ECLI:NL:RBZWB:2021:4395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8629
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid en beoordeling medische beperkingen door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J.M.M. Verwijmeren, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, een 55-jarige man die eerder als servicemonteur werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na zich op 11 januari 2018 arbeidsongeschikt te hebben gemeld. Het UWV weigerde deze aanvraag, stellende dat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verklaarde de bezwaren van de eiser tegen dit besluit ongegrond.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische onderzoeken van het UWV beoordeeld. Eiser stelde dat zijn WIA-aanvraag ten onrechte was afgewezen en dat er in de bezwaarfase geen adequaat fysiek onderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende zorgvuldigheid had betracht in de besluitvorming en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende nieuwe medische informatie had overgelegd om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van 11,62% niet voldeed aan de vereiste 35% voor het recht op een WIA-uitkering. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8629 WIA

uitspraak van 31 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. C.J.M.M. Verwijmeren,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 23 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiser een uitkering toe te kennen op grond van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 9 januari 2020.
In een besluit van 18 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. J.F.C.A.M. Weterings.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.
Eiser is een 55-jarige man die werkzaam is geweest als servicemonteur voor 40 uur per week. Op 11 januari 2018 meldde hij zich arbeidsongeschikt voor dit werk. Op 16 oktober 2019 diende hij een aanvraag in voor een WIA-uitkering.
In het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen met ingang van 9 januari 2020, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn, namelijk 11,62%. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt
2. Volgens eiser is zijn WIA-aanvraag ten onrechte afgewezen. Hij stelt – kort samengevat – dat in de bezwaarfase ten onrechte geen (nader) fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden, terwijl hij in de bezwaarfase uitgebreid heeft gemotiveerd dat de primaire UWV-arts hem onvoldoende heeft onderzocht. Eiser beroept zich hierbij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491). Daarnaast stelt eiser dat het UWV zijn medische beperkingen heeft onderschat.
Relevante regelgeving
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Het medische onderzoek van het UWV
4.1.
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.2.
Arts [naam arts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 13 december 2019, waarbij eiser lichamelijk en psychisch werd onderzocht. De UWV-arts rapporteert dat eiser is uitgevallen wegens de gevolgen van epicondylitis lateralis beiderzijds. Hiervoor is hij succesvol behandeld middels fysiotherapie, corticosteroïden injecties en een brace. Sinds september 2019 ervaart eiser klachten aan beide armen en daarnaast is sprake van gegeneraliseerde artrose aan de nek, rug en handen. Er is geen indicatie voor een operatie. Bij lichamelijk onderzoek vond de UWV-arts geen afwijkingen. Wel neemt de UWV-arts beperkingen aan met betrekking tot het maken van schroefbewegingen, frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, hoofdbewegingen maken, langdurig staan, langdurig zitten, geknield en/of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn. Ook moet werk met pneumatisch handgereedschap zoveel mogelijk worden vermeden om een toename van klachten te voorkomen. Schokken en grove trillingen aan rug, nek, armen en schouders moeten eveneens worden vermeden. Verder is er een contra-indicatie voor het dragen van zware beschermende middelen, zoals een loodschort, of jas. Eisers beperkingen zijn vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 24 december 2019.
4.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] heeft eiser gesproken op een telefonische hoorzitting op 14 juli 2020 en zijn dossier bestudeerd. Zij heeft in eisers bezwaren geen aanleiding gezien om af te wijken van het primaire medische oordeel, onder meer omdat eiser geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd. Volgens de verzekeringsarts b&b moet eiser niet beperkt worden geacht met betrekking tot het afwisselen van houding, omdat bij hem geen sprake is van een noodzaak om het lopen af te wisselen met zitten. Eiser hoeft ook niet zwaarder beperkt te worden geacht met betrekking tot de nek. De primaire UWV-arts vond namelijk geen duidelijke afwijkingen, de huisarts geeft tussen 25 augustus 2017 en 1 juli 2019 maar één keer nekklachten aan, en nekklachten worden niet benoemd in de probleemlijst van de huisarts. Eiser hoeft ook niet zwaarder beperkt te worden geacht met betrekking tot de handen, omdat de primaire UWV-arts bij lichamelijk onderzoek op dit punt geen duidelijke afwijkingen vond. Eiser geeft aan dat sprake is van artrose, maar dit is nooit geobjectiveerd met röntgenfoto’s en wordt ook niet genoemd in de probleemlijst van de huisarts. Eiser claimt beperkingen met betrekking tot het vasthouden en verdelen van aandacht, maar hij onderbouwt dit niet met objectieve medische gegevens. Een piep in het oor is vervelend, maar geeft geen aanleiding tot het aannemen van beperkingen. Eisers gebruik van een CPAP geeft daar evenmin aanleiding voor. De reumatoloog heeft de diagnose fibromyalgie gesteld, maar daarbij worden geen duidelijke objectieve afwijkingen gevonden. De huisarts geeft 'een poly-artrose beeld' aan, maar niet dat sprake is van artrose van meerdere gewrichten. De röntgenfoto’s van de gehele rug en bekken tonen ook geen duidelijke afwijkingen. Eiser kan verder nog meer doen aan het verbeteren van zijn belastbaarheid, namelijk afvallen, stoppen met roken, en het doen van dagelijks oefeningen. De verzekeringsarts b&b heeft de FML van 24 december 2019 niet aangepast.
