4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Aangever [Aangever] heeft verklaard dat het op 15 december 2019 tussen hem en verdachte tot een treffen is gekomen in hun woonvoorziening in Kaatsheuvel. Volgens aangever heeft verdachte hem met een mes benaderd en daarmee een stekende beweging gemaakt in zijn richting. Aangever heeft de steekbeweging van verdachte afgeweerd met zijn handen. De verklaring die aangever heeft afgelegd wordt bijna integraal bevestigd door de verklaring van getuige [Getuige] . Deze getuige ziet dat verdachte eenmaal een stekende beweging maakt naar aangever. Aangever heeft met zijn handen zich daartegen verweerd. In het dossier zit een geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat aangever een snijverwonding heeft opgelopen aan zijn linkerhand, bij zijn wijs- en middelvinger.
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat het verdachte is die op 15 december 2019 in Kaatsheuvel met een mes heeft gestoken richting aangever, waardoor hij een snijverwonding heeft opgelopen.
Het primair ten laste gelegde feit
Dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet op het doden van aangever kan de rechtbank onvoldoende vaststellen. Verdachte heeft blijkens de aangifte en de verklaring van getuige [Getuige] weliswaar geroepen dat zij aangever dood ging maken, maar of zij dit riep omdat zij dat opzet op dat moment daadwerkelijk had dan wel enkel om haar boosheid te uiten is onvoldoende duidelijk.
Of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet hangt onder meer af van de aard van de gedragingen. Die is in deze zaak onvoldoende vast te stellen. Hoe en in welke richting verdachte precies met het mes heeft gestoken wordt uit het dossier niet helemaal duidelijk. Volgens aangever heeft verdachte het mes opgeheven en is er richting zijn borst en hoofd gestoken. Getuige [Getuige] zegt dat verdachte het mes onderhands heeft vastgehouden, haar hand omhoog haalde en alleen naar de borst van aangever heeft gestoken. Uiteindelijk blijkt dat aangever door de steekbeweging niet in zijn hoofd of borst is getroffen maar in zijn linkerhand. Er is verder niet duidelijk geworden met welke kracht of intensiteit de steekbeweging is uitgevoerd en wat de onderlinge afstand tussen verdachte en aangever betrof. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen of er bij verdachte sprake is geweest van opzet, in voorwaardelijke zin, gericht op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het verweer van de verdediging slaagt in zoverre.
Zwaar lichamelijk letsel
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang. Hetgeen onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen is omschreven in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Buiten de in dit artikel genoemde gevallen kan lichamelijk letsel volgens de jurisprudentie als zwaar worden beschouwd, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De rechtbank heeft uit de geneeskundige verklaring afgeleid dat er een snijverwonding is opgetreden aan de wijs- en middelvinger van de linkerhand van aangever. De aangever heeft verklaard dat hij aan zijn vingers en zijn handpalm een operatie heeft moeten ondergaan van vijf uur. Uit het dossier komt verder naar voren dat hij een traject van handfysiotherapie zal moeten doorlopen om zijn linkerhand te laten herstellen. Een verpleegkundige heeft verklaard dat, ondanks de handfysiotherapie, het onduidelijk is of aangever ooit zijn vingers en hand weer volledig kan gebruiken en hiermee kan functioneren. In zijn verklaring van 21 december 2019 spreekt aangever van twee of drie beschadigde zenuwen en een doorgesneden ader.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Opzet
De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is of verdachte tijdens het steekincident opzettelijk op het slachtoffer heeft ingestoken. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals in dit geval zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich moet hebben gerealiseerd dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is, toen zij met het mes een stekende beweging naar het lichaam van aangever maakte. Bij een dergelijke handeling is de kans aanmerkelijk dat schade zal optreden aan een orgaan, een zenuw of een bloedbaan. Dit is in onderhavig geval ook voltrokken gelet op het letsel aan de linkerhand. Bovendien is het steken met een mes in de richting van het lichaam van aangever naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg, namelijk op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het verweer van de verdediging moet op dit punt worden verworpen.