In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf van minderjarigen. De minderjarigen verblijven al geruime tijd bij de man op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de man en dat de minderjarigen aangeven graag bij hem te willen blijven. Gezien de tijd die is verstreken, oordeelt de rechtbank dat het niet in het belang van de minderjarigen is om de beslissing over het hoofdverblijf nog langer aan te houden.
De man heeft verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen, terwijl de vrouw verweer heeft gevoerd en dit verzoek heeft afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de minderjarigen en de zorgen die er zijn over de opvoedsituatie bij de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen goed functioneren bij de man en dat er geen zorgen zijn vanuit de Gecertificeerde Instelling (GI).
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek van de man toe te wijzen en het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen. De bestaande zorg- en contactregeling is niet langer van toepassing, maar er is geen verzoek ingediend om een nieuwe regeling vast te stellen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.