ECLI:NL:RBZWB:2021:4252

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
C/02/378073 / JE RK 20-2047
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 augustus 2021 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ouders van [minderjarige] zijn betrokken bij de procedure, waarbij zij worden bijgestaan door hun advocaat, mr. A.C. van 't Hek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een communicatieprobleem bestaat tussen de ouders, de gecertificeerde instelling (GI) en de betrokken hulpverleners. De ouders hebben aangegeven zich onmachtig te voelen en ervaren paniek, boosheid en verdriet. De GI heeft het verzoek ingediend om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de ouders en een vertegenwoordiger van de GI laten verschijnen.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de ouders zich realiseren dat [minderjarige] niet op korte termijn naar huis kan komen. Dit is een belangrijk signaal dat aangeeft dat de samenwerking tussen de ouders en de hulpverleners moet verbeteren. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de ouders tot nu toe niet de juiste hulpverlening hebben ontvangen, wat niet alleen aan de GI is toe te rekenen. De wachtlijstproblematiek en de afhankelijkheid van specifieke doelgroepen voor hulpverleningsinstanties hebben geleid tot een situatie waarin de ouders niet de benodigde ondersteuning hebben gekregen.

De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen tot 15 november 2021. Tevens heeft de kinderrechter de GI opgedragen om de advocaat van de ouders te voorzien van de bezoekverslagen van de afgelopen zes maanden en regelmatig overleg te hebben met de ouders en hun advocaat. Het verzoek van de ouders om een deskundige te benoemen is afgewezen, omdat dit niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI moet blijven zoeken naar mogelijkheden om de communicatie tussen de ouders en de hulpverlening te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/378073 / JE RK 20-2047
Datum uitspraak: 5 augustus 2021

(nadere) beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.C. van 't Hek, te Dordrecht,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.C. van 't Hek, te Dordrecht.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 12 mei 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. van ’t Hek van 14 juli 2021, ingekomen bij de griffie op 14 juli 2021;
- de brief van de GI van 12 juli 2021, ingekomen bij de griffie op 15 juli 2021.
Op 5 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 15 augustus 2019 is de (destijds ongeboren) [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 15 augustus 2019 tot 15 november 2019.
Bij beschikking van 23 september 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 23 september 2019 tot 7 oktober 2019. Bij beschikking van 4 oktober 2019 is voornoemde machtiging verlengd tot 15 november 2019.
Bij beschikking van 13 november 2020 is de ondertoezichtstelling voor het laatst verlengd voor de duur van één jaar, met ingang van 15 november 2020 tot 15 november 2021.
Bij voornoemde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 15 november 2020 tot 15 mei 2021, met aanhouding van het resterende deel.
Bij beschikking van 12 mei 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 15 mei 2021 tot 15 augustus 2021, met aanhouding van het resterende deel.
[minderjarige] verblijft op basis van voornoemde machtiging in een pleeggezin.

Het verzoek

Thans staat nog ter beoordeling het verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van drie maanden in een voorziening voor pleegzorg, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de belanghebbenden

