ECLI:NL:RBZWB:2021:4529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
C/02/388292 / FA RK 21-3623
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging ouderschapsplan en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van een ouderschapsplan en de kinderalimentatie. Partijen, een man en een vrouw die in het verleden gehuwd zijn geweest, hebben op 28 juli 2021 een verzoekschrift ingediend om een gewijzigd ouderschapsplan aan de beschikking te hechten. Dit verzoek volgde op de verhuizing van de vrouw naar Tsjechië, terwijl het minderjarige kind bij de vrouw zou blijven wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een wijziging van omstandigheden is, waardoor het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en het ouderschapsplan ontvankelijk is. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er geen expliciete wettelijke basis is voor het verzoek, het in het belang van het kind is dat ouders onderling afspraken kunnen maken en deze kunnen laten vastleggen in een beschikking. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot aanhechting van het gewijzigde ouderschapsplan gehonoreerd en bepaald dat de vrouw vanaf 1 september 2021 een bijdrage van € 25,00 per maand moet betalen voor de kosten van opvoeding en verzorging van het kind. De overige onderlinge regelingen uit het gewijzigde ouderschapsplan zijn ook opgenomen in de beschikking, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaak-/rekestnummer: C/02/388292 / FA RK 21-3623
Beschikking d.d. 8 september 2021
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J. Schuttkowski, gevestigd te Hulst,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. J. Schuttkowski, gevestigd te Hulst.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van partijen tot wijziging ouderschapsplan en kinderalimentatie, met bijlagen, ingekomen op 28 juli 2021.

2.De feiten

2.1.
Partijen, Nederlanders, zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2013 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 28 maart 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van ’s-Gravenhage.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op 28 september 2008.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2.3.
Partijen hebben op 21 december 2012 een ouderschapsplan ondertekend waarin zij voor [minderjarige] afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling, de kinderbijdrage en de informatie- en consultatieregeling. Het ouderschapsplan is op verzoek van partijen in de echtscheidingsbeschikking van 13 maart 2013 opgenomen.
2.4.
De vrouw zal op 1 september 2021 verhuizen naar Tsjechië. [minderjarige] blijft in Nederland wonen. In verband met de verhuizing van de vrouw hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt over [minderjarige] , die zijn vastgelegd in een door partijen op 22 juli 2021 ondertekend gewijzigd ouderschapsplan.

3.Het verzoek

3.1.
Partijen verzoeken de rechtbank, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het door hen op 22 juli 2021 ondertekende gewijzigd ouderschapsplan aan de beschikking te hechten en te bepalen dat de onderlinge regelingen van dit gewijzigd ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking;
2. te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 september 2021 een bijdrage verschuldigd is in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige van € 25,00 per maand, zulks telkens bij vooruitbetaling aan de man te voldoen.

4.De beoordeling

Wijziging van het ouderschapsplan
4.1.
De rechtbank stelt het navolgende voorop. Artikel 815 lid 2 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepalen dat in een (echt)scheidingsverzoek een ouderschapsplan moet worden opgenomen. Die eis wordt gesteld om te bevorderen dat de ouders in een vroegtijdig stadium nadenken over de invulling van het ouderschap na de scheiding en hierover goede afspraken maken ter voorkoming van onnodige conflicten nadien. De in het ouderschapsplan gemaakte afspraken kunnen in de beschikking tot (echt)scheiding worden opgenomen, waarvoor artikel 819 Rv de wettelijke grondslag biedt. Genoemd artikel maakt deel uit van de bepalingen die in het bijzonder gelden voor (echt)scheidingzaken. Een daarop gebaseerd verzoek kan dus alleen door de echtgenoten in het kader van een (echt)scheidingsprocedure worden gedaan. In de onderhavige zaak gaat het om ex-echtgenoten die opnieuw een (gewijzigd) ouderschapsplan willen laten opnemen in een beschikking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor het verzoek van partijen tot aanhechting en opname van het gewijzigd ouderschapsplan een (expliciete) wettelijke grondslag ontbreekt.
4.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat hoewel dus een expliciete wettelijke basis ontbreekt, partijen toch in hun verzoek kunnen worden ontvangen en dat het verzoek tot aanhechting van het gewijzigd ouderschapsplan en het opnemen daarvan in deze beschikking gehonoreerd moet worden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.
Uit de omstandigheid dat de wetgever echtgenoten uitdrukkelijk de verplichting oplegt om bij echtscheiding een ouderschapsplan te maken, valt af te leiden dat de wetgever er een groot belang aan hecht dat er voor kinderen in een scheidingsituatie zo veel als mogelijk is door de ouders in onderling overleg afspraken worden gemaakt over de invulling van het ouderschap na de scheiding. Daarbij hoort ook dat die afspraken, eenmaal gemaakt, worden nagekomen; het opnemen van de afspraken in de (echt)scheidingsbeschikking - waardoor deze van een executoriale titel worden voorzien - kan daarvoor een waarborg zijn. Vanuit dit uitgangspunt redenerend is er geen goede reden te bedenken waarom op een later tijdstip - nadat de echtscheiding een feit is geworden - in onderling overleg tussen ouders gemaakte nieuwe afspraken - vervat in een gewijzigd ouderschapsplan - niet op vergelijkbare wijze in een beschikking kunnen worden opgenomen en aldus van een executoriale titel zouden kunnen worden voorzien.
Daarnaast geldt dat voor de belangrijkste onderwerpen die in een ouderschapsplan worden geregeld de mogelijkheid bestaat een gerechtelijke procedure te starten en deze in rechte te laten vaststellen. Het opnemen van dergelijke regelingen in een rechterlijke beschikking heeft dus een wettelijke grondslag. Daar waar de wetgever heeft beoogd dat ouders zo mogelijk in onderling overleg de zaken rond hun kind(eren) regelen en zo min mogelijk strijd voeren, ligt het niet voor de hand om ouders die inderdaad in staat zijn onderling afspraken te maken het onmogelijk te maken die afspraken vast te leggen in een beschikking. Dit laatste is ook niet in het belang van dat kind/de kinderen. Die is/zijn juist gebaat bij ouders die tot afspraken komen en bij het zo min mogelijk gerechtelijke procedures tussen die ouders.
4.4.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank, conform het verzoek, bepalen dat de overige - voor de kinderbijdrage hebben partijen expliciet opname in het dictum verzocht - onderlinge regelingen van het door partijen op 22 juli 2021 ondertekende gewijzigd ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking.
Wijziging van de kinderalimentatie
4.5.
In het op 21 december 2012 ondertekende ouderschapsplan hebben partijen vastgelegd dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage voor [minderjarige] betaalt van € 240,00 per maand. Partijen verzoeken thans te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 september 2021 een aan de man te betalen kinderbijdrage zal voldoen van € 25,00 per maand.
4.6.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de verhuizing van de vrouw naar Tsjechië en de daarmee samenhangende wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW en dat partijen dus in hun verzoek kunnen worden ontvangen.
De rechtbank zal het verzoek, nu dit op de wet is gegrond en de instemming heeft van beide partijen, toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt - met wijziging in zoverre van het op 21 december 2012 tussen partijen gesloten ouderschapsplan - dat de vrouw € 25,00 per maand dient te betalen aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op 28 september 2008, met ingang van 1 september 2021, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
bepaalt dat de overige onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte - door partijen op 22 juli 2021 ondertekende - gewijzigd ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking;
5.3.
verklaart de beschikking ten aanzien van de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. van Dijk, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. Knops-Pijper.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.