ECLI:NL:RBZWB:2021:4643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
AWB- 18_2487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV over haar WIA-uitkering. Eiseres, die als kraamverzorgster en administratief medewerkster heeft gewerkt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 15 maart 2018, waarin haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 55,48% zonder wijziging van haar loonaanvullingsuitkering. Tijdens de zitting op 14 maart 2019 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend om een medisch deskundige te benoemen die eiseres zou onderzoeken. De deskundige, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1], heeft op 15 oktober 2019 een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat eiseres op de datum in geding, 17 oktober 2017, beperkt is in haar mogelijkheden om te werken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat haar structurele slaapbehoefte een arbeidstijdbeperking rechtvaardigt, overwogen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van het UWV niet op een deugdelijke medische grondslag berust en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van het UWV en draagt hen op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 3344,44 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/2487 WIA

uitspraak van 17 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres ] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 maart 2018 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 maart 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend teneinde een medisch deskundige opdracht te verlenen eiseres te onderzoeken en daarvan de rechtbank verslag te doen.
Op 15 oktober 2019 heeft de deskundige, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] , een rapport uitgebracht. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het rapport van de deskundige. Eiseres en het UWV hebben hiervan gebruik gemaakt.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting, waarna de rechtbank op 6 augustus 2021 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als kraamverzorgster en administratief medewerkster. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege een Cerebro Vasculair Accident (CVA).
Het UWV heeft aan eiseres per 5 maart 2012 een uitkering ingevolge de WIA toegekend.
Bij besluit van 31 oktober 2017 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 17 oktober 2017 voor 55,48% arbeidsongeschikt is, maar dat de hoogte van haar loonaanvullingsuitkering niet wijzigt per die datum.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar structurele slaapbehoefte van anderhalf uur per dag een arbeidstijdbeperking rechtvaardigt. Zij verwijst daarvoor naar een onderzoek verricht door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] . Uit dat onderzoek blijkt volgens eiseres ook dat zij behoefte heeft aan voorspelbare werksituaties zonder leidinggevende aspecten, maar met collega’s of leiding waar zij op kan terugvallen. Wisselende diensten zijn niet gewenst. Een aantal geduide functies is niet passend voor eiseres.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
De verzekeringsarts heeft eiseres onderzocht en haar dossier bestudeerd. Vervolgens heeft hij in zijn rapportage van 10 oktober 2017 gesteld dat eiseres bekend is met een beperkte belastbaarheid richting werk na doormaken van een neurologische aandoening. Zij hervatte als kraamverzorgster, 21 uur in de week (passende werkzaamheden), en viel voor dit werk uit op 18 december 2015 met bijkomende psychische problematiek. Behandeling werd ingezet, zowel medicamenteus als in de vorm van gesprekken. Via de werkgever werd een expertise verricht bij Ergatis om een inschatting te maken van de belastbaarheid. Neuropsychologisch en psychiatrisch onderzoek eind 2016, maakten hier deel van uit.
De gegevens uit zijn onderzoek sluiten hier volgens de verzekeringsarts bij aan met persisterende psychische/neurologische problematiek, beperkt functioneren in de dag en te volgen behandeling. De verzekeringsarts acht de conclusie van Ergatis juist dat eiseres ‘vatbaar blijft voor herval in psychische klachten, mede door de blijvende beperkingen post CVA’. Hij heeft geen medische gegevens die aanleiding zijn om af te wijken van de beperkingenlijst vermeld in het expertise rapport, behoudens voor wat betreft het arbeidspatroon.
Eerder werd verzekeringsgeneeskundig ingeschat dat eiseres een beperkt aantal uren zou kunnen werken in verband met beperkt energieniveau (post CVA): 30 uur in de week. Deze indicatie is niet gewijzigd.
De verzekeringsarts ziet voldoende objectieve gegevens om uit te gaan van verminderde mogelijkheden op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren en op het gebied van dynamische en statische handelingen, en de aanpassingen aan fysieke werkomgeving en arbeidspatroon. De verzekeringsarts verwacht dat de medische situatie op lange termijn wezenlijk zal verbeteren.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 oktober 2017.
Na bestudering van het dossier van eiseres met daarin haar dagverhaal, de brief van haar arts bedrijfsgezondheidszorg van 14 december 2017 en de brief van de psycholoog van 21 december 2017 heeft de verzekeringsarts b&b de hoorzitting op 26 februari 2018 bijgewoond en vervolgens de rapportage van 1 maart 2018 opgesteld.
In die rapportage geeft de verzekeringsarts b&b aan dat geen nieuwe gezichtspunten zijn gebleken en dat vaststaat dat eiseres niet kan worden geacht geen benutbare mogelijkheden te hebben gelet op de criteria van het Schattingsbesluit.
De verzekeringsarts b&b acht evident dat er restbeperkingen zijn na de doorgemaakte CVA. Daarvoor heeft de verzekeringsarts al fors meer beperkingen aangegeven. Die lijken niet zo zeer een neurologisch gevolg van het CVA, maar komen veeleer voort uit het emotionele overbelastingsbeeld. De verzekeringsarts b&b acht met de beperkingen in de FML voldoende rekening gehouden met de psychische en energetische kwetsbaarheden van eiseres.
De verzekeringsarts b&b vraagt zich af of de urenbeperking uit 2012 nog actueel is. Hij ziet geen medisch objectiveerbare grond voor het aannemen van een aanvullende urenbeperking, noch voor andere aanvullende beperkingen.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] te benoemen als deskundige. Uit het rapport van [naam verzekeringsarts 1] blijkt dat de deskundige eiseres heeft gezien op het spreekuur van 11 oktober 2019. De deskundige heeft aangegeven dat op de datum in geding, 17 oktober 2017, eiseres ook beperkt is ten aanzien van lawaai en onregelmatige werktijden. Zij kan zich niet vinden in de gestelde urenbeperking. De deskundige acht een urenbeperking van ongeveer 20 uur per week, ongeveer 4 uur per dag, aan de orde.
De rechtbank overweegt dat in vaste rechtspraak besloten ligt dat het oordeel van een door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige in beginsel dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot het maken van een uitzondering op die regel.
Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de rechtbank niet gebleken. Daartoe overweegt de rechtbank dat het door de deskundige [naam verzekeringsarts 1] verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest en dat de conclusies van de deskundige op inzichtelijke en overtuigende wijze aan de hand van de onderzoeksbevindingen zijn onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank zal dat besluit vernietigen. Het UWV zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw een besluit op bezwaar dienen te nemen.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het rapport deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). De kosten van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] komen als volgt voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en derhalve met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, wordt uitgegaan van een uurtarief van maximaal € 134,04. [naam verzekeringsarts 2] heeft volgens haar opgave (afgerond) 11 uur besteed, zodat er een vergoeding van € 1474,44 voor toewijzing in aanmerking komt. Het totaalbedrag aan proceskosten komt hiermee op € 3344,44.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3344,44.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.