De GI handhaaft het verzoek. De GI heeft verklaard dat er de afgelopen periode verder onderzocht is of er hulpverlening voor de ouders kan worden ingezet en of er een plaatsing bij een organisatie mogelijk is waar bijvoorbeeld een gezinsopname zou kunnen plaatsvinden. De GI heeft de afgelopen periode geïnvesteerd en ingezet voor ondersteuning bij de bezoeken en bij het contact tussen ouders en [minderjarige] . Tijdens de omgang wordt gezien dat de ouders zichtbaar hun best doen en proberen lief en betrokken te zijn voor [minderjarige] . Echter wordt ook gezien dat moeder op alle gebieden aansturing nodig heeft. Zij is onvoldoende in staat om adequaat aan te sluiten bij [minderjarige] , waardoor [minderjarige] erg heftig reageert op de bezoeken. De ouders leggen de schuld en verantwoordelijkheid hiervoor buiten zichzelf. Vanuit pleegzorg zijn er veel zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] is na de bezoeken met haar ouders een aantal dagen flink uit haar doen waarbij ze achteruitgang laat zien in haar ontwikkeling. De GI en pleegzorg zullen blijven inzetten op een leuke en fijne manier van omgang tussen [minderjarige] en ouders. Dit is tegelijkertijd het hoogst haalbare. Er worden geen mogelijkheden gezien om de ouders met de zorg over [minderjarige] te belasten. De bezoeken verlopen niet goed en dit blijft een aandachtspunt gedurende aankomende periode. Op meerdere momenten heeft de jeugdzorgwerker getracht met ouders afstemming te vinden en samenwerking te zoeken zodat de bezoeken beter gaan verlopen. Helaas staan ouders hier niet voor open. Door hun houding is het niet mogelijk om stappen vooruit te maken. De ouders lijken in de weerstand te zitten en lijken niet bereid daarin te kijken naar hun houding en aandeel. De weerstand van de ouders tegen elke handeling van de jeugdzorgwerker zorgt er mede voor dat er vertraging is ontstaan in het hulpverleningstraject. Er zijn contacten geweest met organisaties als de Gezinsmanager, Sterk Huis en SDW. De Gezinsmanager heeft laten weten dat zij helaas geen aanbod hebben als het gaat om langdurige omgangsbegeleiding. Vanuit Sterk Huis is teruggekoppeld dat moeder niet onder hun doelgroep valt en daarom geen begeleide omgang kunnen bieden. SDW heeft in eerste instantie laten weten dat zij de omgang kunnen begeleiden, echter de ouders hebben verklaard dat zij het niet fijn vinden als SDW aansluit als hulpverleningsinstantie omdat bij die organisatie traumatische ervaringen. Omdat de ouders stress ervaarden door de betrokken jeugdzorgwerker heeft een wisseling van jeugdzorgwerkers plaatsgevonden. De ouders hebben op 8 juni 2020 tijdens een overdrachtsgesprek tussen de jeugdzorgwerkers verklaard dat ze liever inzet hebben van Amarant. Ouders hebben tijdens dat gesprek hun hulpvragen besproken met de jeugdzorgwerker en deze heeft Amarant hierover geïnformeerd. Op 10 juni 2021 heeft SDW laten weten de begeleide omgang met de ouders en [minderjarige] toch niet op te kunnen pakken omdat de vader 2 jaar geleden een gesprek met een medewerker van SDW op Twitter heeft geplaatst. Amarant heeft vervolgens verklaard in principe geen omgangsbegeleiding te bieden maar dit zal nog intern worden besproken, hierover is nog geen terugkoppeling ontvangen door de GI. Amarant biedt wel ondersteuning in de opvoeding met trainingslocaties voor ouder en kind. Daarvoor moet echter de basis zijn dat de ouders in staat zijn om het kind de verzorging en opvoeding te geven en de vraag vanuit de ouders van [minderjarige] is te intensief voor deze woonlocatie van Amarant. Amarant verwijst vervolgens door naar Dana Eos van Sterk Huis maar de moeder valt niet onder hun doelgroep. De jeugdzorgwerker begrijpt dat ouders door de gang van zaken mogelijk ervaren dat er te weinig ingezet wordt. Echter is het gezien de hoge werkdruk en de afhankelijkheid van de logge systemen helaas niet mogelijk om alle stappen die worden gezet zichtbaar te maken. De communicatie tussen de GI en de ouders verloopt moeizaam. De ouders staan niet altijd open voor overleg en