ECLI:NL:RBZWB:2021:4644

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
8422627 CV EXPL 20-1015
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatieverbod Warmtewet en tariefdifferentiatie bij warmtelevering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de verschillende tarieven die Ennatuurlijk B.V. hanteert voor verschillende woonwijken die op hetzelfde warmtenet zijn aangesloten, in strijd zijn met het discriminatieverbod van artikel 2 lid 4 van de Warmtewet. De eiser, Ennatuurlijk, vordert betaling van een bedrag van € 1.097,04 van de gedaagde, die in reconventie een verklaring voor recht vraagt dat de tarieven onrechtmatig zijn. De gedaagde heeft zijn betalingsverplichtingen opgeschort en stelt dat de algemene voorwaarden van Ennatuurlijk niet van toepassing zijn. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden in dit geval niet leiden tot een overtreding van het discriminatieverbod. De kantonrechter overweegt dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt, omdat de verschillende tarieven objectief gerechtvaardigd zijn. De vordering van Ennatuurlijk wordt toegewezen, terwijl de vordering in reconventie van de gedaagde wordt afgewezen. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Ennatuurlijk zijn vastgesteld op € 1.071,59. De uitspraak is gedaan op 1 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 8422627 CV EXPL 20-1015
vonnis d.d. 1 september 2021
inzake
de besloten vennootschap Ennatuurlijk B.V.,
statutair gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. F.L.A. Roosmale Nepveu, advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] aan het adres [straatnaam + nummer] ,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Ennatuurlijk” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding en de huidige vorderingen

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 2 september 2020 met de daarin genoemde stukken;
b. de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie van 30 september 2020 met producties met een vermindering van eis in reconventie;
c. de akte uitlaten producties zijdens Ennatuurlijk van 25 november 2020 met een vermindering van eis in conventie;
d. de conclusie van dupliek in reconventie van 25 november 2020.
1.2.
Na de verminderingen van eis en het bij tussenvonnis van 2 september 2020 niet-ontvankelijk verklaren van [gedaagde] in een deel van zijn vordering in reconventie, resteren in deze procedure de volgende vorderingen:
  • in conventie: veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.097,04 en tot betaling van de voorschotbedragen vanaf april 2020, te vermeerderen met de proceskosten, nakosten en rente over de proceskosten en nakosten;
  • in reconventie: een verklaring voor recht dat de overtreding door Ennatuurlijk van artikel 2 lid 4 Warmtewet onrechtmatig is.

2.De verdere beoordeling

In conventie en reconventie:
2.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- Ennatuurlijk exploiteert een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de aanleg en exploitatie van warmtenetten en met de leverantie van warmte aan bedrijven en consumenten;
- [gedaagde] is een particuliere afnemer;
- bij aankoop van het leverantieadres door [gedaagde] in 1989 is hij verplicht aangesloten op de stadsverwarming thans geleverd door Ennatuurlijk. In de overeenkomst wordt ten aanzien van die aansluiting verwezen naar de aansluitvoorwaarden van de N.V. Energie- en Waterbedrijf Breda;
- op 16 februari 2014 bericht [gedaagde] aan Ennatuurlijk dat hij de afgegeven automatische incasso heeft stopgezet;
- nadien heeft [gedaagde] naar eigen inzicht betalingen gedaan en factuurbedragen aan verbruikskosten (deels) opgeschort.
2.2
Ennatuurlijk stelt bij dagvaarding dat [gedaagde] de tussen hen gesloten leverantieovereenkomst niet naar behoren nakomt. Hij laat betaling van de voorschotbedragen achterwege en betaalt enkel het door hem geschatte gebruik over de desbetreffende periode. Bovendien rekent [gedaagde] met een kortingsbedrag voor een zogenoemde menginjectie en een lager bedrag aan GJ-tarief, zodat ook nog minder dan het mogelijke verbruik wordt betaald. Vanaf april 2019 zijn de betalingen in zijn geheel opgeschort. Er is sprake van een betalingsachterstand van € 2.170,62, te vermeerderen met kosten en rente.
