ECLI:NL:RBZWB:2021:4780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
C/02/388180 FA RK 21-3564
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. De Graaf
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf van minderjarigen in het kader van uithuisplaatsing en gezagskwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf van minderjarigen. De minderjarigen verblijven al geruime tijd bij de man op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de man en dat de minderjarigen aangeven graag bij hem te willen blijven. Gezien de tijd die is verstreken, oordeelt de rechtbank dat het niet in het belang van de minderjarigen is om de beslissing over het hoofdverblijf nog langer aan te houden.

De man heeft verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen, terwijl de vrouw verweer heeft gevoerd en dit verzoek heeft afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de minderjarigen en de zorgen die er zijn over de opvoedsituatie bij de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen goed functioneren bij de man en dat er geen zorgen zijn vanuit de Gecertificeerde Instelling (GI).

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek van de man toe te wijzen en het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen. De bestaande zorg- en contactregeling is niet langer van toepassing, maar er is geen verzoek ingediend om een nieuwe regeling vast te stellen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/388180 FA RK 21-3564
datum uitspraak: 21 september 2021
beschikking betreffende hoofdverblijf
in de zaak van
[de man], hierna te noemen: de man, wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.L. Donders te Tilburg, tegen
[de vrouw] ,hierna te noemen: de vrouw, wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. A. Elias te Oisterwijk.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
-
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT;
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • het op 22 juli 2021 ontvangen verzoek met bijlagen;
  • het F9-formulier met bijlagen van mr. Donders van 17 augustus 2021;
  • de uittreksels uit het gezagsregister betreffende na te noemen minderjarigen;
  • het op 8 september 2021 ontvangen verweerschrift met bijlagen van mr. Elias;
  • het proces-verbaal van de zitting van 13 september 2021.
1.2
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 september 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat, de advocaat van de vrouw, [begeleidster] (begeleidster van de moeder bij Osperon) en een medewerker namens de GI. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad. De vrouw is telefonisch gehoord.
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige door de man ingediende verzoek met de door de GI ingediende verzoeken in de zaken met de kenmerken C/02/381772 JE RK 21- 161, C/02/381768 JE RK 21-159 en C/02/381771 JE RK 21-160 zijn deze verzoekschriften tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk behandeld. In de zaken van de GI wordt heden bij separate beschikking beslist.
1.4
Op 6 september 2021 zijn de na te noemen minderjarigen gehoord door de kinderrechter.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
  • [minderjarige1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2009;
  • [minderjarige2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2010;
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] 2013.
2.2
De man heeft [de minderjarigen] erkend.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3
Bij beschikking van 9 mei 2017 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarigen] bepaald bij de vrouw. Tussen de man en de minderjarigen is een contactregeling vastgesteld waarbij zij contact hebben eens per twee weken van vrijdag na school tot maandag voor school en in de weken waarin er geen weekendregeling is op de woensdagmiddagen na school tot 18:00 uur.
2.4
Bij beschikking van 2 maart 2020 zijn [de minderjarigen] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 maart 2020. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 24 februari 2021 verlengd tot 2 maart 2022.
2.5
Bij beschikking van 1 september 2020 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarigen] bij de gezagdragende vader verleend met ingang van 2 september 2020. De machtiging tot uithuisplaatsing is op grond van de beschikking van 28 juli 2021 geldig tot 30 september 2021.
2.6
Op grond van voorgaande machtiging verblijven [de minderjarigen] bij de man.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt te bepalen dat [de minderjarigen] hun hoofdverblijf hebben bij de man.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
De man legt – kort samengevat – aan zijn verzoek ten grondslag dat de minderjarigen destijds bij hem zijn komen wonen wegens signalen van onveiligheid bij de
moeder. Zij ontwikkelen zich goed bij de man en er zijn volgens de GI geen zorgen over de opvoedsituatie bij de man. De man staat open voor hulpverlening. De minderjarigen hebben een deels begeleid contact met de vrouw. De procedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing is door de rechtbank aangehouden in afwachting van een verslag van de GI, waarin het toekomstperspectief van de minderjarigen duidelijk zou worden. De man meent dat dit toekomstperspectief bij hem ligt en verzoekt derhalve het hoofdverblijf bij hem te bepalen. Het is belangrijk voor de minderjarigen dat er rust en duidelijkheid komt.
Toewijzing van het verzoek zal daar aan bijdragen. De man vindt het belangrijk dat er contact is tussen de minderjarigen en de vrouw en hoopt dat er binnen de ondertoezichtstelling naar een definitieve regeling wordt toegewerkt, waarbij de vrouw en de minderjarigen elkaar één weekend in de veertien dagen en de helft van de vakanties zullen zien. Omdat nog niet duidelijk is of dit haalbaar is, verzoekt de man nu niet om een contactregeling vast te stellen. Partijen zijn een paar maanden geleden gestart met een traject van ouderschapsbemiddeling via de Gezinsmanager. Dit loopt nog.