leggen de schuld en de verantwoordelijkheid hiervan buiten zichzelf. De jeugdzorgwerker probeert ouders zo goed mogelijk mee te nemen in de stappen die gezet worden zonder hen onnodig te belasten met de bureaucratie die hierbij komt kijken. Door deze omstandigheden is het in de afgelopen periode niet gelukt om hulpverlening in te zetten om te kijken welke mogelijkheden er zijn om het contact te verbeteren en op welke wijze kan worden onderzocht of de ouders gezamenlijk over voldoende vaardigheden beschikken om [minderjarige] zelfstandig te verzorgen en op te voeden, of dat de ouders voldoende leerbaar zijn om deze vaardigheden eigen te maken.
Door en namens de ouders is aangevoerd dat zij zich onmachtig voelen. Er is sprake van paniek, boosheid en verdriet bij de ouders waardoor de ouders zich zo opstellen zoals zij doen. De kinderrechter is in de vorige beschikkingen streng geweest voor de GI en heeft zijn opdrachten duidelijk geformuleerd. Aan de opdracht van de kinderrechter wordt door de GI opnieuw niet voldaan. Formeel stellen de ouders zich dan ook op het standpunt dat de informatie van de GI niet tijdig is binnengekomen waarvan de consequentie moet zijn dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet verlengd zal worden. Hoewel de ouders verklaren dat [minderjarige] niet zomaar ineens terug bij de ouders kan komen wonen kan dit met de juiste begeleiding en opbouw wel mogelijk zijn. De ouders stellen zich verder op het standpunt dat de door de GI bij brief van 12 juli 2021 ingebrachte informatie niet onderbouwd is. Er wordt gesteld dat de ouders zelf geen initiatief nemen. De moeder heeft bij Devotas echter zelf een IQ onderzoek laten verrichten en bekostigd en de vader heeft zich de afgelopen periode tot de huisarts gewend met de vraag of een onderzoek verricht kon worden. De vader kon hiervoor wel een doorverwijzing krijgen maar de vader weigert voor een dergelijk onderzoek te betalen omdat hij de financiële middelen niet heeft en hij al vier kinderen heeft opgevoed, zonder kinderbeschermingsmaatregelen. De ouders koppelen de meest traumatische ervaring uit hun leven aan SDW. Door toedoen van SDW is [minderjarige] immers direct na haar geboorte uithuisgeplaatst. De ouders kunnen hierdoor de hulpverlenging van SDW niet accepteren. Ten aanzien van de hulpvraag bij Amarant hebben de ouders geen inzicht gekregen in de uitkomst. Anders dan de GI stelt is er niet geïnvesteerd in de bezoekmomenten en het contact tussen [minderjarige] en de ouders. Er is niemand extra bij de bezoekmomenten geweest en de kindonvriendelijke locatie is ongewijzigd gebleven terwijl op 8 juni 2021 is besproken dat er gekeken moest worden naar een betere plek voor het bezoekmoment. De reactie van [minderjarige] op de bezoeken wordt volgens de GI steeds erger waarbij gesproken wordt over een terugval in haar ontwikkeling. Er is echter niemand betrokken die dat kan beamen of verifiëren. Dat pleegzorg stelt ook veel zorgen te hebben maar dit is ook niet op schrift gesteld. De ouders krijgen nu niets te horen van de stappen die de GI zet. De advocaat en de ouders willen hierin betrokken worden, ook al is er sprake van een log systeem en is er niet direct iets te melden. Op die wijze kunnen de ouders meedenken of mee communiceren. De ouders hebben zelf ook contact gezocht met verschillende hulpverleners maar die kunnen niks zonder toestemming van de GI. Het betrekken van For You hierbij is in de vorige beschikking expliciet genoemd, hieraan is geen gevolg gegeven door de GI.
Namens de ouders wordt verzocht op grond van artikel 810a, lid 1 of lid 2 Rv een perspectiefonderzoek te gelasten en zodoende door For You te laten onderzoeken wat de mogelijkheden van de ouders zijn. De ouders hebben het gevoel dat het allemaal bij voorbaat al kansloos is en dat de beslissing dat [minderjarige] niet naar huis komt al genomen is. Volgens de ouders wordt alles gerekt tot het onderzoek van de Raad naar de gezagsbeëindigende maatregel is afgerond, waarbij het lijkt aslof de uitkomst op voorhand al bekend is.

