ECLI:NL:RBZWB:2021:4787

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
AWB- 21_476
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlenen van ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming voor het doden van vossen

In deze zaak hebben de stichting 1 en stichting 2 beroep ingesteld tegen een besluit van de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, waarbij ontheffing is verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het doden van vossen in de gebieden Schouwen-Duiveland en Yerseke Moer. De eisers betogen dat de ontheffing niet noodzakelijk is en dat er andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn. De rechtbank heeft op 27 september 2021 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de ontheffing geldig moest zijn tot op 3 kilometer afstand van de gebieden en waarom de ontheffing is verleend voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de ontheffing noodzakelijk is voor de bescherming van bodembroeders en dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar zelf voorziend alsnog de ontheffing verleend voor het doden van vossen, met inachtneming van de voorwaarden die in de Wnb zijn gesteld. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/476 NATUUR

uitspraak van 27 september 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

1. [stichting 1][plaatsnaam stichting 1],
2. [stichting 2],te [plaatsnaam stichting 2],
tezamen, eisers,
en

de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, verweerder.

Als vergunninghouder heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [plaatsnaam vergunninghouder].

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 18 december 2020 (bestreden besluit) van verweerder over het verlenen van ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 26 augustus 2021. Namens eisers is [naam] verschenen. Namens verweerder hebben [vertegenwoordiger] en mr. drs. M.C.J. Valke het woord gevoerd. Vergunninghouder werd vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger vergunninghouder].

Overwegingen

1. Feiten

Vergunninghouder heeft een Faunabeheerplan vos 2020 – 2025 (hierna: faunabeheerplan) vastgesteld.
Bij brief van 3 februari 2020 heeft vergunninghouder ontheffing aangevraagd op grond van de Wnb voor afschot van de vos van zonsondergang tot zonsopkomst met gebruikmaking van kunstlicht, restlichtversterkers, infraroodcamera’s en warmtebeeld zowel in de hand als gemonteerd op het geweer, alsmede voor gebruikmaking van de geluiddemper door beheerders in dienst van een terrein beherende organisatie die uitvoering geven aan dit beheer. Deze ontheffing is aangevraagd voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni en voor de gebieden Schouwen-Duiveland en Yerseke Moer tot en met een straal van 3 kilometer rond dat gebied.
Verweerder heeft vervolgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast.
Op 4 november 2020 heeft verweerder een ontwerpbesluit vastgesteld strekkend tot het verlenen van de aangevraagde ontheffing.
Eisers en vergunninghouder hebben daar bij brieven van 8 december 2020 en 4 december 2020 een zienswijze tegen ingediend.
Bij bestreden besluit heeft verweerder het volgende besloten:
De aangevraagde ontheffing van het verbod van artikel 3.16, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming (Bnb) om het geweer te gebruiken voor zonsopgang en na zonsondergang, op grond van artikel 3.26, derde lid, van de Wnb in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna of in het belang van de instandhouding van natuurlijke habitats te verlenen;
De aangevraagde ontheffing van het verbod van artikel 3.13, vierde lid, van het Bnb om een geweer te voorzien van een kunstmatige lichtbron, een voorziening om de prooi te verlichten, een vizier met beeldomzetter, een elektronische beeldversterker of enig ander instrument om in de nacht te schieten, op grond van artikel 3.26, derde lid, van de Wnb te verlenen;
Dat de ontheffing geldig is vanaf de datum van publicatie van het goedkeuringsbesluit tot en met 31 december 2025;
Dat van de ontheffing gebruik gemaakt mag worden binnen de begrenzing van de kerngebieden Schouwen-Duiveland en Yerseke Moer, zoals aangegeven op de kaart in Bijlage 1 bij het besluit en in een zone van 3 kilometer rondom deze gebieden, gemeten vanaf de begrenzing van het kerngebied.
Eisers hebben beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.

