ECLI:NL:RBZWB:2021:4621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
02/006221-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en bewezenverklaring van mishandeling met ontslag van rechtsvervolging op grond van noodweerexces

In de strafzaak tegen de eigenaar van een zorginstelling, die op 24 juni 2019 in Middelburg betrokken raakte bij een gewelddadig voorval met een aangever, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen konden worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien de aangever hem aanviel met een stomp op de wenkbrauw. De verdachte heeft vervolgens de aangever in een houdgreep genomen en hem met zijn elleboog tegen het gezicht gestoten. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleverden die vereist is voor de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging.

Echter, de rechtbank achtte de mishandeling van de aangever door de verdachte wel bewezen, omdat hij met kracht tegen het gezicht van de aangever stootte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in zijn handelen de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden, maar dat deze overschrijding het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding van de aangever. Hierdoor kwam de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op noodweerexces slaagde, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging voor de verdachte. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/006221-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 september 2021, waarbij de officier van justitie mr. A.I.M.M. Gudde en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de camerabeelden. Van een noodweer(exces)-situatie is volgens de officier van justitie geen sprake omdat uit de beelden niet blijkt van een wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde. De tenlastegelegde handelingen zijn geen handelingen die naar hun aard een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleveren. Verder was er door het handelen van aangever sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich moest verdedigen en dus van een noodweersituatie. Verdachte heeft met zijn handelingen voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarom moet ontslag van alle rechtsvervolging volgen op grond van noodweer. Subsidiair is, in het geval verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging zou hebben overschreden, dit het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door het geweld van aangever. Dan moet ontslag van alle rechtsvervolging volgen op grond van noodweerexces.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Aangever kwam op 24 juni 2019 bij de zorginstelling van verdachte voor een mogelijke plaatsing. Omdat aangever agressief en verward was, zijn hij en verdachte een rondje door Middelburg gaan lopen. Aangever werd steeds bozer en heeft op enig moment een flinke stomp op de wenkbrauw van verdachte gegeven. Verdachte heeft vervolgens geprobeerd aangever onder controle te brengen en heeft hem op de grond getrokken. Hij is bovenop hem gaan zitten en heeft aangever in een houdgreep genomen. Vervolgens heeft hij aangever met zijn elleboog tegen het gezicht gestoten.
Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte de arm van aangever zou hebben verdraaid, hij aangever tegen de zijde of de schouderbladen zou hebben geschopt of gestompt en dat hij de keel van aangever zou hebben dichtgeknepen. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte aangever bij de keel heeft gepakt, maar dat maakt niet dat sprake is van het dichtknijpen van de keel zoals ten laste is gelegd. Hetgeen is ten laste gelegd onder het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje acht de rechtbank daarom niet bewezen.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van aangever. Gelet op de manier waarop de vastgestelde handelingen van verdachte blijkens de verklaringen en de camerabeelden zijn uitgevoerd en de mate van kracht die daarbij is gezet, kan niet worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan door het handelen van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Noodweersituatie
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling is door de verdediging een beroep op noodweer gedaan. Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen - tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verdachte zich bevond in een noodweersituatie. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte door aangever, waartegen verdediging noodzakelijk was. De aanleiding voor het hele voorval was een dreun uit het niets van aangever tegen de wenkbrauw van verdachte, waar verdachte flink letsel aan over heeft gehouden. Aangever was degene die verdachte aanviel en handelde onberekenbaar. Verdachte heeft aangever vervolgens op de grond gelegd, is bovenop hem gaan zitten en heeft hem in een houdgreep genomen om hem te fixeren, waarbij hij in de tussentijd ook een collega heeft gebeld om hulp te vragen. Gezien het feit dat aangever onder begeleiding van verdachte buiten was en door zijn boosheid en agressie mogelijk een gevaar voor anderen vormde was het voor verdachte geen optie om aangever alleen te laten en bij hem weg te lopen. Tot zover is de rechtbank van oordeel dat verdachte proportioneel heeft gehandeld en verdachte voor deze handelingen een beroep op noodweer toekomt. Nu hierdoor de wederrechtelijkheid aan deze tenlastegelegde handelingen komt te ontvallen, kunnen het eerste en zesde gedachtestreepje uit de tenlastelegging, te weten het op de grond gooien en/of duwen en het in de houdgreep houden, niet worden bewezen en zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Op de beelden is te zien dat er na het telefoongesprek weer een worsteling ontstond, terwijl verdachte bovenop aangever zat. Verdachte heeft aangever op enig moment in bedwang gekregen, waarna hij met zijn elleboog nog een stoot tegen het gezicht van aangever gaf. Dit geweld was niet meer geboden en was dan ook disproportioneel. Ten aanzien van deze geweldshandeling van verdachte, ten laste gelegd onder het tweede gedachtestreepje, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer, omdat verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging naar haar oordeel heeft overschreden.
Mishandeling
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling van aangever door hem met kracht tegen het gezicht te stoten, terwijl hij op de grond lag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 juni 2019 te Middelburg, [naam] heeft mishandeld door die [naam]
(met kracht) tegen het gezicht te stoten (,terwijl die [naam] op de grond lag).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Noodweerexces
Nu is vastgesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging moet vervolgens de vraag beantwoord worden of deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding van het lichaam van verdachte door aangever. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat aangever, toen hij bovenop hem zat, (één van) zijn handen vrij kreeg en daarmee in zijn geslachtsdelen begon te stompen. Vervolgens heeft hij aangever met zijn elleboog een stoot tegen zijn gezicht gegeven. De camerabeelden sluiten deze gang van zaken niet uit en ook aangever zelf heeft verklaard dat hij verdachte ‘vol in zijn zak heeft lopen slaan’. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van verdachte en merkt daarbij op dat verdachte niet getraind was om verzet te breken. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte op het moment van de aanval dusdanig in zijn geslachtsdelen was geraakt, dat een hevige gemoedstoestand bij verdachte het gevolg is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de noodzakelijke verdediging een onmiddellijk gevolg is geweest van de bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam] vordert een schadevergoeding van € 350,- aan immateriële schade voor het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ten aanzien van het feit waarop deze vordering betrekking heeft geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven -
van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 september 2021.
Mr. Mullers en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.