De beoordeling

De kinderrechter vindt dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de ouders beseffen dat [minderjarige] niet op korte termijn naar huis kan. Dat is een belangrijk signaal, dat laat zien dat de ouders zich realiseren hoe ingewikkeld de situatie van [minderjarige] is. Daarmee is ook duidelijk dat de samenwerking tussen de ouders en de hulpverleners nu echt moet verbeteren. Daar zijn geen onderzoeken meer voor nodig, het beeld is duidelijk. De ouders zullen niet zomaar alles aankunnen wat nu van hen gevraagd wordt. Al eerder is daarover tijdens mondelinge behandelingen besproken dat voor de ouders dringend noodzakelijk is dat er een voortdurende vertaling wordt gegeven van de ingewikkelde processen die rond [minderjarige] spelen. Dat blijkt telkens weer. Ook de kinderrechter heeft immers tijdens de mondelinge behandeling mogen ervaren hoe, op een door hem als compliment bedoelde opmerking, de communicatie voor de ouders stukliep. Dat verdient meer aandacht. Dat maakt bovendien dat de uitvoering van deze maatregel met deze ouders bij uitstek binnen de doelgroep van deze GI valt.
De kinderrechter constateert dat de ouders tot op heden niet de juiste hulpverlening hebben ontvangen. Dat is niet alleen aan de GI toe te rekenen. De wachtlijstproblematiek is bekend, net als het (te) ver doorgevoerde systeem van specifieke doelgroepen voor hulpverleningsinstanties. Er is daardoor in deze zaak sprake van een soort stoelendans van hulpverlenende instanties die de ouders niet kunnen of willen bijstaan. Dat in dat verband is gebleken dat de GI geen contact heeft gezocht met For You of een vergelijkbare hulpverlener is niet meer te begrijpen. De kinderrechter kan dan ook niet anders dan herhalen dat hier met de grootst mogelijk inzet op moet worden gehandeld.
Nu de situatie van [minderjarige] niet feitelijk is verbeterd, is de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk. De kinderrechter zal daarom het resterend deel van het verzoek van de GI toewijzen. De kinderrechter stelt vast dat in het kader van deze maatregel naast de eerder geformuleerde doelen nog een aantal zaken moet worden geregeld. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling al laten weten hiervoor zorg te zullen dragen. Ten eerste dient de GI de advocaat van de ouders de bezoekverslagen te verstrekken over de omgangsmomenten van de afgelopen zes maanden. Daarnaast dient er op regelmatige basis overleg tussen de GI, de ouders en hun advocaat tot stand te komen. Een eerste overleg dient op korte termijn gepland te worden en een tweede overleg moet plaats hebben gevonden voordat een eventueel verlengingsverzoek van de GI door de kinderrechter wordt behandeld. Bij het indienen van het verlengingsverzoek dient de GI tevens de eerder genoemde bezoekverslagen in de procedure in te brengen. De kinderrechter benadrukt dat de GI ook overigens de standpunten en stellingen zoveel mogelijk dient te onderbouwen met onderliggende stukken. Ook dient er de deze periode contact gelegd te worden met For You of een vergelijkbare hulpverlenende instantie om te kijken wat de mogelijkheden zijn in het verbeteren van of hulp bij de communicatie tussen de ouders, de hulpverlening en de GI. De GI dient verder breed te kijken naar de inzet van een hulpverleningsinstantie, niet zijnde SDW, voor de begeleiding van de omgangsmomenten.
Ingevolge artikel 810a lid 2 Rv kan de rechter in kinderbeschermingszaken op verzoek van een ouder een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daar niet tegen verzet. Het verzoek namens de ouders is naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende gemotiveerd en maakt bovendien melding van een deskundige waarvan niet vaststaat dat deze dit soort onderzoeken doet. Een dergelijk onderzoek vindt de kinderrechter bovendien niet in het belang van [minderjarige] . Zoals hiervoor al is vastgesteld, is duidelijk waar het in de verhouding tussen de ouders en de hulpverlening misloopt.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 15 november 2021;
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek tot benoeming van een deskundige op grond van artikel 810a Rv af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021 door mr. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, als griffier.
(sk)
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 20 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.