2. Gronden

Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder de ontheffing niet had mogen verlenen, omdat de ontheffing niet noodzakelijk is en nog andere, bevredigende oplossingen bestaan. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de ontheffing geldig moet zijn tot op 3 kilometer afstand van de gebieden en waarom is gekozen voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Beoordeling

Het bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft verweerder twee ontheffingen verleend voor de gebieden Schouwen-Duiveland en Yerseke Moer en in een zone van 3 kilometer rondom deze gebieden:
Op grond van artikel 3.26, derde lid, van de Wnb wordt ontheffing verleend van het verbod uit artikel 3.16, eerste lid, van het Bnb. In die bepaling staat dat het verboden is om het geweer te gebruiken voor zonsopgang en na zonsondergang. De ontheffing is verleend in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna en in het belang van instandhouding van de natuurlijke habitats.
Op grond van artikel 3.26, derde lid, van de Wnb wordt ontheffing verleend van het verbod uit artikel 3.13, vierde lid, van de Bnb. In die bepaling staat: een geweer is niet voorzien van een geluiddemper, een kunstmatige lichtbron, een voorziening om de prooi te verlichten, een vizier met beeldomzetter, een elektronische beeldversterker of enig ander instrument om in de nacht te schieten.
Ter zitting heeft de rechtbank ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of die ontheffing ‘compleet’ is. Door middel van bovenstaande ontheffingen is toestemming verleend om een
geweer(met
instrumentof
voorzieningom in de nacht te schieten) te gebruiken van zonsondergang tot zonsopgang. Door middel van die ontheffingen is geen toestemming verleend om
vossen te dodenvan zonsondergang tot zonsopgang. Op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wnb is het verboden om vossen opzettelijk te doden of te vangen. Er geldt een landelijke vrijstelling van dit verbod, maar die geldt alleen overdag. [1] Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder ook een ontheffing moeten verlenen van dat verbod op grond van artikel 3.10, tweede lid, jo. artikel 3.8 van de Wnb. Nu deze omissie een wezenlijk onderdeel van (de grondslag van) het besluit vormt, is het beroep reeds hierom gegrond en heeft dit een vernietiging van het bestreden besluit tot gevolg. Nu ter zitting eveneens is gebleken dat alle partijen het erover eens zijn dat het bedoeling is een ontheffing te verkrijgen van het verbod om de vos in de nachtelijke uren te doden, zal de rechtbank hier van uitgaan, de zaak verder beoordelen en afhankelijk van de uitkomst hiervan bezien of zelf voorziend alsnog een ontheffing van dit verbod gegeven wordt.
Tot slot wijst de rechtbank er nog op dat gelet op het ex nunc-karakter van een toetsing in het kader van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (waarin de bevoegdheid tot zelf voorzien is geregeld) ook feiten en omstandigheden van ná het bestreden besluit bij de beoordeling kunnen worden betrokken. [2]
Toetsingskader
Zoals hierboven opgemerkt is het op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wnb verboden om vossen te doden of te vangen. Op grond van artikel 3.10, tweede lid, jo. 3.8 van de Wnb kan ontheffing worden verleend van het verbod om vossen te doden. Een ontheffing wordt op grond van artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb uitsluitend verleend indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
zij is nodig (o.a.): in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats. Artikel 3.10, tweede lid, onder c van de Wnb voegt daar aan toe dat de noodzaak voor de ontheffing ook verband kan houden met handelingen ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden.
er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Noodzaak
Eisers hebben aangevoerd dat de noodzaak van de ontheffing niet is aangetoond. Het gaat vooral om de wens om ervoor te zorgen dat vossen zich niet in de gebieden zullen vestigen. Volgens eisers is niet aangetoond dat de ontheffing nodig is in het belang van bescherming van wilde fauna: weidevogels en andere bodembroeders. Niet is aangetoond dat de vos een bedreiging vormt voor die soorten. Weidevogels en andere grondbroeders zijn al eeuwen gewend aan een omgeving met verschillende predatoren. Daar is hun leefwijze op aangepast. Uit bijlage 3 bij het faunabeheerplan blijkt daarnaast dat weinig of zelfs geen vossen voorkomen in de gebieden. Ook heeft verweerder niet aangetoond dat de ontheffing noodzakelijk is in aanvulling op de al geldende landelijke vrijstelling, die het mogelijk maakt om vossen tussen zonsopkomst en zonsondergang te bestrijden. Door middel van die vrijstelling kan worden voorkomen dat de vos zich zal vestigen op Schouwen-Duiveland en Yerseke Moer.
