ECLI:NL:RBZWB:2021:4361

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7924
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en afwijzing individuele inkomenstoeslag in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres had beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor individuele inkomenstoeslag en de intrekking van haar bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat Baanbrekers in een eerder besluit van 24 november 2020 de intrekking van de bijstandsuitkering heeft herzien, maar de afwijzing van de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat Baanbrekers terecht heeft gesteld dat het recht op bijstand over de maand juli 2019 niet kon worden vastgesteld, omdat eiseres niet had aangetoond met welke middelen zij in die maand vliegtickets ter waarde van bijna € 2.000,- had aangeschaft. Hierdoor kon ook niet worden vastgesteld of eiseres in aanmerking kwam voor de individuele inkomenstoeslag, aangezien deze afhankelijk is van het recht op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7924 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. U. Santi,
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2020 (primair besluit I) heeft Baanbrekers het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2019.
In het besluit van 14 april 2020 (primair besluit II) heeft Baanbrekers de aanvraag van eiseres voor individuele inkomenstoeslag afgewezen.
In het besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 24 november 2020 heeft Baanbrekers het bestreden besluit herzien. De intrekking van het recht op bijstand over de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2019 is vervallen. De afwijzing van de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag is echter gehandhaafd.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 augustus 2021. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en namens Baanbrekers [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Feiten en omstandigheden

1. Baanbrekers heeft met ingang van 15 oktober 2019 een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend. Bij de aanvraag heeft eiseres bankafschriften ingeleverd van een ABN Amro bankrekening op naam van [naam dochter] , de dochter van eiseres. Gebleken is dat die bankrekening ook al bestond tijdens de eerdere periode waarin eiseres bijstand ontving.
Baanbrekers heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om het openingsbewijs van de rekening en de bankafschriften vanaf de opening over te leggen. Eiseres heeft de afschriften vanaf 1 december 2018 overgelegd.
Bij primair besluit I heeft Baanbrekers het recht op bijstand over de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2019 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. Volgens Baanbrekers heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden omdat zij het openingsbewijs niet en de bankafschriften vanaf de opening niet volledig heeft overgelegd, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiseres heeft op 15 januari 2020 een aanvraag ingediend voor individuele inkomenstoeslag. Bij primair besluit II heeft Baanbrekers de aanvraag afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden in artikel 36 van de Participatiewet. Daarbij is verwezen naar primair besluit I. Omdat het recht over de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2019 niet is vast te stellen, kan ook niet worden vastgesteld of eiseres aan de voorwaarden voor individuele inkomenstoeslag voldoet. Ook tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daar beroep tegen ingesteld. Bij haar beroepschrift heeft zij alsnog de bankafschriften over de periode van 3 juli 2018 tot en met 3 juli 2020 overgelegd.
Bij besluit van 24 november 2020 heeft Baanbrekers het bestreden besluit naar aanleiding van de door eiseres overgelegde bankafschriften herzien. Daarbij is de intrekking over de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2019 vervallen. Volgens Baanbrekers is het besluit om de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag af te wijzen wel terecht genomen, omdat eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt over haar financiële situatie in de periode van 16 januari 2019 tot en met 15 januari 2020. Daarbij wijst Baanbrekers er meer specifiek op dat het recht op bijstand over de maand juli 2019 is ingetrokken omdat het recht niet kan worden vastgesteld. Daarmee is ook het recht op individuele inkomenstoeslag niet vast te stellen.

Beroepsgronden

2. Eiseres stelt dat als de intrekking niet in stand kan blijven, dat ook geldt voor de afwijzing van de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag. Het recht over de referteperiode kan namelijk wel worden vastgesteld, omdat er voldoende inzicht in haar financiële situatie is.

Wettelijk kader

3. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36.
Artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag kan verlenen.
Van toepassing zijn de Verzamelverordening PW, Ioaw, Ioaz en BBZ 2004 (de verordening) en het Verzamelbesluit Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 (het verzamelbesluit) van Baanbrekers.
Volgens artikel 40, eerste lid, van de verordening komt, onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet, in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd, die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 105% van de voor hem geldende norm, zoals opgenomen in artikel 1, van deze verordening, gemiddeld per jaar en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.
Volgens artikel 39 onder b van de verordening betreft de referteperiode de periode van vijf jaar (60 maanden) voorafgaand aan de peildatum.
Artikel 4:2:1, derde lid, van het verzamelbesluit bepaalt dat wanneer de belanghebbende gedurende 60 maanden voor de peildatum een inkomen heeft ontvangen dat lager is dan 105% van de bijstandsnorm gemiddeld per jaar en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet, dan wordt de belanghebbende geacht met zijn krachten en bekwaamheden geen zicht op inkomensverbetering te hebben.

Overwegingen

4. De rechtbank stelt vast dat met de herziene beslissing op bezwaar van 24 november 2020 de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2019 is vervallen. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat het beroep wordt ingetrokken voor zover dit tegen de intrekking was gericht. Tussen partijen is enkel nog in geschil of Baanbrekers de afwijzing van de individuele inkomenstoeslag terecht heeft gehandhaafd.
5. Baanbrekers stelt zich op het standpunt dat de afwijzing gehandhaafd kan blijven omdat het recht op bijstand over de maand juli 2019 niet vast te stellen is. Dat is bepaald in een afzonderlijk (herzien) besluit van 24 november 2020. Daarin stelt Baanbrekers dat eiseres niet heeft aangetoond met welke middelen zij in de maand juli 2019 vliegtickets ter waarde van bijna € 2.000,- heeft aangeschaft. Het recht op bijstand over die maand is daarom ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. De gehele bijstand over die maand is van haar teruggevorderd. Eiseres heeft het beroep in de zaak tegen dat besluit, geregistreerd onder zaaknummer 20/6734, ingetrokken. Daarmee staat dat besluit in rechte vast.
6. Om het recht op individuele inkomenstoeslag vast te kunnen stellen, dient een belanghebbende volgens het beleid van Baanbrekers over de 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag een inkomen te hebben ontvangen dat lager is dan 105% van de bijstandsnorm. De maand juli 2019 valt in die referteperiode. Nu in rechte vast staat dat eiseres’ recht op bijstand over die maand niet is vast te stellen, kan ook niet vastgesteld worden of zij een inkomen had dat lager is dan 105% van de bijstandsnorm. Eiseres voldoet daarom niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor individuele inkomenstoeslag. Baanbrekers heeft de afwijzing dan ook terecht gehandhaafd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 27 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.