In de strafzaak tegen de eigenaar van een zorginstelling, die op 24 juni 2019 in Middelburg betrokken raakte bij een gewelddadig voorval met een aangever, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen konden worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien de aangever hem aanviel met een stomp op de wenkbrauw. De verdachte heeft vervolgens de aangever in een houdgreep genomen en hem met zijn elleboog tegen het gezicht gestoten. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleverden die vereist is voor de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging.
Echter, de rechtbank achtte de mishandeling van de aangever door de verdachte wel bewezen, omdat hij met kracht tegen het gezicht van de aangever stootte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in zijn handelen de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden, maar dat deze overschrijding het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding van de aangever. Hierdoor kwam de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op noodweerexces slaagde, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging voor de verdachte. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.