Verweerder stelt dat de ontheffing nodig is in het belang van bescherming van op de bodem broedende vogelsoorten. In de Beleidsnota Natuurwetgeving 2018 staat dat de ontheffing ook wordt verleend wanneer het gaat om een concrete dreiging van belangrijke schade. In de gebieden Schouwen-Duiveland en Yerseke Moer staan de weide- en kustbroedvogelsoorten onder druk. De aanwezigheid van één vos kan een grote impact hebben op de aanwezige vogelpopulaties, omdat de vos af en toe een slachting kan aanbrengen in vogelbroedkolonies (surplus-killing). Daarnaast is volgens verweerder sprake van een concrete dreiging, omdat volgens het faunabeheerplan in het werkgebied van de Wildbeheereenheid Reimerswaal (waar de Yerseke Moer ligt) 40 tot 50 vossen per jaar geschoten worden op basis van de landelijke vrijstelling. Bovendien is in andere gebieden waargenomen dat de uitbreiding van de verspreiding van de vos op sommige plekken heeft geleid tot het verdwijnen van broedkolonies. Daar heeft verweerder aan toegevoegd dat de ontheffing noodzakelijk is voor de nacht, omdat de vos met name in de schemer en nacht actief is.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende inzichtelijk gemaakt dat de ontheffing noodzakelijk is in het belang van de bescherming van bodembroeders in de gebieden. Zij overweegt hierover het volgende.
Uit de ecologische analyse (literatuuronderzoek) van ATKB en Wing van 20 november 2017 [3] blijkt dat de vos één van de predatoren is van bodembroeders en hun legsels. Uit dat onderzoek blijkt dat de vos samen met andere predatoren een belangrijke rol speelt in de afname van populaties bodembroeders. Als gevolg van predatie van nesten wordt het nestsucces verlaagd en daarmee ook de overleving van de soort. Uit de Nota van Toelichting bij het Besluit natuurbescherming volgt dat dit ook één van de redenen was om bestrijding van de vos mogelijk te maken op grond van de landelijke vrijstelling. Uit jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat plaatsing op de landelijke vrijstellingslijst meebrengt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de vos in het hele land belangrijke schade aanricht aan fauna. Het aandeel van de vos in de predatie en de invloed daarvan op de stand van de bodembroeders hoeft daarom volgens de ABRvS [4] niet precies bekend te zijn.
Uit de ecologische analyse blijkt dat de predatie van grondbroeders door de vos verminderd dan wel voorkomen kan worden door middel van maatregelen. Door middel van die ecologische analyse wordt weliswaar niet inzichtelijk gemaakt dat een toename van het aantal gedode vossen leidt tot een afname van het predatiepercentage, maar vergunninghouder heeft dit ter zitting afdoende en overtuigend toegelicht.
In bijlage 3 bij het faunabeheerplan is daarnaast een expertoordeel terrein beherende organisaties opgenomen. Dit omvat een analyse waarbij is gekeken naar de aanwezige weidevogels en kustbroeders en de effecten van de vos. Ten aanzien van Schouwen-Duiveland [5] wordt daar opgemerkt dat de vos nog niet met zekerheid is waargenomen in dat gebied en dat het vos vrij houden van dat gebied gewenst is om de druk op de bodembroeders te verlagen. Ter zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat de situatie inmiddels is gewijzigd en dat de vos op Schouwen-Duiveland wel is gesignaleerd. Dit is verder niet weersproken. Ten aanzien van Yerseke Moer wordt opgemerkt dat de effecten groot waren in de jaren dat de vos in het broedseizoen aanwezig was in het gebied. Kolonies van kokmeeuwen, kluten en visdieven werden zwaar gepredeerd. Ook weidevogels hadden die jaren een minder broedsucces.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende aannemelijk gemaakt waarom de landelijke ontheffing voor (alleen) overdag niet voldoende is om predatie te voorkomen. Het argument van eisers dat weidevogels en andere grondbroeders al eeuwen zijn gewend aan een omgeving met verschillende predatoren, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid laat immers onverlet dat blijkens onderzoek vossen belangrijke schade kunnen aanrichten onder populaties bodembroeders. Daarbij heeft vergunninghouder er terecht op gewezen dat deze populaties op Schouwen-Duiveland ook zonder aanwezigheid van de vos onder druk staan, zodat het voor het voortbestaan van deze populaties van belang is dat deze druk niet verder toeneemt door introductie van de vos in dat gebied.
