ECLI:NL:RBZWB:2021:445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 3 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die op 10 maart 2017 arbeidsongeschikt werd door rugklachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe met ingang van 8 maart 2019, maar verklaarde zijn bezwaren tegen deze beslissing ongegrond. Eiser stelde dat het UWV zijn beperkingen onderschatte en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Tijdens de zitting op 17 december 2020 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en neurochirurg, terwijl het UWV niet verscheen.

De rechtbank beoordeelde de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV, die concludeerden dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiser belastbaar was voor licht fysiek werk, ondanks zijn pijnklachten. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat eiser niet voldeed aan de criteria voor een situatie van 'geen benutbare mogelijkheden'.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat het UWV op goede gronden de WGA-uitkering had toegekend. Eiser had geen recht op een urenbeperking, aangezien er geen objectieve medische gronden waren die dit zouden onderbouwen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5224 WIA

uitspraak van 3 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (eiser), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. P.M.M. van der Loo,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) met ingang van 8 maart 2019.
In het besluit van 3 september 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn neurochirurg, [neurochirurg]. Het UWV is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiser is op 10 maart 2017 arbeidsongeschikt geworden voor zijn fulltime werk als commercieel directeur vanwege rugklachten en klachten aan het rechterbeen. Hij is ziek uit dienst getreden per 1 oktober 2017. Op 19 december 2018 heeft hij een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In het primaire besluit heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 8 maart 2019. Het UWV heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid op 9 maart 2019 daarbij vastgesteld op 64,35%. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt (samengevat)
2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat. Hij stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is, en dat het UWV ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd stelt dat hij niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van een situatie met 'geen benutbare mogelijkheden'. Als hij al in staat zou zijn om te werken, dan bestaat volgens eiser in ieder geval aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Wat hij aanvoert ter onderbouwing van dit standpunt wordt in het hiernavolgende besproken.
Relevante wet- en regelgeving
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4. In het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA. In artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig zijn als:
- betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of aangewezen instelling;
- betrokkene bedlegerig is;
- betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
- betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
Medisch onderzoek UWV
5.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
5.2.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 23 januari 2019, waar psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. Ook heeft de verzekeringsarts eisers medische dossier bestudeerd. De verzekeringsarts rapporteert dat uit eisers patiëntenfolder blijkt dat hij op dit moment, zo’n 3 maanden na de spondylodese ingreep geen zwaar fysiek werk mag doen. Er wordt geadviseerd om aan de conditie te werken, maar eiser doet dit niet en ligt overdag voornamelijk op de bank of op bed. Er is sprake van een chronisch pijnsyndroom na meerdere rugoperaties met zenuwpijn in het gehele rechterbeen. Eisers inactiviteit is niet in overeenstemming met het advies uit de behandelende sector om actief te zijn. Eiser ervaart psychische klachten, maar deze hebben volgens de verzekeringsarts niet de intensiteit van een psychiatrische aandoening. Daarom ziet hij geen reden om beperkingen te stellen in verband met deze klachten. Hoewel eiser forse klachten ervaart acht de verzekeringsarts hem niet volledig arbeidsongeschikt op medische gronden. Bij fysieke klachten kan de verzekeringsarts dit alleen stellen als sprake is van ADL-afhankelijkheid of bedlegerigheid als direct gevolg van de medische aandoening, en dit is bij eiser niet aan de orde. Het betreft een aandoening waarbij activering van belang is. De verzekeringsarts acht eiser dan ook belastbaar in passende arbeid. Volgens de patiënten informatiefolder wordt zware fysieke arbeid afgeraden, en daarom acht de verzekeringsarts eiser aangewezen op licht fysiek werk en werk waarbij hij regelmatig kan vertreden. In verband met gebruik van opioïde pijnstilling acht de verzekeringsarts eiser ongeschikt voor werk waarbij alertheid van belang is, zoals vervoersfuncties en werk waarbij men gevaarlijke machines moet bedienen. Gezien de aard van de medische problematiek ziet de verzekeringsarts geen indicatie voor een urenbeperking. Er is geen sprake van een aandoening met invloed op de energiehuishouding. Verder zou een zinvolle daginvulling gunstig kunnen zijn voor eisers psychische gesteldheid. Dit kan ook zijn dag-nachtritme verbeteren. De verzekeringsarts acht eiser verder aangewezen op rugsparend werk. In verband met medicatiegebruik acht de verzekeringsarts eiser ook ongeschikt voor werk met een verhoogd persoonlijk risico met betrekking tot alertheid. Het betreft hierbij onder andere chauffeursfuncties en werk waarbij men gevaarlijke machines moet bedienen of besturen. Bij het rugsparende werk moeten zitten, staan en lopen afwisselend plaatsvinden en moeten langdurig gedwongen houdingen of standen vermeden worden. Hoogfrequente en extreme rompbewegingen zijn niet toegestaan. Alle krachtfuncties zijn beperkt, met name qua zware belastingen en qua piekbelastingen. Grove trillingsbelasting op de rug moet worden vermeden. Ladders, hoogtes, stellingen en steigers moeten worden vermeden, evenals gevaar opleverende machines, gevaarlijke draaiende machineonderdelen en het werken met of op rijdende machines. Eisers beperkingen en belastbaarheid zijn door de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 januari 2019.