4.2
De vrouw geeft – kort samengevat – in verweer aan dat partijen tijdens hun relatie nooit hebben samengewoond. De minderjarigen hebben altijd hun hoofdverblijf bij de vrouw gehad. Bij beschikking van 9 mei 2017 heeft de rechtbank hun hoofdverblijf dan ook bij de vrouw bepaald. De minderjarigen zijn bij de man geplaatst op basis van berichten van de minderjarigen zelf, waarbij zij hebben aangegeven dat zij door de vrouw zijn geslagen. De vrouw heeft altijd ontkend dat zij hen heeft geslagen. In elke rapportage is te lezen dat niet is komen vast te staan dat dit daadwerkelijk is gebeurd, maar ook dat de minderjarigen aangeven zich niet bij haar veilig te voelen, ondanks dat de omgang al twee jaar begeleid wordt. Uit de verslagen van de omgang blijkt dat deze goed loopt. In het verslag van de GI van 30 juli 2021 staat vermeld dat de minderjarigen alle drie hebben aangegeven regelmatig te liegen en dit bewust in te zetten. Dit komt ook terug in een van de laatste verslagen van de begeleide omgang. De vrouw stelt dan ook dat men zich af moet vragen hoeveel waarde er gehecht kan worden aan de stem van de minderjarigen en wat zij gesteld hebben dat bij haar gebeurd zou zijn. De ontwikkeling van de minderjarigen verloopt bij de man niet goed. Zo zijn zij flink in gewicht aangekomen. De vrouw stelt dat zij onterecht bij haar uit huis zijn geplaatst en dat het beter voor hen zou zijn wanneer zij weer bij haar zouden wonen. De vrouw begrijpt dat dit niet van de een op de andere dag kan plaatsvinden, maar zij meent dat hier in het komende half jaar aan gewerkt moet worden.
De vrouw stelt voorts dat tijdens de mondelinge behandeling van 21 februari 2021 uitgebreid is ingegaan op uitbreiding van het contact. Deze uitbreiding is pas begin juli 2021 gerealiseerd. Volgens de huidige regeling zijn de minderjarigen iedere maandag 3,5 uur bij de vrouw, waarvan het laatste uur onder begeleiding is. Daarnaast zijn zij elke zondag van 11 tot half 3 zonder begeleiding bij de vrouw. De vrouw meent dat zij op deze wijze te weinig tijd heeft om te laten zien dat zij in staat is hen troost en veiligheid te bieden.
De vrouw krijgt begeleiding van Osperon. De begeleidster van Osperon heeft vertrouwen in de vrouw en geeft aan dat het fout gaat in de communicatie tussen de vrouw en de hulpverlening. Dit komt deels voort uit het feit dat de vrouw een niet Nederlandse achtergrond heeft.
Ten slotte stelt de vrouw dat de man niet heeft verzocht om wijziging van de omgangsregeling. Wanneer het hoofdverblijf bij de man zou worden vastgesteld, zou er tevens een contactregeling tussen de man en de minderjarigen gelden. Dat brengt een juridisch vreemde situatie met zich mee.
4.3
[de minderjarigen] hebben bij de kinderrechter alle drie aangegeven dat zij het goed hebben bij hun vader. Zij willen bij hem blijven wonen, maar zij vinden het ook fijn om hun moeder regelmatig te zien.
4.4
De GI heeft zich tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat –
op het volgende standpunt gesteld. De contactregeling is recent uitgebreid. Dit verloopt goed. Het contact is deels begeleid en deels onbegeleid. De begeleiding vindt plaats door de Gezinsmanager. Er zijn nog wel wat aandachtspunten, maar er wordt gezien dat de vrouw haar best doet en dat zij beter in staat is om emotioneel aan te sluiten bij de minderjarigen dan voorheen. De band met hen is hierdoor verbeterd. De vrouw vindt het echter lastig om naar haar eigen functioneren te kijken. De man is sociaal emotioneel gezien beter in staat om aan te sluiten bij de minderjarigen. Hij is ook rustiger in zijn benadering. De vrouw kan in haar reacties plotseling erg heftig zijn. De minderjarigen hebben hier last van. Deze heftige reactie van de vrouw wordt niet alleen door de minderjarigen benoemd, maar wordt ook benoemd door de school, de begeleider van de Gezinsmanager en ook de GI heeft dit zo ervaren. De GI meent dat het in het belang van de minderjarigen is wanneer zij het hoofdverblijf bij de man krijgen. Het is voor hen belangrijk dat zij duidelijkheid krijgen.
Vanuit deze rust kan dan verder gewerkt worden aan een uitbreiding van het contact met de vrouw, mogelijk zelfs tot een co-ouderschap.
