ECLI:NL:RBZWB:2021:440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
C/02/381234 / HA RK 21-10
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • A. Zander
  • M. Kok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 1 februari 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. L. Hennink, en betrof rechter mr. R.T. Hermans, die belast was met de behandeling van een civiele zaak. Verzoekster voerde aan dat de rechter vooringenomen was, omdat zij verplicht was om op de zitting te verschijnen, ondanks haar verzoek om aanhouding vanwege COVID-19-maatregelen. Daarnaast stelde verzoekster dat de rechter onterecht had gevraagd om bankafschriften mee te nemen naar de zitting, wat in strijd zou zijn met een eerder vonnis.

De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet leidden tot de conclusie dat de rechter vooringenomen was. De beslissing van de rechter om de zitting fysiek door te laten gaan en om bankafschriften mee te nemen, werd gekwalificeerd als procesbeslissingen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vrees van vooringenomenheid en wees het verzoek tot wraking af.

De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 381234 / HA RK 21-10
beslissing van 1 februari 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoekster,
raadsman: mr. L. Hennink te Rotterdam.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • het wrakingsverzoek ontvangen op 12 januari 2021;
  • de pleitnotities van de zijde van verzoekster, ontvangen op 19 januari 2021;
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op
20 januari 2021, waarbij mr. L. Hennink heeft deelgenomen aan de zitting via Skype en de rechter in de zittingszaal is verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. R.T. Hermans, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer 368153 HA ZA 20-56 (Ter Waarbeek q.q. / Van der Vorst).
2.2.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De feiten

3.1.
Op 8 juli 2020 is vonnis gewezen in een incident, artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), tussen Ter Waarbeek q.q. en verzoekster. Hierin is de vordering van de curator om inzage, afschrift of uittreksel te verschaffen van alle rekeningafschriften van Van der Vorst over een periode van 2 december 2016 tot en met heden afgewezen.
3.2.
Vervolgens is op 9 september 2020 een vonnis gewezen waarin is beslist dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden op 13 januari 2021. In overweging 2.2. is vermeld:
“De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die zij geraden zal achten.”
3.3.
Op 5 januari 2021 is door een senior planner van team Civielrecht een e-mailbericht aan de advocaten van beide partijen verzonden waarin het volgende is vermeld:
“(…) Namens de behandelend rechter, wordt aan gedaagde partij verzocht de volgende stukken ter zitting te overleggen: (…)”.
3.4.
Op 12 januari 2021 is door een planner van team Civielrecht namens de rechter aan de advocaat van verzoekster gezonden:
“(…) Het is van belang dat gedaagde zelf bij de zitting aanwezig is. De advocaat is, gelet op de artikel 21 en 22 Rv, gehouden te voldoen aan het verzoek van de rechtbank om de bankafschriften mee naar zitting te nemen. Of de bankafschriften moeten worden overgelegd, zal ter zitting worden besproken.”
3.5.
Op 13 januari 2021 is door een planner van team Civielrecht het volgende
e-mailbericht aan beide advocaten verzonden:
“(…) In aanvulling op mijn onderstaande mail verzoek ik u hierbij om uiterlijk woensdag
27 januari as. een overzicht van uw verhinderdata van de maanden maart tot en met september 2021.
Na ontvangst van deze gegevens en de beslissing van de wrakingskamer zal ik u zo spoedig mogelijk nader informeren.”

4.De gronden van het wrakingsverzoek

4.1.
Verzoekster legt aan haar wrakingsverzoek ten eerste ten grondslag dat zij verplicht is gesteld om op de zitting te verschijnen samen met haar advocaat, zoals is vermeld in overweging 2.2 van het vonnis van 9 september 2020 en het e-mailbericht van
12 januari 2021. Door verzoekster is gevraagd om aanhouding van de zaak gelet op de COVID-19-maatregelen. Dit verzoek is afgewezen. Uit de omstandigheid dat de rechter de zitting toch door laat gaan en verlangt dat verzoekster bij de zitting aanwezig is, blijkt een vooringenomenheid van de rechter. Uit het eerder genoemde vonnis lijkt namelijk te volgen dat het niet verschijnen op de zitting kan leiden tot een negatieve uitkomst in de zaak voor verzoekster.
4.2.
De tweede grondslag van het wrakingsverzoek is gelegen in het verzoek van de rechter om alle bankafschriften over een bepaalde periode te overleggen tijdens de zitting dan wel mee te brengen naar de zitting. De rechter handelt met dit verzoek in strijd met het vonnis in incident van 8 juli 2020 en stelt hiermee ten onrechte dat verzoekster gehouden is deze stukken mee te nemen. Dit is een inhoudelijk onjuiste mededeling die toont dat er geen sprake is van een neutrale opstelling.

