Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De strafbaarheid
6.De strafoplegging
7.Het beslag
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
negen maanden;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 18 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van meer dan 105 kilo softdrugs en een nepvuurwapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad 91869 gram hennep en 15069 gram hashish, wat een aanzienlijke hoeveelheid is die duidt op betrokkenheid bij de georganiseerde drugshandel.
De verdachte ontkende te weten dat hij zoveel softdrugs in zijn woning had, maar de rechtbank vond zijn verklaring ongeloofwaardig. De verdachte had zelf de tassen met drugs naar zijn woning gedragen en had in het verleden ervaring met gewichten, wat betekende dat hij zich bewust moest zijn van de hoeveelheid drugs die hij vervoerde. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van negen maanden op, zonder voorwaardelijk strafdeel, omdat er geen concrete hulpvraag voor reclassering was.
De rechtbank wees ook het verzoek van de verdediging om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen af, gezien de ernstige bezwaren en het recidivegevaar. De rechtbank besloot dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moesten worden teruggegeven, omdat er onvoldoende bewijs was voor een verbeurdverklaring. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.