5.3.
De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting van 19 juni 2019. Ook heeft hij – door eiser overgelegde – informatie uit de behandelend sector betrokken in zijn beoordeling, waaronder een brief van eisers anesthesioloog/pijnspecialist bij het ETZ ([naam specialist]) van 30 april 2019, en brieven van eisers neurochirurg [neurochirurg] van 1 mei 2019 en 14 mei 2019. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat uit de gegevens van het primaire onderzoek blijkt dat eiser niet valt in één van de uitzonderingscategorieën op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Hij is ADL-zelfstandig, rijdt – onder meer naar het spreekuur van de verzekeringsarts – auto en laat twee keer per dag de hond uit. De verzekeringsarts heeft daarom terecht benutbare mogelijkheden aangenomen. Op de datum in geding (8 maart 2019) was sprake van een failed back surgery syndroom (FBBS) bij status na meerdere wervelkolomoperaties (oktober 2018 spondylodese L2-4, mei 2017 hernia operatie L3-4 rechts, 2013 en 2014 hernia-operaties L2-3 rechts), artritis psoriatica, psoriasis en astma. Uit de laatste gegevens van de anesthesioloog/pijnbestrijder blijkt expliciet dat eisers klachten na de spondylodese van oktober 2018 enigszins zijn afgenomen. In de richtlijn 'Wervelkolomgerelateerde pijnklachten van de lage rug' van de NVA geldt FBBS als een diagnose per exclusionam, en dat blijkt in eisers geval uit de MRI-scan van februari 2019 waarop geen zenuwcompressie (meer) zichtbaar is. Van neurologische uitval is dus geen sprake, en de primaire verzekeringsarts kan dit ook niet objectiveren bij lichamelijk onderzoek. Eisers persisterende pijn in rechterlies/-been en onderrug is zonder meer reëel, maar dat houdt niet in dat rug en been niet belastbaar zijn. De door eiser in bezwaar geclaimde ernstige beperkingen kan de verzekeringsarts b&b niet beredeneren op grond van de aard en ernst van de geobjectiveerde afwijkingen, temeer niet nu deze claim grotendeels is ingegeven door de mate van pijn die eiser heeft. Volgens de verzekeringsarts b&b is pijn multi-dimensioneel van karakter, en veel meer dan een symptoom van een aandoening. Beleving en gedrag spelen ook een rol. Pijn en pijnbeleving zijn bij uitstek subjectieve en individu-afhankelijke parameters die in beginsel geen leidraad kunnen en mogen zijn bij de vaststelling van de beperkingen. Eisers stelling dat hij niet tot fulltime arbeid in staat is en door de pijnklachten genoodzaakt is meerdere uren per dag in bed door te brengen wordt niet gevolgd. Volgens de verzekeringsarts b&b bestaat op grond van de standaard 'Duurbelastbaarheid in arbeid' geen aanleiding om een urenbeperking te stellen.
Arbeidsdeskundige onderzoek UWV
6. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b van het UWV. Rekening houdend met de FML van 29 januari 2019 heeft de arbeidsdeskundige eiser in ieder geval geschikt geacht voor de functies van Medewerker klantenservice (Sbc-code 315150), Medewerker backoffice (Sbc-code 532040) en Dienstindeler (Sbc-code 482010). De arbeidsdeskundige b&b heeft deze functies na onderzoek gehandhaafd. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is door de arbeidsdeskundige b&b op basis van genoemde functies vastgesteld op 64,35%.
