ECLI:NL:RBZWB:2021:4627
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering en bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering
In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 20 juli 2021 is genomen. Dit besluit betreft de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 juli 2021 en de intrekking van de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering per dezelfde datum. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening is dat de intrekking van haar bijstandsuitkering onterecht is.
De zitting vond plaats op 8 september 2021 in Breda, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mr. C. van der Ent. Namens het college was mr. J.P.C. Schouten aanwezig. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel een voorlopig karakter heeft en dat het de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet bindt.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een acute financiële noodsituatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er geen onverwijlde spoed aanwezig is. Bovendien blijkt uit het door het college overgelegde besluit dat verzoekster per 30 juli 2021 opnieuw een bijstandsuitkering is toegekend, wat de noodzaak voor een voorlopige voorziening verder ondermijnt. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, in aanwezigheid van griffier mr. S. Constant, en is openbaar uitgesproken op 8 september 2021. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.