 augustus 2021

beschikking (verlenging) ondertoezichtstelling

in de zaak van

[vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. M. de Houck, advocaat,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] , hierna te noemen [roepnaam] ,
en
[minderjarige2],
geboren op [geboortedatum2] te [geboorteplaats2] , hierna te noemen [roepnaam2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats1] ,
bijgestaan voor mr. C.F.A. Cadot, advocaat,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling, hierna de GI,
gevestigd te [woonplaats1]
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de vader, ingekomen bij de griffie op 21 mei 2021;
- de op 26 mei 2021 ontvangen brief met bijlagen van de vader;
- de brief van mr. Cadot van 18 juni 2021, ingekomen bij de griffie op 18 juni 2021;
- de brief van de GI van 25 juni 2021, ingekomen op de griffie op 28 juni 2021.
Op 28 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Opgeroepen en met bericht niet verschenen is:
- een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam] en [roepnaam2] wordt uitgeoefend door de ouders. Zij wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 22 mei 2020 is de ondertoezichtstelling van [roepnaam] en [roepnaam2] verlengd tot 27 mei 2021.

Het verzoek

De vader heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [roepnaam] en [roepnaam2] te verlengen voor de duur van een jaar. Subsidiair dient het verzoek, gezien de bij de mondelinge behandeling gegeven toelichting, te worden aangemerkt als een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling.

Het standpunt van verzoeker en belanghebbenden

De vader heeft in zijn op 21 mei 2021 op de griffie ontvangen schriftelijk verzoek en bij de mondelinge behandeling aangegeven dat de ondertoezichtstelling van [roepnaam] en [roepnaam2] met een jaar dient te worden verlengd. Subsidiair heeft de vader bij de mondelinge behandeling verklaard dat het verzoek dient te worden aangemerkt al een eerste verzoek. In dat geval is er sprake van een ernstige bedreiging van de [roepnaam] en [roepnaam2] , als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de vader heeft de Raad afgezien van het doen van een eigen verzoek. Als een ondertoezichtstelling niet tot de mogelijkheden behoort, dient er volgens de vader een andere oplossing te worden bedacht voor de problemen waarmee hij te maken krijgt.
Door en namens de moeder is bij de mondelinge behandeling verklaard dat het verzoek in beide variaties dient te worden afgewezen. De moeder heeft ervoor gezorgd dat [roepnaam] op judoles en bootcamp zit om te sporten. Ook is er al adequate hulpverlening vanuit Centrum voor Jeugd en Gezin. De moeder onderschrijft voor het overige de standpunten van de GI en de Raad.
De GI heeft in haar op 28 juni 2021 ontvangen brief verklaard dat de GI destijds na overleg met de Raad heeft besloten om geen verlenging daarvan te verzoeken. Van een ondertoezichtstelling van [roepnaam] en [roepnaam2] is sprake is geweest tot 27 mei 2021. Omdat er inmiddels geen sprake meer is van een ondertoezichtstelling, kan een verzoek tot verlenging daarvan niet worden toegewezen.
Als het verzoek wordt aangemerkt als een eerste verzoek, dan is er geen sprake meer van een ernstige bedreiging als in de wet bedoeld. De GI heeft in de periode van de ondertoezichtstelling voldoende gedaan, waardoor de hulpverlening verder kan in het vrijwillig kader. Ten slotte verwijst de GI naar haar brief van 19 april 2021, haar werkplan van dezelfde datum en de brief van de Raad van 30 april 2021.
De Raad heeft bij de mondelinge behandeling het standpunt van de GI onderschreven. Volgens de Raad is er voor 27 mei 2021 inderdaad overleg tussen hem en de GI geweest over de vraag of de ondertoezichtstelling moest worden verlengd. De Raad heeft toen middels zijn brief van 30 april 2021 ingestemd met het voorstel van de GI om af te zien van het indienen van een verzoek bij de kinderrechter om die maatregel te verlengen. Dit betekent dus dat de laatste dag van de ondertoezichtstelling 26 mei 2021 was. Thans is er dus geen sprake van een ondertoezichtstelling. Dit betekent volgens de Raad dan ook dat een verlenging van een niet bestaande ondertoezichtstelling niet mogelijk is.
Ook als wordt uitgegaan van een eerste verzoek tot ondertoezichtstelling van de vader stelt de Raad dat hij niet het voornemen heeft om zelf een zodanig verzoek in te dienen. De reden daarvan is dat er geen ernstige bedreigingen meer worden gezien die zo’n maatregel rechtvaardigen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De kinderrechter onderschrijft ten aanzien van het primaire verzoek van de vader het standpunt van de GI en de Raad. Wat er ook zij van de inhoudelijke onderbouwing van dat verzoek, vast staat dat de ondertoezichtstelling waarvan de verlenging wordt verzocht heeft gegolden tot en met 26 mei 2021. Hieruit volgt dat vanaf 27 mei 2021 die maatregel voor [roepnaam] en [roepnaam2] niet meer geldt. Een verlenging van een niet (meer) bestaande maatregel is niet mogelijk. Conclusie van het voorgaande is dat het verzoek van de vader dient te worden afgewezen.
Voor zover het verzoek van de vader dient te worden aangemerkt als een eerste verzoek oordeelt de kinderrechter als volgt.
Primair dient zo’n verzoek te worden ingediend door de Raad. De Raad heeft bij de mondelinge behandeling verklaard niet het voornemen te hebben om zo’n verzoek in te dienen. In dit geval heeft de vader de mogelijkheid om zelf een zodanig verzoek in te dienen. Dit bekent dat hij in zijn verzoek kan worden ontvangen.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de contacten tussen de ouders inmiddels redelijk verlopen. De moeder heeft laten zien dat zij met andere situaties kan omgaan. Zij is in staat gebleken om de vader te blijven betrekken in het leven van [roepnaam] en [roepnaam2] . Hierbij is de moeder wel afhankelijk van de bereidheid van de vader, die niet altijd optimaal is. Naast de noodzakelijke aandacht voor het overgewicht van [roepnaam] is het algemene beeld dat het goed gaat met [roepnaam] en [roepnaam2] . Verdere inzet van de hulpverlening zal zich moeten richten op het verstevigen van de moeder in haar ouderrol. Daarnaast zou het goed zijn als de vader uitdraagt dat [roepnaam] en [roepnaam2] het hoofdverblijf bij de moeder hebben en hij actief gaat samenwerken om de moeder hierin te ondersteunen. Niet is gebleken van ontwikkelingsbedreigingen waarvoor hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk is. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is al betrokken bij de voortzetting van de hulpverlening in het vrijwillig kader. De Gezinsmanager is ook beschikbaar voor de hulpverlening; er wordt nog gewacht op een actieve werkhouding van de vader. Met de Raad en de GI wordt dan ook geoordeeld dat een ondertoezichtstelling in dit geval niet in het belang is van [roepnaam] en [roepnaam2] . De door de vader genoemde problemen kunnen, wat daar ook van zij, niet worden opgelost in het kader van een ondertoezichtstelling. Raadzaam lijkt dat hij daarover in overleg treedt met het Centrum voor Jeugd en Gezin, De Gezinsmanager en/of een andere instelling die hem verstandig lijkt.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het primaire en het subsidiaire verzoek van de vader.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen kinderrechter, in tegenwoordigheid van Bruijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.