2.3
[gedaagde] voert bij antwoord in conventie, eis in reconventie, aan dat de algemene voorwaarden van Ennatuurlijk niet van toepassing zijn, maar de aan hem bij levering van zijn woning overhandigde leverantievoorwaarden. Voorts voert hij aan dat de afgegeven automatische incasso per 16 februari 2014 tijdelijk is stopgezet, nu hij niet akkoord was met de huur van de afleverset en andere eenzijdig door Ennatuurlijk in rekening gebrachte bedragen en gehanteerde regelingen. Vanaf september 2014 is vervolgens het onbetwiste deel van de facturen, gerelateerd aan het verbruik op de meter, stipt betaald en vanaf mei 2019 worden de kosten overgemaakt naar het armoedefonds om uit de ontstane impasse te geraken. Ennatuurlijk had namelijk toegezegd hem te gaan dagvaarden, maar heeft dit tot drie maal toe nagelaten. [gedaagde] vraagt de betalingen dan ook op te schorten totdat op de reconventie is beslist. Inmiddels is een deel van de vordering overigens verjaard. Te meer, nu jaarafrekeningen zijn gestuurd waaruit volgt dat door Ennatuurlijk bedragen dienden te worden terugbetaald, zodat [gedaagde] had mogen begrijpen dat hij niets meer verschuldigd was. Er is voorts geen sprake van verzuim, nu er geen overeenstemming was over het in rekening te brengen voorschot. Bovendien voorzien de algemene voorwaarden in een opschorting van de opeisbaarheid van de voorschotbedragen als er een geschil over is. Nu partijen in geschil zijn over de bedragen die Ennatuurlijk in rekening brengt, is er sprake van een dergelijk geschil. Gelet op het voorgaande en de onduidelijkheid met betrekking tot hetgeen Ennatuurlijk in rekening zal brengen moet ook de vordering tot betaling van de toekomstige voorschotnota’s worden afgewezen. Met betrekking tot het hiervoor genoemde geschil stelt [gedaagde] dat Ennatuurlijk in strijd handelt met artikel 4 lid 2 van de Warmtewet, nu zij tariefdifferentiatie op haar warmtenet toepast. Daarnaast heeft zij onrechtmatig gehandeld, nu zij de extra kosten van de Menginjectie-afleverset stop heeft gezet. Immers, de regeling is onder valse voorwendselen aangegaan, niet blijkt dat de regeling onverplicht en eindigend is aangegaan en niet blijkt dat de meerkosten stoppen na 20 jaar. Pas in 1994 ontvingen de gebruikers de ‘goedkope’ versie van de installatie.
2.4
Op het verweer van [gedaagde] voert Ennatuurlijk aan dat met [gedaagde] , gelet op de handelswijze in het geval woningen door een projectontwikkelaar worden gebouwd, enkel een warmteleveringsovereenkomst is gesloten, waarop de voorwaarden van één van de rechtsvoorgangsters van Ennatuurlijk van toepassing waren. Een andere rechtsvoorgangster van Ennatuurlijk heeft [gedaagde] vervolgens gewezen op wijzigingen in de leveringsvoorwaarden. Bovendien werd de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden door Ennatuurlijk steeds genoemd op de facturen. Deze kan [gedaagde] inzien op de website. Ook op een andere wijze is een redelijke mogelijkheid geboden om de algemene voorwaarden in te zien. Thans doet [gedaagde] ook een beroep op die voorwaarden. Uit de algemene voorwaarden volgt vervolgens dat er geen overeenstemming hoeft te bestaan over het voorschot. Ennatuurlijk mag deze eenzijdig bepalen. Dit betekent dat ook de toekomstige voorschotten toewijsbaar zijn. Deze zijn voldoende bepaalbaar en worden vanzelf opeisbaar, zodat deze kunnen worden toegewezen. Bovendien is er bij de vordering een opschortende voorwaarde toegevoegd. De vordering is voorts niet verjaard, nu Ennatuurlijk [gedaagde] diverse malen heeft aangemaand en de jaarrekening ook als stuitingshandeling kan worden gezien. Zij heeft een bepaalde periode niet meer aangemaand, maar heeft dit tijdig weer opgepakt. Bovendien is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als de vordering is verjaard nu er jarenlang een discussie heeft plaatsgevonden en [gedaagde] er dus rekening mee hield dat hij op enig moment weer zou moeten gaan betalen. De jaarrekening is onvoldoende om aan te nemen dat er geen betaling meer hoefde te volgen, nu daaruit duidelijk volgt dat uitgegaan wordt van betaalde voorschotten. Het GJ-tarief, dat geldt voor de woning van [gedaagde] , dient hij ook te voldoen. Er is een wettelijke mogelijkheid om andere tarieven af te spreken, zodat Ennatuurlijk daarin niet in strijd handelt met de wet. Zij is ook nimmer door de ACM op de vingers getikt. Ook is dit niet in strijd met de non-discriminatie bepaling uit de wet, nu dit niet betekent dat in ongelijke gevallen andere tarieven mogen worden gehanteerd. De stellingen zijdens [gedaagde] doen aan het voorgaande niet af. De kortingsregeling is tot slot coulancehalve aangeboden voor de duur van twintig jaar. Dat is de gebruikelijke levensduur van de installatie, waarna afnemers voor een andere installatie konden kiezen. Dit gold ook voor nieuwe afnemers vanaf 1994. [gedaagde] heeft hiervoor niet gekozen.