4.5
De Raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat –
op het volgende standpunt gesteld. Er is sprake van een lastige afweging. Enerzijds is het voor de minderjarigen belangrijk dat er duidelijkheid komt en dat er, zoals de GI aangeeft, vanuit die rust gewerkt kan worden aan een uitbreiding van het contact met de vrouw. De Raad ziet echter ook dat de vrouw een positieve ontwikkeling doormaakt sinds Osperon bij haar is betrokken. De Raad meent op grond daarvan dat er nog wel mogelijkheden zijn om de opvoedersrol van de vrouw uit te breiden. Het zou goed zijn als zij ook een 1-op-1-contact met elk van de minderjarigen zou kunnen hebben. Dat geeft haar meer rust en mogelijkheden om bij hen aan te sluiten. De Raad adviseert de zaak voor een half jaar aan te houden om de vrouw de mogelijkheid te geven haar opvoedingsvaardigheden te laten zien. Na deze periode moeten de minderjarigen duidelijkheid krijgen over hun hoofdverblijf.

5.De beoordeling

5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Op dezelfde grond is op de gezagsvoorziening Nederlands recht van toepassing.
5.2
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de omstandigheden na de beschikking van 9 mei 2017 in relevante mate zijn gewijzigd. [de minderjarigen] wonen thans immers bij de man. De man kan derhalve worden ontvangen in zijn verzoek.
5.4
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het in het belang van de minderjarigen is om nu te beslissen op het verzoek van de man om het hoofdverblijf van de minderjarigen te wijzigen, dan wel dit verzoek aan te houden voor de periode van een half
jaar.
De rechtbank stelt vast dat er tussen de minderjarigen en de vrouw geruime tijd zeer beperkt contact is geweest. Sinds kort vindt er een uitgebreidere contactregeling met de vrouw plaats. Deze contactregeling verloopt goed. Het is voor de ontwikkeling van de minderjarigen belangrijk dat zij onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. Het is dan ook positief dat de man aangeeft dat hij openstaat voor een uitbreiding van de contactregeling. Er bestaan echter nog wel wat zorgen ten aanzien van dit contact. Niet alleen de minderjarigen maar ook de school, de hulpverlening en de gezinsvoogd hebben aangegeven dat de vrouw zeer heftig kan zijn in het uiten van haar emoties en dat zij hierdoor onvoorspelbaar is voor de minderjarigen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw ook erkend dat de vrouw in het verleden heftig kon reageren. Ook de begeleidster van Osperon heeft dit onderschreven. Dat de minderjarigen wellicht op andere vlakken niet altijd de waarheid vertellen, leidt derhalve niet tot de conclusie dat zij op dit punt ook niet eerlijk zijn geweest.
Het is positief dat de vrouw op dit punt de afgelopen periode een stijgende lijn heeft laten zien in haar ontwikkeling. Zij staat open voor de begeleiding door Osperon en de communicatie met de GI en de Gezinsmanager verloopt beter. Het vorenstaande laat echter onverlet dat de minderjarigen nog steeds last hebben van hetgeen in de opvoedomgeving van de vrouw is gebeurd. Dit heeft tijd nodig. Het vertrouwen van de minderjarigen in de vrouw moet weer hersteld worden. Het is dan ook in hun belang dat de opbouw van de contactregeling geleidelijk plaats kan vinden. Dat maakt dat er op dit moment geen ruimte is om de minderjarigen terug te laten keren naar de vrouw. Het is bovendien onduidelijk wanneer die ruimte er bij hen wel zal gaan komen. De rechtbank overweegt daarbij dat de minderjarigen inmiddels zijn ingeburgerd bij de man en ook hebben aangegeven bij de man te willen blijven wonen. De GI heeft voorts geen zorgen over de opvoedomgeving bij de man en ziet dat de man goed bij de minderjarigen kan aansluiten.
Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken, is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarigen is om de beslissing over het hoofdverblijf nog een half jaar aan te houden in afwachting van het verloop van de uitbreiding van de contactregeling. De minderjarigen hebben recht op duidelijkheid. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man tot bepaling van het hoofdverblijf van [de minderjarigen] bij de man toewijzen.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de bestaande zorg- en contactregeling niet langer van toepassing kan zijn. Er is evenwel geen verzoek ingediend om wijziging van de zorg- en contactregeling zodat de rechtbank geen nieuwe regeling kan vaststellen.
5.5
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij er vanuit gaat dat partijen en de GI zich blijven inspannen om de contactregeling tussen [de minderjarigen] en de vrouw zo mogelijk op korte termijn uit te breiden.
5.6
Nu partijen ex-partners zijn en het geschil betrekking heeft op hun beider kinderen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de beschikking van 9 mei 2017 als volgt:
bepaalt dat de minderjarigen
[minderjarige1] , geboren te [geboorteplaats1] op [geboortedatum 1] 2009,
[minderjarige2] , geboren te [geboorteplaats2] op [geboortedatum2] 2010,
[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats3] op [geboortedatum 3] 2013. hun hoofdverblijf hebben bij de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hamburger, mr. De Graaf en mr. Janssen in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:
1
1. In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.