Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die een eenmanszaak drijft in sloop- en isolatiewerkzaamheden, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de perioden van 1 april 2014 tot en met 31 december 2014. De inspecteur had deze naheffingsaanslagen ambtshalve opgelegd, omdat de belanghebbende geen aangiften omzetbelasting had ingediend voor de betreffende perioden. Daarnaast waren er verzuimboetes opgelegd voor elk tijdvak van de naheffingsaanslagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende zijn bezwaren tegen de naheffingsaanslagen niet tijdig had ingediend, waardoor deze niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank oordeelde dat de door de belanghebbende aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om te spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat zij onbevoegd was om kennis te nemen van de beroepen tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen, aangezien deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn.
De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover het de verzoeken om ambtshalve vermindering betreft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.