ECLI:NL:RBZWB:2021:4175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 juli 2020, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Eiser, die eerder als heftruckchauffeur werkte, was sinds 23 april 2018 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten en ontving aanvankelijk een WW-uitkering, gevolgd door een ZW-uitkering. Het UWV had hem een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45,35%. Eiser betwistte deze beoordeling en stelde dat hij meer beperkingen had dan het UWV had aangenomen.

De rechtbank heeft op 10 juni 2021 een zitting gehouden, maar beide partijen zijn niet verschenen. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen adequaat rekening hebben gehouden met de klachten van eiser, waaronder rugklachten en COPD. De rechtbank vond de aangenomen beperkingen door het UWV gerechtvaardigd en oordeelde dat er geen aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van 45,35% werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers op 13 augustus 2021 en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8217 WIA

uitspraak van 13 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juli 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 juni 2021. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Hij ontving vanaf 23 december 2016 een WW-uitkering en eiser is op 23 april 2018 uitgevallen met lichamelijke klachten. De WW-uitkering is tot 23 juli 2018 doorbetaald en vanaf 23 juli 2018 is aan eiser een Zw-uitkering toegekend. Bij de eerstejaars Ziektewetbeoordeling is besloten de Zw-uitkering ook in het tweede ziektejaar voort te zetten. Eiser heeft op 16 januari 2020 de WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 27 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser vanaf 20 april 2020 tot en met 19 september 2020 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45,35%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 april 2020 heeft vastgesteld op 45,35%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Eiser heeft op 6 maart 2020 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft vooraf het dossier bestudeerd en eiser tijdens het spreekuur onderzocht. In het dossier is onder meer opgenomen dat eiser in 2012 reeds aan een hernia is geopereerd. Er is in 2019 nader aanvullend onderzoek gedaan naar de rugklachten. Bij het psychisch onderzoek is een helder bewustzijn en een goede oriëntatie waargenomen. Er waren geen bijzonderheden ter zake aandacht of concentratie. De stemming was normofoor. Bij het lichamelijk onderzoek zijn beperkingen aan de nek geconstateerd. De rotatie van de nek naar links is beperkt vanaf 45 graden. De rotatie naar rechts is niet beperkt. Aan de rechterzijde is de lateroflexie – de buiging naar de zijkant van de schedel en het bovenlichaam vanuit de neutrale uitgangshouding – verminderd. Eiser vertoonde pijnklachten bij het omhoogkijken (hyperextensie) en bij buiging was een gespannen nekmusculatuur waarneembaar. De knijpkracht in de handen was normaal en dat gold ook voor de kracht in de armen. Onderzoek aan de rug toonde aan dat buigen tot 60 graden mogelijk is, maar dat de lateroflexie aan beide zijden verminderd is. De verzekeringsarts heeft tevens de proef van Lasègue uitgevoerd. Dit is een test om te evalueren of er sprake is van prikkeling van een zenuwwortel op het punt waar deze de wervelkolom verlaat. Er wordt hiervoor licht aan de zenuw getrokken. Deze test zorgt bij eiser voor pijn aan beide kanten, aan de linkerzijde al bij 30 graden. Het gevoel aan het rechterbeen is verminderd. Eiser geeft bij de test van de kracht in de benen aan dat er sprake is van pijn in de rug. Eiser durfde tijdens het spreekuur niet te hurken vanwege de pijnklachten.
De verzekeringsarts stelt als diagnose een status na een hernia-operatie, COPD, nekklachten (waarschijnlijk tendomyogeen) en lage rugklachten met uitstraling tot de tenen. Bij het onderzoek blijkt een lichte beperking ten aanzien van de beweeglijkheid van de nek. Het buigen wordt beperkt door de pijn in de onderrug. De verzekeringsarts merkt hierbij op dat het patroon niet helemaal consistent is, omdat eiser bij de proef van Lasègue aangeeft dat hij minder gevoel aan de rechterzijde heeft, maar op basis van het onderzoek zouden de klachten zich eerder aan de linkerzijde moeten manifesteren. Uit de MRI-scan van 2019 volgt een buiging van de discus met daarbij een vernauwing van de neuroforamina rond wervels l5-S1. Ook hier geldt dat de buiging meer aan de linkerzijde zit, terwijl eiser juist aan de rechterzijde klachten aangeeft. De kracht van de benen is niet goed te testen.
