In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J.M.M. Verwijmeren, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, een 55-jarige man die eerder als servicemonteur werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na zich op 11 januari 2018 arbeidsongeschikt te hebben gemeld. Het UWV weigerde deze aanvraag, stellende dat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verklaarde de bezwaren van de eiser tegen dit besluit ongegrond.
De rechtbank heeft het procesverloop en de medische onderzoeken van het UWV beoordeeld. Eiser stelde dat zijn WIA-aanvraag ten onrechte was afgewezen en dat er in de bezwaarfase geen adequaat fysiek onderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende zorgvuldigheid had betracht in de besluitvorming en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende nieuwe medische informatie had overgelegd om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van 11,62% niet voldeed aan de vereiste 35% voor het recht op een WIA-uitkering. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.