2.5
In reactie op de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie voert [gedaagde] aan dat hij de algemene voorwaarden van Ennatuurlijk voor wat betreft de betaling van voorschotbedragen als opgeschort ziet, zolang er geen uitspraak is gedaan in dit geschil. Hij zal nadien ook de betaling van de voorschotbedragen weer oppakken. Voorts zijn de algemene voorwaarden niet van toepassing, voor zover deze een verslechtering inhouden ten opzichte van de eerder geldende voorwaarden. Voor het overige is het redelijk dat die toch gelden. Hij heeft nimmer een warmteleveringsovereenkomst getekend. Hij heeft dus nimmer getekend voor toepasselijkheid van enige voorwaarden. Hij doet een beroep op de thans overgelegde voorwaarden, nu hij geen beschikking meer heeft over de eerdere voorwaarden. Voorts doet hij geen beroep meer op verjaring. Het lagere GJ-tarief wordt door [gedaagde] gehanteerd, nu Ennatuurlijk artikel 2 lid 4 van de Warmtewet overtreedt door verschillende tarieven te hanteren en de gehanteerde bedragen niet openbaar te maken. Dit deed zij al voordat de nieuwe regeling van kracht is geworden en bovendien gaat zij verder dan op grond van de wet bedoeld is, nu beide wijken op hetzelfde net zijn aangesloten. Tevens trekt hij zijn vordering tot het afgeven van een verklaring voor recht met betrekking tot het stopzetten van de ‘Korting Menginjectie’ in en stelt hij eind augustus 2020 een deel van de hoofdsom te hebben betaald.
2.6
In de nadien ingediende stukken erkent Ennatuurlijk dat eind augustus 2020 een bedrag van € 1.073,58 is betaald op de gevorderde hoofdsom. Zij persisteert in haar verdere standpunten.
2.7
Tussen partijen staat vast dat Ennatuurlijk thans warmte levert aan [gedaagde] op het leverantieadres, dat [gedaagde] daarmee instemt en daarvoor dient te betalen. In zoverre is sprake van een overeenkomst tussen partijen. De verdere inhoud van de overeenkomst en het antwoord op de vraag welke voorwaarden op deze overeenkomst van toepassing zijn, is voorts in geschil tussen partijen. De kantonrechter overweegt dat de vordering van Ennatuurlijk echter niet is gegrond op een bepaling uit de algemene voorwaarden, zodat op dit geschilpunt geen beslissing hoeft te volgen. Hooguit hangt de grondslag van de vordering (de betalingsverplichting uit de overeenkomst) samen met de bepalingen omtrent betaling uit de algemene voorwaarden, maar [gedaagde] acht deze enkel opgeschort totdat in deze procedure is beslist op de geschilpunten. Niet maakt hij inhoudelijk bezwaar tegen de bepalingen omtrent betaling. Hij geeft bovendien aan de betalingsverplichting weer op te pakken op het moment dat op de geschilpunten is beslist. Voor de beoordeling in deze zaak is de verdere inhoud van de overeenkomst en de algemene voorwaarden dus niet van belang.
2.8
Het meest verstrekkende verweer zijdens [gedaagde] was vervolgens het beroep op verjaring, maar dit verweer heeft hij bij dupliek in conventie laten vallen. Dit verweer behoeft dus geen bespreking meer.