Volgens de verzekeringsarts geven de belemmeringen van eiser enige beperkingen. Er is geen sprake van een terugkerende hernia. De rug is kwetsbaar en eiser is beperkt voor zware rug belastende activiteiten. De verzekeringsarts geeft aan dat de eerdere beperkingen uit de Zw-beoordeling gehandhaafd moeten blijven en dat er tevens een beperking voor frequent buigen opgenomen dient te worden. Voor de nek worden lichte beperkingen aangenomen. Vanwege de COPD is eiser aangewezen op werk zonder hoge concentraties van stof en rook. De verzekeringsarts stelt verder dat er – vanwege medicatiegebruik – geen beperking meer geldt voor persoonlijk risico. Een urenbeperking wordt niet aangenomen, omdat eiser voor de rugklachten juist in beweging moet blijven.
De verzekeringsarts b&b heeft na de hoorzitting van 16 juni 2020 gerapporteerd. Naast studie van het dossier heeft er een telefonische hoorzitting van circa een half uur plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b constateert dat er geen nieuwe aanknopingspunten zijn om de primaire beoordeling onjuist te achten. De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de rugklachten van eiser en tevens met de meest recente informatie op basis van de MRI-scan van februari 2019. Volgens de verzekeringsarts b&b kan de toelichting over het wisselen van houding bij de beoordelingspunten 5.1.1 en 5.2.1 (zitten (tijdens het werk)) vervallen, omdat er pas sprake is van vertreding bij het substantieel ondernemen van andere activiteiten. De beperking bij beoordelingspunt 5.5.1 (geknield of gehurkt actief zijn) is aangepast. De normaalwaarde gaat uit van een frequentie van twee keer per uur, terwijl eiser slechts incidenteel belastbaar wordt geacht op dit punt.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 juni 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV onvoldoende deugdelijk gemotiveerd ingegaan is op zijn bezwaargronden over zijn beperkingen en de geduide functies. Eiser heeft meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen en de geduide functies zijn te belastend. Eiser wijst erop dat de beperkingen voor zitten en gehurkt/geknield actief zijn niet kloppen en dat het UWV ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen.
Eiser heeft in zijn aanvullende beroepsgronden aangevoerd dat het beeld bij een MRI-scan in september 2020 lijkt te wijzen op een toename van zijn klachten. Eiser heeft daarnaast informatie van de huisarts overgelegd, waaruit volgt dat er in 2003 de diagnose COPD Gold II / astma is gesteld. Eiser stelt dat de verzekeringsarts b&b bij beoordelingspunt 3.6.1 ten onrechte geen zwaardere beperking heeft aangenomen dan een beperking voor hoge concentraties stof/rook en een langdurige blootstelling aan deze stoffen. Tevens had deze diagnose ook tot het aannemen van een urenbeperking moeten leiden. Eiser verwijst naar de in de Standaard duurbelasting in arbeid opgenomen stoornis in de energiehuishouding.
In reactie op de aanvullende gronden van eiser heeft het UWV aangegeven dat de verzekeringsarts b&b in een eerdere bezwaarprocedure (begin 2019, naar aanleiding van een herstelverklaring ZW) al heeft onderkend dat de rugklachten waren toegenomen ten opzichte van een eerdere beoordeling in 2016. Er zijn toen ook extra beperkingen voor de rug aangenomen. De toen aangenomen extra beperkingen zijn ook bij de huidige beoordeling meegenomen, mede gelet op de medische informatie over de behandeling van begin 2019. De gestelde diagnoses waren dus bekend bij de verzekeringsarts. Het UWV ziet geen reden om een urenbeperking aan te nemen. Er is geen medische indicatie voor de door eiser genomen rustmomenten. De COPD is al in 2003 vastgesteld, betreft een matige COPD en uit de rapportage van de verzekeringsarts volgt dat deze over het algemeen goed onder controle is. Het UWV heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van hoge concentraties stof/rook of langdurige blootstelling hieraan. Er is niet gebleken dat als gevolg van deze aandoening sprake is van een stoornis in de energiehuishouding en een recuperatiebehoefte. Het is ook niet eerder gemeld.
Naar aanleiding van de reactie van het UWV heeft eiser nog aangevoerd dat naar zijn mening de verzekeringsarts b&b had moeten rapporteren naar aanleiding van zijn aanvullende gronden.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de rugklachten en de diagnose COPD. Er heeft op de klachten gericht onderzoek plaatsgevonden, waarbij de onderzoeksbevindingen en de overwegingen van de verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b voor de rechtbank helder, logisch en consistent zijn. De rechtbank kan zich ook vinden in de motivering van de aangenomen beperkingen door de verzekeringsarts b&b en tevens in het niet rapporteren door de verzekeringsarts b&b naar aanleiding van reactie van het UWV op de aanvullende beroepsgronden. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Ten aanzien van het zitten (tijdens het werk) is al rekening gehouden met de relevante belemmeringen. De verzekeringsarts b&b heeft in dit verband ook niet minder beperkingen aangenomen dan de verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft enkel de toelichting bij deze beperking in de FML aangepast. De rechtbank kan zich hier ook in vinden. De beperking voor gehurkt/geknield actief zijn is thans door de verzekeringsarts b&b in lijn gebracht met het relevante beoordelingskader. Deze aanpassing zorgt voor een verzwaring van de beperking voor eiser.