Beoordeling zorgvuldigheid van het medische onderzoek van het UWV
5.1.
Uit een uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491)
volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake was van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Dit betekent ook dat het toetsen en akkoord bevinden van de medische heroverweging door medeondertekening door een geregistreerde verzekeringsarts b&b, niet volstaat als deze toets beperkt blijft tot de vraag of de inhoud logisch en consistent is (zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4018), als deze slechts geschiedt op hoofdlijnen of als door de geregistreerde verzekeringsarts b&b slechts wordt bezien of deze tot de eerder getrokken conclusies zou hebben kunnen komen.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de primaire fase op een spreekuur is gezien door een arts van het UWV, niet zijnde een geregistreerde verzekeringsarts, waarbij uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden en eisers nek, rug, ellebogen, schouders, hand en abdomen zijn onderzocht. De beoordeling van deze UWV-arts vond plaats in overleg met een geregistreerde verzekeringsarts, die het rapport van de UWV-arts van 24 december 2019 ook heeft getoetst en akkoord heeft bevonden. Anders dan het geval was in de genoemde uitspraak van de CRvB, is het medisch onderzoek in bezwaar in eisers geval verricht door een geregistreerde verzekeringsarts b&b. Zij heeft dossierstudie verricht en de telefonische hoorzitting bijgewoond op 14 juli 2020. Blijkens het uitgebreide verslag van de hoorzitting in het rapport van 16 juli 2020 heeft deze verzekeringsarts b&b eiser uitvoerig gesproken en bevraagd. Zij heeft ook informatie van eisers huisarts meegewogen. De door eiser gestelde omstandigheid dat deze informatie niet is opgevraagd bij zijn huisarts maar op andere wijze is verkregen doet hier niet aan af. Het gaat erom dat de verzekeringsarts b&b op de hoogte was van eisers klachten en dat deze kenbaar zijn betrokken in haar beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft de uitkomst van haar medische onderzoek ook goed onderbouwd, nu zij per klacht heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestond om af te wijken van het primaire medische oordeel.
5.3.
Het UWV heeft uiteengezet dat in verband met de coronapandemie pas vanaf 22 juni 2020 weer fysieke hoorzittingen werden gepland. Het uitgangspunt bleef echter dat hoorzittingen telefonisch plaatsvonden, tenzij de verzekeringsarts b&b een fysieke hoorzitting nodig vond voor de beoordeling. Kennelijk vond de verzekeringsarts b&b het voor haar medische beoordeling niet noodzakelijk om eiser in persoon te zien in de bezwaarfase. Gezien de hierboven genoemde omstandigheden acht de rechtbank deze keuze in dit geval verdedigbaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers gemachtigde blijkens een uitnodigingsbrief van 2 juli 2020 op 30 juni 2020 telefonisch een afspraak heeft gemaakt met het UWV voor een telefonische hoorzitting op 14 juli 2020 en dat hij heeft ingestemd met een telefonische hoorzitting bij de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft ter zitting weliswaar gesteld dat bij een telefonische hoorzitting bepaalde klachten en beperkingen aan de controle van een verzekeringsarts kunnen ontsnappen, maar hij heeft deze stelling niet nader kunnen specificeren of onderbouwen.
5.4.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het medische onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat eisers beroepsgrond over de zorgvuldigheid van het onderzoek niet slaagt.
Zijn eisers beperkingen onderschat?
6. Eiser heeft weliswaar gesteld dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat, maar hij heeft deze stelling in beroep niet nader onderbouwd met (nieuwe) medische informatie die aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals die is vastgesteld door het UWV. De rechtbank merkt hierbij op dat de omstandigheid dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren beperkingen op een andere manier hebben gewogen dan zoals hij die ervaart, niet betekent dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV
7.1.
Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), Monteur printplaten (Sbc-code 267051) en Administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100). Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige 2] heeft deze functies na heroverweging gehandhaafd.
7.2.
Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd met betrekking tot deze functies. Ook overigens bestaat geen aanleiding om te oordelen dat deze functies in medisch opzicht niet passend zijn voor eiser als wordt uitgegaan van de juistheid van de FML van 24 december 2019. Deze functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van zijn mate van arbeidsongeschiktheid.
Mate van arbeidsongeschiktheid
8. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 11,62%. Omdat eiser tegen deze berekening geen specifieke beroepsgronden naar voren heeft gebracht, kan worden uitgegaan van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering per 9 januari 2020.
Conclusie
9. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 31 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.