Andere bevredigende oplossingen
Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn. In de ontheffing wordt opgemerkt dat de ideale situatie waarin alle denkbare (preventieve) maatregelen zijn genomen nog niet is bereikt. Verwezen wordt onder andere naar het faunabeheerplan waarin staat dat vossenvallen en vossenrasters geplaatst kunnen worden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen andere bevredigende oplossingen mogelijk zijn dan de handelingen waarvoor de ontheffing is aangevraagd. In beide gebieden zijn maatregelen genomen. Het plaatsen en onderhouden van een vossen werend raster met schrikdraad wordt bemoeilijkt door de waterrijke omgeving van zowel Yerseke Moer als de vogelrijke gebieden van Schouwen-Duiveland. Daarnaast geldt voor Schouwen-Duiveland dat de kosten van een functioneel raster om het gehele gebied te beschermen tegen vossen zo hoog zijn, dat deze in redelijkheid niet geëist kunnen worden. Daar komt bij dat het hele gebied door het plaatsen van een raster ontoegankelijk wordt voor andere soorten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat geen andere bevredigende oplossingen bestaan. Plaatsing van de vos op de landelijke vrijstellingslijst vormt, zoals hierboven reeds is vermeld, een belangrijke indicatie voor de conclusie dat geen andere bevredigende oplossing bestaat. In de Nota van Toelichting [6] bij artikel 3.1 van het Besluit natuurbescherming en in de toelichting op artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming [7] wordt uiteengezet dat ten aanzien van de vos geen effectieve middelen voorhanden zijn ter voorkoming van schade zonder dat verbodsbepalingen uit de Wnb worden overtreden. Ter zitting heeft de rechtbank nadrukkelijk stilgestaan bij de vraag of er andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn. Van de zijde van vergunninghouder en verweerder is toegelicht dat een raster in combinatie met het onder stroom zetten gevaar kan opleveren in waterrijk gebied, zoals op Schouwen-Duiveland en Yerseke Moer. Het plaatsen van vallen is arbeidsintensief omdat het ook vereist dat al deze vallen zeer regelmatig worden gecheckt, niet in de laatste plaats omdat ook andere dieren dan de vos in deze vallen verzeild kunnen raken. Ook deze toelichting is verder niet weersproken door eisers. De rechtbank komt wat dit punt betreft tot de slotsom dat andere oplossingen minder effectief zijn.
Omvang van de ontheffing
Tot slot hebben eisers aangevoerd dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de ontheffing geldig moet zijn tot op 3 kilometer afstand van de gebieden en waarom is gekozen voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni.
Verweerder neemt in het bestreden besluit en het verweerschrift het standpunt in dat de zone van 3 kilometer rondom de gebieden nodig is, omdat de territoria van vossen tijdens het broedseizoen deels binnen en deels buiten de twee gebieden kunnen liggen. Daarnaast is verweerder van mening dat de periode van 1 januari tot en met 30 juni de meest effectieve periode is om schade door vossen aan andere fauna te voorkomen. In die periode hebben vossen een vast territorium en zwerven zij niet. Dat heeft tot gevolg dat de plek van de gedode vos in dat geval minder snel zal worden ingenomen door een andere vos. Daarnaast overlapt deze periode het broedseizoen van de vogelsoorten. Ter onderbouwing daarvan verwijst verweerder naar pagina 34 van het faunabeheerplan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook dit onderdeel voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Hoewel uit de ecologische analyse blijkt dat een afschot in de periode februari tot maart ook al effectief is, is aangesloten bij het (bredere) broedseizoen van de kustbroeders die meer beschermd worden als de periode iets ruimer is. De rechtbank acht deze redenering en de gemaakte keuze navolgbaar.