2.9
Wel is in geschil of Ennatuurlijk een ander GJ-tarief in rekening mag brengen voor verschillende wijken in Breda, die op hetzelfde net zijn aangesloten in andere tijdsperiodes. De kantonrechter overweegt dat als gekeken wordt naar de wetsgeschiedenis van artikel 2 lid 4 Warmtewet dat enkel uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Warmtewet (Kamerstukken II, 2016-2017, 34723 nr. 3) volgt wat de reikwijdte is van dit artikel. Hierin is het volgende opgenomen:
“(…) Artikel 2, vierde lid, van de Warmtewet bepaalt dat een leverancier zich onthoudt van iedere vorm van ongerechtvaardigd onderscheid jegens zijn verbruikers. In het licht van de vaste jurisprudentie omtrent de toepassing van het gelijkheidsbeginsel past een rechter of een uitvoeringsinstantie het beginsel in twee stappen toe. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of er sprake is van een onderscheid. Daartoe moet eerst worden bezien of er sprake is van gelijke gevallen. Als er sprake is van gelijke gevallen moet worden bezien of deze gevallen ongelijk behandeld worden (of er een onderscheid gemaakt wordt). Pas als is vastgesteld dat er sprake is van gelijke gevallen die ongelijk behandeld worden, is de vraag aan de orde of dit onderscheid gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling van de aangedragen rechtvaardiging is daarbij van belang dat een onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
De bewijslast voor het onderbouwen van voorstellen voor tariefdifferentiatie ligt nadrukkelijk bij de leverancier. Het is aan de leverancier om aan te tonen dat er geen sprake is van een onderscheid in gelijke gevallen of dat er goede (objectieve) gronden zijn waarmee kan worden gerechtvaardigd dat sprake is van een onderscheid.
Wanneer kan worden aangetoond dat twee gevallen op grond van objectieve gronden niet gelijk zijn dan komt de beoordelende instantie niet toe aan de vraag of er sprake is van een onderscheid en of dit onderscheid gerechtvaardigd is. Het kabinet kan zich goed voorstellen dat er gronden zijn om te stellen dat bij warmtelevering in meerdere situaties, waarbij de groep verbruikers duidelijk te onderscheiden is van de overige verbruikers van de leverancier, sprake is van gevallen die niet gelijk zijn. Zonder limitatief te zijn worden hier een paar voorbeelden genoemd:
  • de warmte die wordt geleverd is afkomstig van verschillende soorten productie-installaties; aan de productie van warmte met behulp van een gasinstallatie hangt bijvoorbeeld een ander kostenplaatje dan aan de productie van warmte door middel van een WKO-installatie;
  • woningen van verbruikers bevinden zich in dezelfde straat, maar de ene woning bevindt zich in een appartementencomplex en de andere is een eengezinswoning waardoor er andere kosten gepaard gaan met de levering van warmte, of
  • woningen van verbruikers bevinden zich in twee verschillende wijken die op verschillende momenten aangelegd zijn en waarbij de netten duidelijk afgebakend zijn.
Wanneer er sprake is van gelijke gevallen en de leverancier in de tarieven een onderscheid maakt tussen deze gevallen, is dit toegestaan indien dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan de uitvoeringsinstantie en vervolgens aan de rechter om deze door de leverancier aangedragen gronden te toetsen. Beoordeeld moet worden of deze gronden de inbreuk op het gelijkheidsbeginsel objectief kunnen rechtvaardigen. Een voorbeeld van een situatie waarin naar mening van het kabinet sprake kan zijn van een objectief gerechtvaardigd onderscheid is een situatie waarin een leverancier een pilot wil doen om te onderzoeken of een bepaald tariefaanbod aansluit op de behoefte van afnemers. Dit zou een leverancier vorm kunnen geven door dit aanbod aan slechts een beperkt deel van de afnemers in een (nieuwe) wijk te doen. Dit omdat hij eerst een inschatting in de praktijk wil maken van de effecten voor zowel de afnemers als voor zijn eigen business-case. Dit kan naar het oordeel van het kabinet een rechtvaardiging vormen voor het niet aanbieden van hetzelfde tarief aan andere verbruikers in gelijke omstandigheden. De leverancier moet daarbij een aantal zaken goed onderbouwen zoals wat het doel van de pilot is, waarom hij deze beperkte groep afnemers heeft geselecteerd, hoe hij het succes van de pilot meet, wat hij met de resultaten van de pilot gaat doen etc.
Andere mogelijke voorbeelden betreffen woningen uit verschillende bouwjaren in dezelfde straat of wijk die op een ander moment aangesloten worden op het warmtenet of situaties waarbij de warmtevoorziening voor een groep (bestaande) verbruikers in zijn geheel wordt gewijzigd, zoals tijdens een renovatie.(…)”.
Uit de hiervoor geciteerde tekst volgt de reikwijdte van – kort gezegd – de non-discriminatiebepaling uit de Warmtewet. Hoewel een klein uitstapje wordt gemaakt naar de toekomstige regeling, wordt voornamelijk ingegaan op de al geldende reikwijdte van de bepaling. De kantonrechter dient dan ook aan de hand van het artikel, deze toelichting en de geldende omstandigheden te bepalen of sprake is van een door Ennatuurlijk gemaakt (ongerechtvaardigd) onderscheid.