Was het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig?
7. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een spreekuur, waar psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser ook gezien op een hoorzitting, en hij heeft – door eiser overgelegde – informatie uit de behandelend sector betrokken in zijn beoordeling. Eiser stelt dat de primaire verzekeringsarts ten onrechte geen (actuele) informatie bij derden heeft opgevraagd, maar de UWV-artsen zijn daartoe – anders dan eiser suggereert – niet verplicht. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsartsen van het UWV over voldoende inzicht in eisers medische situatie. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn ernstige pijnklachten en rugproblematiek. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Het door het UWV verrichte medische onderzoek wordt daarom voldoende zorgvuldig geacht.
Is sprake van geen benutbare mogelijkheden?
8. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert en de door hem ingebrachte medische stukken geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van het UWV dat niet is voldaan aan de – zeer strenge – voorwaarden om uit te gaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Doorslaggevend daarbij is dat eiser niet is opgenomen in een ziekenhuis of aangewezen instelling, en dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet, dan wel onvoldoende blijkt dat eiser chronisch en voortdurend bedlegerig is. Verder is niet, dan wel onvoldoende geobjectiveerd dat eiser in hoge mate afhankelijk is van een ander in zijn algemene dagelijkse handelingen, zoals eten, toiletteren en aankleden. In de overgelegde stukken wordt veelal gewezen op eisers pijnklachten, maar deze worden niet op een zodanige manier geobjectiveerd dat op basis daarvan kan worden uitgegaan van een situatie zonder benutbare mogelijkheden. In dit verband heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapporten van 19 augustus 2019 en 10 juli 2020 terecht opgemerkt dat pijn en pijnbeleving subjectieve elementen zijn, die in beginsel geen leidraad kunnen en mogen zijn bij de vaststelling van beperkingen. De pijn moet worden verklaard door objectieve bevindingen om hier beperkingen aan te verbinden, en twijfelachtig is of van dergelijke bevindingen in voldoende mate sprake is. Als de behandelend artsen – waaronder [neurochirurg] – eisers pijn bespreken kunnen zij dit (nog) niet koppelen aan een objectieve medische (rug)aandoening. Verder heeft de verzekeringsarts b&b ook terecht opgemerkt dat het niet de deskundigheid van behandelend artsen is om uitspraken te doen over belastbaarheid in arbeid. De in beroep overgelegde medische stukken hebben bovendien slechts voor een klein deel betrekking op de peildatum van 8 maart 2019.
Urenbeperking
9. Eiser wordt ook niet gevolgd met betrekking tot de door hem gestelde urenbeperking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b aan de hand van de criteria in de standaard 'Duurbelastbaarheid in arbeid' op steekhoudende wijze gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om een dergelijke beperking aan te nemen. De verzekeringsarts b&b mocht ervan uitgaan dat bij eiser geen sprake is van een urenbeperking op energetische gronden, nu hij geen aandoening heeft waarvan bekend is dat deze veelal met energieverlies gepaard gaat. Eiser heeft ook niet, dan wel onvoldoende geobjectiveerd dat hij verschillende uren per dag in bed doorbrengt wegens een geobjectiveerde afwijking. De verzekeringsarts b&b heeft ook op steekhoudende wijze onderbouwd dat geen sprake is van een urenbeperking op grond van niet-beschikbaarheid, nu eiser geen (dag)behandeling in een ziekenhuis of polikliniek volgt op indicatie van een (para)medisch beroepsbeoefenaar waarbij hij voor arbeid niet aanwezig kan zijn. Ook is deugdelijk onderbouwd dat geen (directe of indirecte) preventieve gronden bestaan voor het aannemen van een urenbeperking. De door [neurochirurg] gestelde omstandigheid dat eiser al jaren een ernstig rugprobleem heeft en veel pijn ervaart, betekent – zoals terecht opgemerkt in de nadere reactie van de verzekeringsarts b&b van 10 juli 2020 – ook niet dat aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking. Daarvoor is nodig dat eisers klachten worden verklaard, en dit is onder meer blijkens de resultaten van verschillende MRI-scans en conclusie van de huisarts nog niet gebeurd.
Mate van arbeidsongeschiktheid
10. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,35%. Gelet hierop heeft het UWV op goede gronden aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 8 maart 2019.
Conclusie
11. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 3 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.