5. Conclusie

De rechtbank komt tot de slotsom dat de beroepsgronden niet kunnen slagen. Het bestreden besluit, behalve ten aanzien van het geconstateerde gebrek in de grondslag van de vergunning, is voldoende onderbouwd om de ontheffingen van het verbod te kunnen dragen. Als gezegd leidt deze omissie in het bestreden besluit wel tot een gegrond beroep en het vernietigen van het bestreden besluit. De rechtbank zal, zelf voorziend, alsnog de ontbrekende ontheffing verlenen om de vos te mogen doden.

6. Proceskosten

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en op basis van het ingediende formulier proceskosten vast op € 54,80 aan reiskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is verzuimd ontheffing te verlenen van het verbod genoemd in artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming;
  • verleent, zelf voorziend, alsnog deze ontheffing;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 54,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. G.M.J. Kok, leden, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 27 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wnb
Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen.
De vos staat genoemd op die bijlage.
Artikel 3.10, tweede lid, van de Wnb
Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;
ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied;
in het algemeen belang, of
bestendig gebruik.
Artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb
Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
zij is nodig:
in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Artikel 3.26, tweede lid, van de Wnb
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan het gebruik van het geweer, bedoeld in het eerste lid, worden uitgesloten of beperkt en kunnen regels worden gesteld over:
het geweer;
de munitie, waarbij ook rekening wordt gehouden met belangen van veiligheid, volksgezondheid, welzijn en milieu;
het gebruik van middelen op, aan of bij het geweer;
e diersoorten waarop het gebruik van het geweer betrekking heeft, of
de vaardigheden waarover de gebruiker van het geweer beschikt.
Artikel 3.26, derde lid, van de WnbGedeputeerde staten kunnen ontheffing en provinciale staten kunnen vrijstelling verlenen van het eerste lid, onderdeel a of b, en de krachtens het tweede lid gestelde regels, met dien verstande dat bij het verlenen van ontheffing of vrijstelling van regels als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, ook rekening wordt gehouden met belangen van veiligheid, volksgezondheid, welzijn en milieu.
Besluit natuurbescherming (Bnb)
Artikel 3.13, vierde lid, van de Bnb
Een geweer als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de wet is niet voorzien van een geluiddemper, een kunstmatige lichtbron, een voorziening om de prooi te verlichten, een vizier met beeldomzetter, een elektronische beeldversterker of enig ander instrument om in de nacht te schieten.
Artikel 3.16, eerste lid, onder a, van de Bnb
Het is verboden een geweer ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens de wet te gebruiken voor zonsopgang en na zonsondergang.

Voetnoten

1.Zie ook artikel 3.15, eerste lid, Wnb in samenhang met artikel 3.1 Bnb en artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming (Rnb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4560, i.h.b. r.o. 3.4.
3.Zie bijvoorbeeld: pagina 11–13, 18 en 19.
4.ABRvS 14 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3183, r.o. 4.2.
5.Pagina 55 en 56 van het faunabeheerplan.
6.Stb. 2016, 383, blz. 69.
7.Stct. 2016, 55791, blz. 76.