2.1
Hoewel de opsomming in de derde alinea van de hierboven geciteerde tekst niet limitatief is, volgt uit het derde gedachtestreepje dat moeilijk verdedigbaar is om te spreken van ongelijke gebruikers in de onderhavige zaak. Immers, er is niet voldaan aan de binnen dat gedachtestreepje opgenomen eis van een verschillend warmtenet. De voor deze procedure relevante woonwijken zijn namelijk allemaal aangesloten op het Amernet dat wordt gevoed vanuit de Amercentrale. Niet aannemelijk is voorts, gelet op de tekst onder dit gedachtestreepje, dat gebruikers in verschillende wijken, met verschillende momenten van aansluiten, waarbij de netten niet zijn afgebakend, te kwalificeren zijn als ongelijke gebruikers. Dit is voor de beoordeling van deze zaak echter van ondergeschikt belang, nu, uitgaande van gelijke gebruikers, uit de laatste aangehaalde alinea uit de Memorie van Toelichting volgt dat het desondanks mogelijk is voor woningen uit verschillende bouwjaren, die op een ander moment zijn aangesloten op het warmtenet, een ander verbruikstarief te hanteren. Hoewel dit een onderscheid is, geldt dit niet als een ongerechtvaardigd onderscheid. Gelet op de door Ennatuurlijk aangehaalde omstandigheden (onder andere punt 70 van haar conclusie van repliek/antwoord in reconventie) van het geval is hier in de onderhavige zaak sprake van. Het verweer op dit punt slaagt niet.
2.11
Het niet bekend maken van de tarieven aan haar afnemers is, naar het oordeel van de kantonrechter, vervolgens onvoldoende om een inbreuk op artikel 2 lid 4 Warmtewet aan te nemen.
2.12
Het voorgaande betekent dat de resterende vordering in conventie (€ 2.170,62 - € 1.073,58 =) € 1.097,04 toewijsbaar is. De gevorderde betaling van toekomstige termijnen wordt afgewezen, nu [gedaagde] heeft aangegeven over te gaan tot betaling van de verschuldigde bedragen, zodra op het geschil is beslist. Aan de zijde van Ennatuurlijk is dan ook onvoldoende belang bij deze vordering.
2.13
De vordering in reconventie met betrekking tot artikel 2 lid 4 Warmtewet wordt, gelet op het voorgaande, afgewezen. De resterende vordering met betrekking tot de “Korting Menginjectie” behoeft geen behandeling meer, nu [gedaagde] deze heeft ingetrokken.

3.De kosten

In conventie:
3.1
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van Ennatuurlijk worden deze vastgesteld op een bedrag van € 105,09 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 499,00 aan griffierecht en een bedrag van € 467,50 aan gemachtigdensalaris (2,5 punt à € 187,00 voor de dagvaarding, de conclusie van repliek en de akte zijdens Ennatuurlijk), zijnde een totaalbedrag van € 1.071,59.
In reconventie:
In het incident:
3.2
Nu [gedaagde] in de hoofdzaak in het ongelijk wordt gesteld en in de kosten zal worden veroordeeld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. Ennatuurlijk heeft immers niet meer kosten hoeven maken dan het opstellen van haar verweer (mede ten behoeve van de hoofdzaak).
In de hoofdzaak:
3.3
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de samenhang van de conventie met de reconventie zal een half punt per processtuk worden toegekend. Aan de zijde van Ennatuurlijk worden de kosten dan ook vastgesteld op een bedrag van € 187,00 aan gemachtigdensalaris (2 x ½ punt à € 187,00 voor de conclusie van antwoord en de conclusie van dupliek).
In conventie en reconventie:
3.4
De wettelijke rente over de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten worden toegewezen als in het dictum vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Ennatuurlijk te betalen een bedrag van € 1.097,04;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Ennatuurlijk tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 1.071,59 daarin begrepen een bedrag van € 467,50 als salaris voor de gemachtigde van Ennatuurlijk, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie:
In het incident:
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
In de hoofdzaak:
wijst de resterende vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Ennatuurlijk tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 187,00 als salaris voor de gemachtigde van Ennatuurlijk, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
In conventie en in reconventie:
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 93,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hindriks en in het openbaar uitgesproken op
1 september 2021.