5.2Vergunning van rechtswege?
Verzoekster heeft niet betwist dat de muur vergunningplichtig is. Volgens verzoekster is er desondanks geen sprake van een overtreding. Zij heeft aangevoerd dat de afscheidingsmuur zoals die er nu staat, overeen komt met de aanvraag om een omgevingsvergunning van 2 oktober 2018. Omdat er op die aanvraag niet tijdig is beslist, is er een omgevingsvergunning van rechtswege verleend.
In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een van rechtswege verleende vergunning. Volgens het college werd de aanvraag aangehouden, omdat de overdracht van de strook grond waarop de erfafscheiding gelegen is nog niet had plaatsgevonden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is deze motivering onvoldoende draagkrachtig. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verzoekster in haar brief van 11 februari 2021 en in haar zienswijze heeft gesteld en onderbouwd dat de beslistermijn niet verlengd was en ten tijde van het nemen van het bestreden besluit al was verstreken. In dat licht heeft het college niet kunnen volstaan met een dergelijke, summiere motivering.
De motivering kan in de beslissing op het bezwaar worden aangevuld. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de motivering zodanig kan worden aangevuld dat het standpunt dat geen sprake is van een van rechtswege verleende vergunning in bezwaar ook stand kan houden. Bij beantwoording van die vraag gaat de voorzieningenrechter uit van het navolgende.
Hoewel ter zitting niet duidelijk is geworden of er een tekening of schets bij de aanvraag van 2 oktober 2018 gevoegd was, en zo ja, welke tekening of schets dat betrof, neemt de voorzieningenrechter aan dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de erfafscheiding heeft begrepen als een aanvraag ter legalisering van de bestaande situatie. In de omgevingsvergunning van 7 juli 2020 wordt de aanvraag op die manier aangeduid.
Voor het beslissen op de aanvraag gold op grond van artikel 3.9, eerste lid, eerste volzin van de Wabo een termijn van acht weken.
Nadat het college de aanvraag op 2 oktober 2018 ontvangen heeft, is de beslistermijn bij brief van 6 november 2018 opgeschort op grond van artikel 4:15, eerste lid, van de Awb. Volgens de omgevingsvergunning zijn de gegevens waarom is gevraagd, op 28 januari 2019 ontvangen. De beslistermijn is vervolgens weer gaan lopen.
Volgens het college is het nemen van een besluit op de aanvraag op 6 februari 2019 weer aangehouden, omdat de overdracht van strook (gemeentelijke) grond nog niet had plaatsgevonden. Het college stelt de informatie over de overdracht op 11 juni 2020 te hebben ontvangen, vermoedelijk van verzoekster.
Verzoekster heeft gesteld dat haar moeder niet heeft ingestemd met het verder opschorten van de termijn, zodat de beslistermijn niet is opgeschort. Daarnaast heeft de overdracht van de grond op 19 december 2019 plaatsgevonden. Omdat de gemeente daarbij partij was, moet de gemeente vanaf dat moment bekend zijn geweest met de informatie.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college enkel een e-mail van 6 februari 2019 van het college aan verzoekster heeft overgelegd, waarin het college meedeelt dat voor vergunningverlening de grondverkoop afgewacht moet worden, en dat de termijn voor het aanleveren van aanvullende stukken wordt aangehouden totdat de overdracht van de grond geregeld is. Uit deze e-mail blijkt niet van instemming van verzoekster of haar moeder met verdere opschorting.
Ook als deze e-mail bedoeld was als een opschorting in de zin van artikel 4:15, eerste lid, van de Awb en ervan uit moet worden gegaan dat het college niet eerder dan op 11 juni 2020 beschikte over de stukken van de grondoverdracht, was de beslistermijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter overschreden op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning. De periodes waarin de termijn voor het beslissen op de aanvraag niet was opgeschort overstijgt ook in dat geval de beslistermijn van acht weken uit artikel 3.9, eerste lid, eerste volzin van de Wabo.
Dat betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat van rechtswege een vergunning verleend is ter legalisering van de hele erfafscheiding, inclusief het gedeelte vóór de voorgevel. Dat, zoals het college ter zitting heeft gesteld, er geen omgevingsvergunning van rechtswege kan zijn verleend, omdat de omgevingsvergunning van 7 juli 2020 inmiddels onherroepelijk is, volgt de voorzieningenrechter niet. Met dit standpunt miskent het college dat hij als gevolg van de vergunning van rechtswege niet langer bevoegd was de omgevingsvergunning bij besluit van 7 juli 2020 te verlenen.
Omdat een vergunning van rechtswege verleend is, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een overtreding. Bij gebrek aan een overtreding is het college niet bevoegd om handhavend op te treden.
Niet uitgesloten kan worden dat tijdens de bezwaarprocedure alsnog blijkt van informatie, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat geen vergunning van rechtswege is verleend voor het gedeelte van de muur voor de voorgevel. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding ook de overige gronden van verzoekster te bespreken.