Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV over haar WIA-uitkering. Eiseres, die als kraamverzorgster en administratief medewerkster heeft gewerkt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 15 maart 2018, waarin haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 55,48% zonder wijziging van haar loonaanvullingsuitkering. Tijdens de zitting op 14 maart 2019 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend om een medisch deskundige te benoemen die eiseres zou onderzoeken. De deskundige, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1], heeft op 15 oktober 2019 een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat eiseres op de datum in geding, 17 oktober 2017, beperkt is in haar mogelijkheden om te werken.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat haar structurele slaapbehoefte een arbeidstijdbeperking rechtvaardigt, overwogen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van het UWV niet op een deugdelijke medische grondslag berust en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van het UWV en draagt hen op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 3344,44 bedragen.