5.Het standpunt van de rechter

5.1.
Door de rechter is toegelicht dat de twee gronden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen procedurele beslissingen betreffen. Deze beslissingen zijn genomen voorafgaand aan de zitting in het belang van partijen. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van dergelijke beslissingen.
5.2.
De rechter heeft haar procesbeslissingen nader toegelicht tijdens de wrakingszitting. Wat de eerste wrakingsgrond betreft, voert de rechter aan dat door verzoekster om aanhouding van de zaak is verzocht. Als dat niet zou worden gehonoreerd, wilde verzoekster graag dat de rechter een extra schriftelijke ronde zou bepalen in plaats van een zitting, nu zij gelet op de COVID-19-maatregelen liever niet op de zitting wil verschijnen. De rechter vond dit niet passend in deze zaak en heeft om die reden bepaald dat de fysieke zitting doorgang zou vinden.
5.3.
De rechter heeft ook toegelicht dat zij slechts heeft gevraagd om de betreffende bankafschriften mee te nemen naar de zitting, maar dat zij nog niet heeft beslist dat deze daadwerkelijk overgelegd dienen te worden. Het debat over het indienen van de stukken is nog niet gevoerd. Per abuis heeft een senior planner in het eerste e-mailbericht van
5 januari 2021 vermeld dat de stukken ter zitting moeten worden overgelegd, maar dit heeft zij laten corrigeren met het e-mailbericht van 12 januari 2021. Zij betwist dat door haar een bevel is gedaan zoals neergelegd in artikel 21 en 22 van het Wetboek van Rechtsvordering. Er is dan ook geen sprake van vooringenomenheid door aan verzoekster te vragen de bankafschriften mee te nemen naar de zitting, noch is dit in strijd met het vonnis in incident van 8 juli 2020.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Te onderzoeken is vervolgens of de door verzoekster aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de kantonrechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
6.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. Door verzoekster is verzocht om de fysieke mondelinge behandeling niet door te laten gaan gelet op de COVID-19-maatregelen maar in plaats daarvan een extra schriftelijke ronde te bepalen. De rechter heeft dit verzoek afgewezen en besloten de mondelinge behandeling fysiek door te laten gaan. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing van de rechter moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. De beslissing of een mondelinge behandeling fysiek of bijvoorbeeld via Skype wordt gedaan is een beslissing over de voortgang en vormgeving van de procedure. Ook de beslissing van de rechter om verzoekster te vragen om bankafschriften over een bepaalde periode mee te brengen naar de zitting is een procesbeslissing. De rechter heeft het eerdere e-mailbericht van 5 januari 2021 laten corrigeren met het e-mailbericht van 12 januari 2021 wat het meenemen van de bankafschriften betreft, zodat de wrakingskamer er vanuit gaat dat de rechter niet heeft bepaald dat de stukken moesten worden overgelegd, maar slechts heeft gevraagd deze stukken naar zitting mee te nemen en dat ter zitting zal worden besproken of de bankschriften moeten worden overgelegd.
6.5.
Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door verzoekster onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Alleen als deze beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd en daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
6.6.
Ten aanzien van de in overweging 3.5 genoemde mail van 13 januari 2021 over verhinderdagen, overweegt de wrakingskamer dat hier geen vooringenomenheid uit blijkt, omdat de beslissing van de wrakingskamer wordt afgewacht voordat de zaak weer opnieuw wordt ingepland. Het e-mailbericht laat dus open door welke rechter de behandeling van de zaak zal worden voortgezet.
6.7.
Gelet op het voorgaande leiden de door verzoekster aangevoerde gronden dus niet tot vooringenomenheid van de rechter of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek af moet worden gewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak waar het wrakingsverzoek betrekking op heeft zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 1 februari 2021 door mr. Peters, mr. Zander en mr. Kok, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.