Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 63,90, opgelegd aan de belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen deze aanslag. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende beroep instelde. Tijdens de zitting op 2 juli 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. De rechtbank stelde de belanghebbende in de gelegenheid om schriftelijk te reageren, maar dit gebeurde niet. De rechtbank besloot het onderzoek te sluiten zonder nadere zitting.
De rechtbank beoordeelde de feiten en overwoog dat de belanghebbende op 24 juni 2019 een auto had geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. De belanghebbende stelde dat zij per ongeluk het verkeerde kenteken had ingevoerd in een mobiel betaalsysteem. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de heffingsambtenaar lag, maar dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.