ECLI:NL:RBZWB:2021:4170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
02/120359-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs en een nepvuurwapen

Op 18 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van meer dan 105 kilo softdrugs en een nepvuurwapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad 91869 gram hennep en 15069 gram hashish, wat een aanzienlijke hoeveelheid is die duidt op betrokkenheid bij de georganiseerde drugshandel.

De verdachte ontkende te weten dat hij zoveel softdrugs in zijn woning had, maar de rechtbank vond zijn verklaring ongeloofwaardig. De verdachte had zelf de tassen met drugs naar zijn woning gedragen en had in het verleden ervaring met gewichten, wat betekende dat hij zich bewust moest zijn van de hoeveelheid drugs die hij vervoerde. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van negen maanden op, zonder voorwaardelijk strafdeel, omdat er geen concrete hulpvraag voor reclassering was.

De rechtbank wees ook het verzoek van de verdediging om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen af, gezien de ernstige bezwaren en het recidivegevaar. De rechtbank besloot dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moesten worden teruggegeven, omdat er onvoldoende bewijs was voor een verbeurdverklaring. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/120359-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1993 te [Geboorteplaats]
postadres [Postadres]
raadsman mr. W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ruim 105 kilo softdrugs aanwezig heeft gehad en daarnaast een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Hoewel verdachte ontkent dat hij op de hoogte was van de hoeveelheid softdrugs in zijn woning, is de verdediging van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft (ook) op zitting bekend op 5 mei 2021 in zijn flatwoning in Oosterhout softdrugs en een imitatievuurwapen aanwezig te hebben gehad. Zijn verklaring dat hij dacht dat het bij de softdrugs om in totaal ongeveer 30 kilo zou gaan, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daartoe als volgt.
Wetenschap hoeveelheid drugs
Verdachte heeft op zitting bevestigd dat hij zelf de tassen met drugs de trap op naar en zijn flatwoning in heeft gedragen en heeft verklaard dat hij in het verleden aan fitness heeft gedaan, waarbij hij zijn biceps oefende met een gewicht van 20 kilo. Gelet op die bekendheid met een gewicht van 20 kilo kan het niet anders dan dat verdachte gevoeld, en dus geweten, moet hebben dat de tassen softdrugs die hij naar zijn flatwoning droeg in totaal (veel) zwaarder waren dan dertig kilo, namelijk ruim 100 kilo. Zijn reactie op zitting dat er achteraf nog meer in de tassen bleek te zitten dan de softdrugs, daarmee verwijzend naar een ook aangetroffen sealapparaat en weegschaal, baat hem niet. Daardoor was het totaalgewicht van de tassen immers alleen nog maar hoger.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 5 mei 2021 te Oosterhout, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 91869 gram hennep en
- 15069 gram hashish
zijnde hashish en hennep middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
op 5 mei 2021 te Oosterhout een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten nabootsing van veerdrukwapen in de vorm van een lange afstandsgeweer, merk Beretta CX4Storm Carbine, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij haar strafeis uit van de OM-richtlijnen en het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies. Zij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Omdat verdachte inmiddels een baan heeft en geen middelen meer gebruikt, bepleit de verdediging om hem niet terug te sturen naar de gevangenis, maar hem hooguit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Daarnaast wordt een maximale taakstraf en een voorwaardelijke straf bepleit, dat laatste om begeleiding door de reclassering mogelijk te maken. In de door de reclassering geadviseerde ambulante behandelverplichting ziet de verdediging geen meerwaarde omdat verdachte geen middelen meer gebruikt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in het bezit hebben van een handelshoeveelheid softdrugs en een nepvuurwapen. Juist vanwege de handelshoeveelheid softdrugs die verdachte in zijn woning aanwezig had, is de rechtbank van oordeel dat het hier niet om een eenmalige actie kan gaan. Van een dergelijke hoeveelheid met een straatwaarde van bijna een miljoen euro is bekend dat er eerst sprake moet zijn van opgebouwd vertrouwen voordat die onder iemands hoede wordt gesteld. Dat derden misbruik zouden hebben gemaakt van een financieel benarde positie van verdachte, zoals verdachte de rechtbank heeft willen doen geloven, is niet aannemelijk geworden. Integendeel, over zijn financiële situatie heeft verdachte op zitting verklaard dat zijn vriendin al enkele jaren zijn huur betaalde, net zoals hij heeft verklaard dat het dure Canada Goose vest dat hij op zitting droeg een geschenk van haar was. Bovendien was hij op het moment van aanhouding nog in het bezit van ruim 1500 euro die ook van zijn vriendin afkomstig waren. Al met al zorgde volgens verdachte zijn vriendin (financieel) goed voor hem. De rechtbank gaat er bij de strafoplegging dan ook vanuit dat verdachte doelbewust actief was in de georganiseerde drugshandel, waarvan bekend is dat deze gepaard gaat met ernstige gevolgen voor de samenleving. Naast gezondheidsschade als gevolg van drugsgebruik gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Verdachte heeft daar niet of onvoldoende bij stilgestaan en enkel gehandeld uit eigen (financieel) belang.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is bij het aanwezig hebben van 25 kilo softdrugs het uitgangspunt 6 maanden gevangenisstraf en bij 250 kilo 12 maanden. De rechtbank ziet in deze zaak en de persoon van verdachte geen aanleiding om in het voordeel van verdachte van die oriëntatiepunten af te wijken. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid van ruim 100 kilo vindt de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden. Anders dan de officier van justitie en de reclassering ziet de rechtbank geen meerwaarde in de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. Op zitting heeft de rechtbank immers vastgesteld dat verdachte geen enkele concrete hulpvraag heeft voor de reclassering, zodat oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden geen doel dient.
Voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank wijst dat opheffingsverzoek af om de volgende redenen.
Gelet op de bewezenverklaring gelden de ernstige bezwaren voor het voorlopige-hechtenisfeit onverkort. Dat geldt ook voor de aangenomen recidivegrond. Bij verdachte is ruim honderd kilo drugs aangetroffen en voorwerpen die te relateren zijn aan de handel in drugs. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring niet alleen gehandeld en ook in het dossier bevinden zich aanwijzingen dat anderen bemoeienis hebben gehad met de aangetroffen drugs. Verdachte heeft kennelijk connecties binnen een drugsgerelateerd milieu en heeft over zijn positie en betrokkenheid - ondanks indringende vragen van de rechtbank - geen duidelijkheid verschaft. Verdachte heeft al langere tijd geen inkomsten uit dienstbetrekking of uitkering en leeft volgens zijn verklaring al geruime tijd van het geld dat hij van zijn vriendin krijgt of leent. Dit alles maakt dat de rechtbank het recidivegevaar meer dan gering acht. Nu de rechtbank een gevangenisstraf oplegt van langere duur dan het reeds ondergane voorarrest is ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 67a derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek wordt daarom afgewezen en de geschorste voorlopige hechtenis herleeft van rechtswege op de dag en het tijdstip van de uitspraak.

7.Het beslag

Onder verdachte zijn twee geldbedragen in beslag genomen. De rechtbank sluit niet uit dat deze bedragen afkomstig zijns uit enig (soortgelijk) misdrijf. Omdat door het Openbaar Ministerie echter geen onderzoek is gedaan naar de herkomst van het geld en er ook geen witwasdelict is tenlastegelegd, is er onvoldoende grondslag voor een verbeurdverklaring en zal de rechtbank de teruggave van het geld aan verdachte gelasten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod
feit 2:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
negen maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 510 EUR (G2329835);
* 1000 EUR (G2329847).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. K.E. van den Ing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 augustus 2021.