De door eiser in beroep overgelegde informatie geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De door eiser overgelegde informatie van de neuroloog van 1 en 5 september 2020 betreft informatie over een eventuele toename van beperkingen van na de datum in geding. Deze informatie wordt dan ook niet in de beoordeling betrokken. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de neuroloog in de laatste informatie van eiser verwijst naar een toename van de klachten ten opzichte van een eerdere beoordeling in 2018. Echter, de verzekeringsarts heeft reeds bij de primaire beoordeling al rekening gehouden met recentere informatie van begin 2019. In beide stukken wordt verwezen naar een vernauwing op wervels L4-L5.
Het stuk over de diagnose COPD Gold II dateert van medio 2003. De verzekeringsarts b&b heeft bij het opstellen van de rapportage rekening gehouden met de uit deze diagnose volgende beperkingen. Hierbij geldt dat uit het dossier volgt dat de verzekeringsarts in de rapportage van 26 februari 2019 heeft vastgesteld dat eiser medicatie gebruikt voor zijn COPD klachten, dat hij na de betreffende diagnose heeft kunnen doorwerken, dat eiser pas later is uitgevallen met andere klachten dan COPD en de door hem gestelde noodzakelijke rustmomenten zijn terug te voeren op de rugklachten. Eiser stelt dat hij beperkter is dan is aangenomen, maar onderbouwt die stelling niet met objectiveerbare gronden.
De rechtbank overweegt voorts dat er geen aanleiding is om rekening te houden met een urenbeperking. De hoofdregel bij een beoordeling als in de onderhavige zaak gaat uit van voltijds inzetbaarheid. Een urenbeperking wordt gebaseerd op de Standaard duurbelasting in arbeid 2015. Deze standaard wijst drie indicaties aan voor toewijzing van een urenbeperking, namelijk een stoornis in de energiehuishouding, als preventie of vanwege verminderde beschikbaarheid. Voor laatstgenoemde indicatie geldt dat eiser geen zodanige behandeling volgt dat hij hierdoor minder uren beschikbaar is voor arbeid. Bij de indicatie preventie moet het gaan om aandoeningen die gepaard gaan met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen, zelfoverschatting door eiser of een beperkt ziektebesef. Het gaat hierbij voornamelijk om zware psychische aandoeningen. Dat is hier niet aan de orde. Tot slot is er de indicatie stoornis in de energiehuishouding. Alsdan moet er sprake zijn van aandoeningen waardoor het organisme onvoldoende energie opneemt of aandoeningen waardoor er meer energie dan gebruikelijk wordt opgenomen (hetgeen tot uitputting leidt). Die gevallen doen zich niet voor in de zaak van eiser. De laatste mogelijkheid bij deze indicatie is een aandoening die zorgt voor verminderde mogelijkheden tot recuperatie. Eiser geeft aan op zich geen slaapproblemen te hebben, maar rust (naar eigen zeggen) vier tot vijf uur per dag. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van een medische indicatie voor de gestelde rustperiode. De noodzaak voor de rustperiode volgt ook niet uit het dagverhaal van eiser. Hieruit volgt dat hij overdag alleen thuis zit. De vrouw van eiser verzorgt hun zoon en, als zij moet werken, past haar moeder op. Het merendeel van het huishouden wordt door de vrouw van eiser verricht. Het beroep op een urenbeperking door COPD is in beroep pas op het laatste moment aan de orde gesteld. De claim is, behoudens de verwijzing naar de diagnose, verder niet onderbouwd met objectiveerbare gegevens die de onjuistheid van het oordeel van de verzekeringsarts b&b aantonen. De uitval van eiser en de door hem gestelde noodzaak voor rustmomenten vloeit ook niet uit deze diagnose voort.
Niet gebleken is dat in de FML van 17 juni 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Receptionist (Sbc-code 315120), Monteur printplaten (Sbc-code 267051) en Wikkelaar (nieuw en revisie, Sbc-code 267033).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat bij de functies Wikkelaar en Monteur printplaten zijn COPD conflicteert met de blootstelling aan rook en gassen. Verder overschrijdt het zitten in deze functies, en ook in de functie Receptionist, de belastbaarheid.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 15 juli 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt van eiser dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,35%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 april 2020 heeft vastgesteld op 45,37%
.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten
Er is geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 13 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.